Uitspraak 200808625/1/H3


Volledige tekst

200808625/1/H3.
Datum uitspraak: 8 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2008 in zaak nr. 07/4290 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2007 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in door roeken, kraaien en kauwen veroorzaakte schade aan het gewas maïs afgewezen.

Bij besluit van 7 november 2007 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 november 2008, verzonden op 10 november 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008, hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. drs. W. van Dijk en H.G. Engbrink, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), voor zover hier van belang, worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:

a. in het gehele land schade aanrichten;

b. in delen van het land schade aanrichten.

Ingevolge het derde lid kan, voor zover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, soorten zijn aangewezen, bij ministeriële regeling worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen.

Ingevolge artikel 68, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, gelezen in samenhang met bijlage 1 daarbij, zijn de kauw en de zwarte kraai aangewezen als beschermde inheemse diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van de Ffw.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling beheer en schadebestrijding dieren zijn als handelingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, van de Ffw ten aanzien van de bij artikel 2 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangewezen soorten de handelingen, genoemd in de artikelen 9, 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet, toegestaan, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij, wateren en schade aan de fauna.

Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69), zoals gewijzigd op 1 december 2005 (Stcrt. 2005, 247; hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.

Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht.

Volgens het tweede lid kan het bestuur in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in artikel 9 is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.

2.2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het Faunafonds niet gehouden is om een tegemoetkoming te verlenen voor de door roeken veroorzaakte schade aan de bij hem in gebruik zijnde percelen maïs. Hij voert aan dat de door hem genomen maatregelen - het plaatsen van vogelverschrikkers, stokken met linten en een knalapparaat en het vijfmaal daags verjagen van de vogels - op zichzelf reeds rechtvaardigen dat er een tegemoetkoming in de door hem geleden schade wordt betaald en dat het niet effectief kunnen gebruiken van de ontheffing voor het doden van enkele roeken vanwege het ontbreken van een machtiging daartoe, daar niet aan afdoet. Hij betoogt voorts dat op het perceel regelmatig is gejaagd en daarbij 56 kraaien zijn geschoten. Nu het Faunafonds heeft erkend dat het voor het lerend vermogen van de roeken geen verschil maakt of een roek of een kraai wordt geschoten, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is dat met het doden van kraaien hetzelfde effect wordt bereikt als met het doden van roeken.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2006 in zaak nr. 200600713/1) blijkt uit de systematiek van (thans) artikel 7, eerste lid, in samenhang met het derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling dat het op adequate wijze gebruik maken van een verleende ontheffing een aparte voorwaarde is waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming. Nu vaststaat dat [appellant] geen machtiging heeft aangevraagd om gebruik te mogen maken van de aan de Faunabeheereenheid Noord-Brabant op voorhand verleende ontheffing voor het verjagen van roeken met behulp van ondersteunend afschot, die onder meer betrekking heeft op de gronden waarop de percelen maïs van [appellant] zijn gelegen, heeft hij niet aan deze voorwaarde voldaan. Reeds hierom staat artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling aan het verlenen van een tegemoetkoming in de weg. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Faunafonds niet gehouden is om een tegemoetkoming te verlenen voor de door roeken veroorzaakte schade aan de bij [appellant] in gebruik zijnde percelen maïs. Het betoog faalt.

2.3. [appellant] bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat het Faunafonds in redelijkheid een tegemoetkoming in de door kraaien en kauwen veroorzaakte schade heeft kunnen weigeren. Hij voert aan dat hij, nu naast de genomen verjagingsmaatregelen tevens kraaien zijn gedood, hij heeft voldaan aan zijn verplichting om tijdig voldoende maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van schade.

2.3.1. Het Faunafonds heeft het verzoek om tegemoetkoming afgewezen voor zover het schade betreft die is veroorzaakt door kraaien en kauwen omdat dit diersoorten zijn die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade veroorzaken waarvoor een vrijstelling van de verboden van de Ffw geldt, zodat deze dieren het hele jaar met alle mogelijke middelen mogen worden bestreden en de grondgebruiker dus voldoende mogelijkheden heeft om schade door deze dieren te beperken. Dit brengt mee dat het enkele feit dat [appellant] diverse maatregelen heeft genomen om schade door kraaien en kauwen te beperken, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling. Mede in aanmerking genomen dat het Faunafonds ter zitting heeft toegelicht dat onder een bijzonder geval bijvoorbeeld het plotseling aanwezig zijn en schade aanrichten van een grote zwerm vogels moet worden begrepen, hetgeen zich in dit geval niet heeft voorgedaan, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de schade niet dusdanig onvoorzienbaar en onverwacht was dat het Faunafonds op grond van die bepaling een tegemoetkoming had moeten toekennen. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009

413.