Uitspraak 201704448/1/A1


Volledige tekst

201704448/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 april 2017 in zaak nr. 16/2842 in het geding tussen:

[partij A] en [partij B] (hierna tezamen: [partij])

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2015 heeft het college onder oplegging van een dwangsom [partij] gelast het (laten) gebruik(en) van de woning gelegen op het perceel aan de [locatie 1] te Dirkshorn (hierna: het perceel) in afwijking van de bestemming "wonen" te beëindigen.

Bij besluit van 23 mei 2016 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2017, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2016 vernietigd, het besluit van 28 december 2015 herroepen en bepaald dat de uitspraak daarvoor in de plaats treedt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2018, waar [appellant] vertegenwoordigd door [gemachtigde A[, en het college, vertegenwoordigd door M.J.A. Ruigrok en S.D. Smak, zijn verschenen. Tevens is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] gehoord.

Overwegingen

1. [partij] is de eigenaar van de woning op het perceel gelegen aan de [locatie 1] te Dirkshorn (hierna: de woning). Op het perceel is het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Harenkarspel" van toepassing en rust de bestemming "Wonen".

[appellant] is woonachtig aan de [locatie 2] te Dirkshorn.

Op 7 juli 2014 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het oneigenlijk gebruik van de woning. Op 30 juli 2014 hebben toezichthouders van de gemeente een controle uitgevoerd naar aanleiding waarvan op 26 augustus 2014 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan [partij] is verzonden.

Op 2 december 2015 is wederom een controle van de woning uitgevoerd, waarbij tien personen zijn aangetroffen. Deze personen gaven aan dat zij uit Polen kwamen en in Nederland waren om te werken, dat zij geen familieband met elkaar hadden en afzonderlijk van elkaar boodschappen deden en aten. Op grond hiervan heeft het college geconcludeerd dat zij geen huishouden vormden en het gebruik van de woning daarmee afweek van de bestemming "wonen", waarop het besluit van 28 december 2015 is genomen. Dat besluit is in bezwaar gehandhaafd.

2. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover hier van belang, luidt: "het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan".

Artikel 1, aanhef en onder zeventig, van de planregels luidt: "in deze regels wordt verstaan onder woning een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden".

Artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "de voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 17.2, onder a, onder 1, van de planregels luidt: "voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1, dan wel het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal".

3. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de woning ten behoeve van Poolse werknemers niet in strijd is met de bestemming "Wonen" in het bestemmingsplan. Daartoe stelt zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor de uitleg van het begrip "Wonen" aansluiting moet worden gezocht bij de bedoeling van de gemeenteraad als planwetgever. Deze bedoeling volgt uit artikel 1, aanhef en onder 70, en artikel 17.2, onder a, onder 1, van de planregels, waaruit volgt dat op het perceel niet meer dan één woning mag worden gebouwd en een woning uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het begrip "Wonen" in het bestemmingsplan niet nader is gedefinieerd en dat voor de uitleg van dat begrip niet naar enige planregel is verwezen, zodat aansluiting dient te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik dienen onder "Wonen" diverse vormen van huisvesting te worden begrepen, waaronder ook het verhuren van een woning aan buitenlandse werknemers. De in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen die zien op het gebruik van de woning, verbieden de verhuur aan buitenlandse werknemers niet. De verwijzing van het college in beroep naar artikel 1, aanhef en onder 70, en artikel 17.2, onder a, onder 1, van de planregels en de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9077, maakt dat niet anders, nu deze artikelen en uitspraak betrekking hebben op planregels voor de bouw van een woning en niet het gebruik van een bestaande woning, aldus de rechtbank. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het gebruik van de woning ten behoeve van Poolse werknemers niet in strijd is met de bestemming "Wonen" in het bestemmingsplan.

3.2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7013, heeft de rechtbank, nu de betekenis van de term "wonen" in het bestemmingsplan niet nader is bepaald en in het bestemmingsplan voor de betekenis van die term niet naar enig voorschrift is verwezen, voor de uitleg van die term terecht aansluiting gezocht bij het algemeen spraakgebruik en onder die term diverse uiteenlopende vormen van huisvesting begrepen. Gelet hierop en zoals eveneens kan worden afgeleid uit voormelde uitspraak heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat, onder deze omstandigheden, het gebruik van het pand ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers niet in strijd is met de daarop rustende bestemming.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Van den Broek w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018

574.