Uitspraak 201011648/1/H3


Volledige tekst

201011648/1/H3.
Datum uitspraak: 29 juni 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Callantsoog, gemeente Zijpe,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 oktober 2010 in zaak nr. 09/2758 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2009 heeft het Faunafonds de aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in de door zwarte kraaien en kauwen aangerichte schade aan een bij haar in gebruik zijnd perceel krokussen afgewezen.

Bij besluit van 28 september 2009 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2011.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. Jue, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. N.G.M. Spanjer-Hendricks en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), voor zover hier van belang, worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:

a. in het gehele land schade aanrichten;

b. in delen van het land schade aanrichten.

Ingevolge het derde lid kan, voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, bij ministeriële regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, gelezen in samenhang met bijlage 1 daarbij, zijn de kauw en de zwarte kraai aangewezen als beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de Ffw.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling beheer en schadebestrijding dieren zijn als handelingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, van de Ffw ten aanzien van de bij artikel 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangewezen soorten de handelingen, genoemd in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet, toegestaan, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij, wateren en schade aan de fauna.

Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69), zoals gewijzigd op 1 december 2005 (Stcrt. 2005, 247; hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.

Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht.

Volgens het tweede lid kan het bestuur in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in artikel 9 is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.

2.2. Het Faunafonds heeft de aanvraag om een tegemoetkoming in de door zwarte kraaien en kauwen aangerichte schade aan een bij [appellante] in gebruik zijnd perceel krokussen afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd omdat er het gehele jaar voor [appellante] en haar jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan schade aan de landbouw te voorkomen dan wel te beperken. Schade veroorzaakt door diersoorten die op de landelijke vrijstellingslijst staan, waaronder de zwarte kraai en de kauw, komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, aldus het Faunafonds.

2.3. De rechtbank heeft het besluit van 28 september 2009 vernietigd omdat het Faunafonds heeft nagelaten daarin gemotiveerd in te gaan op het betoog van [appellante] dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling en de daaraan voorafgaande vraag of door [appellante] alle mogelijk beschikbare middelen zijn ingezet. Tegen deze vernietiging is niet opgekomen.

Vervolgens heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] ter zitting heeft bevestigd dat door haar ter bestrijding van de zwarte kraaien en kauwen geen vangkooien en ballonnen zijn ingezet en dat dit betekent dat door [appellante] niet alle mogelijke middelen zijn ingezet om de schade door zwarte kraaien en kauwen te voorkomen. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan de vraag of het Faunafonds in redelijkheid geen toepassing had hoeven geven aan artikel 9, tweede lid, van de Regeling.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot toewijzing van haar verzoek, te weten dat zij er alles aan heeft gedaan om de schade te voorkomen dan wel te beperken en dat het onmogelijk is gebleken om op de naastgelegen gebieden, waar de vogels zich ophouden, op de vogels te jagen. Jagers durfden geen vangkooien te gebruiken, omdat dit door de Koninklijke Nederlandse jagersvereniging en de stichting Stichting Fauna Beheereenheid Noord-Holland ernstig werd afgeraden vanwege een verbod op het gebruik van de vangkooien. Ballonnen heeft [appellante] niet gebruikt omdat deze in haar situatie geen enkel doel dienen. Haar perceel bevindt zich een paar honderd meter van zee en de ballonnen zouden binnen korte tijd kapot waaien. Ook het scherpe stro waarmee de bloembollen worden afgedekt zou de ballonnen lek prikken, aldus [appellante]. [appellante] stelt dat zij door verschillende jagers in de periode waarin de schade is veroorzaakt op onregelmatige tijden verjaagacties heeft laten uitvoeren en dat zij daarnaast een honderdtal stokken met linten heeft geplaatst, tabasco op de gewassen heeft gespoten, met knalpatronen heeft getracht de vogels uit het bolgewas te weren, medewerkers in auto’s heeft laten rondrijden om ze te verjagen en lange palen met daarop fladderende nepuilen in het perceel heeft geslagen en deze regelmatig heeft verplaatst. De beste bestrijding zou volgens [appellante] zijn om de vogels in het naastgelegen vakantiepark en het verderop gelegen Noorderhaven te bejagen, maar dit is voor haar niet mogelijk.

2.4.1. Kraaien en roeken zijn diersoorten die krachtens artikel 65 van de Ffw zijn aangewezen als diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade veroorzaken. Voor die soorten geldt dat deze het hele jaar met alle mogelijke middelen mogen worden bestreden. Niet in geschil is dat [appellante] diverse maatregelen heeft genomen ter beperking van de schade. Zij heeft echter niet alle mogelijke maatregelen genomen. Hoewel [appellante] terecht betoogt dat het verbod op vangkooien al op 1 januari 2008 van kracht is geworden, had zij van dit verbod ontheffing kunnen vragen. Dat ballonnen stuk kunnen gaan, is geen reden om die maatregel niet in te zetten. Voorts waren er, zoals het Faunafonds ter zitting van de Afdeling nader heeft toegelicht, nog andere maatregelen mogelijk. Deze nadere toelichting is geoorloofd nu het Faunafonds zich zowel in het besluit van 5 juni 2009 als in het besluit van 28 september 2009 op het standpunt heeft gesteld dat voor [appellante] en haar jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan om de schade te voorkomen dan wel te beperken. Het enkele feit dat [appellante] diverse maatregelen heeft genomen, is onvoldoende om aan te nemen dat zich een bijzonder geval als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling voordoet. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200808625/1/H3. Mede in aanmerking genomen dat het Faunafonds heeft toegelicht dat onder een bijzonder geval bijvoorbeeld het plotseling aanwezig zijn en schade aanrichten van een grote zwerm vogels moet worden begrepen, hetgeen [appellante] wel in dit geval heeft gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, was de schade niet dusdanig onvoorzienbaar en onverwachts dat het Faunafonds op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling een tegemoetkoming had moeten toekennen. Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.

w.g. Roemers w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011

419.