Uitspraak 200904454/1/R3


Volledige tekst

200904454/1/R3.
Datum uitspraak: 15 juni 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Hellendoorn,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
4. [appellant sub 4], wonend te Hellendoorn, en anderen,
5. [appellant sub 5], wonend te Hellendoorn, en anderen,
6. [appellant sub 6], wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn,
7. [appellant sub 7], wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
8. [appellant sub 8], wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn,
9. de stichting Stichting Anti Industriële Veehouderij Marle en omstreken (hierna: de stichting Anti Industriële Veehouderij), gevestigd te Hellendoorn,
10. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], beiden wonend te Marle, gemeente Hellendoorn,
11. [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 11]), beiden wonend te Nijkerk,
12. [appellant sub 12A], wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn, en [appellant sub 12B], wonend te Groningen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 12]),
13. [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], beiden wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
14. de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel, gevestigd te Zwolle, en Landschap Overijssel (hierna tezamen in enkelvoud: Natuur en Milieu),
15. [appellant sub 15], wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, en anderen,
16. [appellante sub 16A] en [appellant sub 16B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 16]), beiden wonend te Haarle, gemeente Hellendoorn,
17. [appellant sub 17], wonend te Hellendoorn,
18. [appellant sub 18], wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn,
19. [appellant sub 19], wonend te Hellendoorn,
20. [appellant sub 20], wonend te Daarle, gemeente Hellendoorn,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2009, no. 09INT00270, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], de stichting Anti Industriële Veehouderij, [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], Natuur en Milieu, [appellant sub 15] en anderen, [appellant sub 16], [appellant sub 17], [appellante sub 18], [appellant sub 19] en [appellant sub 20] tijdig beroep ingesteld. Sommigen hebben de gronden van hun beroep schriftelijk aangevuld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7], de stichting Anti Industriële Veehouderij, [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], [appellant sub 11], [appellant sub 15] en anderen, [appellante sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 20], [belanghebbende A] en [belanghebbende B], belanghebbenden (hierna tezamen in enkelvoud: het bedrijf van [belanghebbende]) en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, de stichting Anti Industriële Veehouderij, [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], [appellant sub 16], [appellant sub 7], [belanghebbende] alsmede Motorclub Nijverdal-Hellendoorn, belanghebbende, hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 en 29 maart 2011, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

Het beroep van [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B]

2.1. [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], die eigenaar zijn van de percelen [locatie 1], onderscheidenlijk [locatie 2], te Nijverdal, betogen dat de raad ten onrechte aan hun percelen de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend. Daartoe voeren zij aan dat de bestemming "Wonen" meer aangewezen was, omdat zij in het kader van de regeling "Rood voor rood met gesloten beurs" (hierna: Rood voor rood-regeling) reeds volledige overeenstemming hebben bereikt met het gemeentebestuur om ter compensatie voor de sloop van vrijkomende agrarisch bedrijfsgebouwen ieder een woning op hun percelen te mogen bouwen. Door de gewijzigde vaststelling zijn [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] benadeeld omdat thans een omgevingsvergunning voor bouwen en een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is. Andere percelen die ook in aanmerking zijn gekomen voor genoemde regeling hebben wel een woonbestemming gekregen.

2.1.1. De raad stelt dat de bij het ontwerp toegekende woonbestemming bij amendement in de raadsvergadering is gewijzigd, omdat diverse raadsleden twijfels hadden over de locatie van de twee woningen en er vrees bestond dat de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Rood voor rood-regeling, zoals het slopen van een minimaal aantal vierkante meters landschapsontsierende bebouwing, niet nagekomen zouden worden nadat een woonbestemming zou zijn toegekend.

2.1.2. Het plan is ten opzichte van het ontwerp in zoverre gewijzigd vastgesteld dat aan het plandeel voor de percelen aan de Bergleidingweg te Nijverdal, kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie L, nummers 4487 en 4488, de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en lid a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Vast staat dat er geen agrarisch bedrijf is gevestigd. Uit de door [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] overgelegde overeenkomsten van 19 maart 2009, die in het kader van de Rood voor rood-regeling zijn gesloten, blijkt dat voor de vaststelling van voorliggend plan overeenstemming is bereikt in het kader van genoemde regeling om in ruil voor sloop van bebouwing elders op bedoelde percelen twee woningen te bouwen. Uit het bestreden besluit volgt niet op welke wijze de raad rekening heeft gehouden met deze overeenkomsten. De enkele motivering dat de nakoming hiervan onzeker is, is daartoe niet afdoende, nu een ruimtelijke afweging ontbreekt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt op grond van welke planologische afweging de in het ontwerp voorgestelde woonbestemming voor de percelen van [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] niet aanvaardbaar is en of de toegekende agrarische bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat in andere situaties waarin ook de Rood voor rood-regeling is toegepast wel is gekozen voor een woonbestemming.

2.1.3. In hetgeen [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep van [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor de percelen aan de Bergleidingweg te Nijverdal, kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie L, nummers 4487 en 4488.

Het beroep van [appellant sub 7]

2.2. [appellant sub 7] betoogt dat de raad ten onrechte aan een deel van zijn perceel aan de [locatie 3] te Nijverdal de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend. Hij wenst een woonbestemming met bouwvlak, omdat hij een tweede woning wil bouwen. Toen [appellant sub 7] het perceel kocht in 2006 stonden er twee gebouwen, één uit 1875 en één uit 1929. In 2006 is bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het gebouw uit 1929 en het bouwen van een paardenstal. Vervolgens is het gebouw uit 1875 gesloopt. Thans meent [appellant sub 7] in aanmerking te komen voor de bouw van een woning in het kader van de Rood voor rood-regeling.

2.2.1. De raad stelt dat het gebouw uit 1875 weliswaar op een luchtfoto uit 2001 zichtbaar is, maar dat deze in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" noch in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1968/77" als woning was bestemd. Inmiddels ligt tussen de sloop van bedoeld gebouw en het voorliggende plan een zodanige periode dat aan het overgangsrecht geen rechten kunnen worden ontleend. Evenmin komt [appellant sub 7] in aanmerking voor de Rood voor rood-regeling, omdat er geen overeenkomst is gesloten en er ter plaatse geen sprake is van een cluster van bebouwing, aldus de raad.

2.2.2. Blijkens de verbeelding heeft een gedeelte van het perceel van [appellant sub 7], het deel rondom zijn huidige woning, de bestemming "Wonen" met een bouwvlak. De rest van het perceel heeft de bestemming "Agrarisch". Ingevolge artikel 3.1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Ingevolge artikel 17 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

2.2.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan had het gehele perceel de bestemming "Agrarische woondoeleinden". De als zodanig aangewezen gronden waren, voor zover hier van belang, bestemd voor de instandhouding van bestaande woningen, ten behoeve van de huisvesting van één huishouden, waar een klein agrarisch gebruik met een omvang van minder dan 40 SBE's aanwezig is. Niet in geschil is dat het gebouw uit 1875 direct achter het gebouw uit 1929 stond. Ter zitting heeft [appellant sub 7] erkend dat de gebouwen bewoond werden door één huishouden. Met de bouw van de in 2006 vergunde nieuwe woning en de sloop van het oorspronkelijke gebouw uit 1875, die in de bouwvergunning als bijgebouw werd aangeduid, is aan die situatie een einde gekomen. Verder is niet in geschil dat op het deel van het perceel met thans de bestemming "Agrarisch" nooit een gebouw heeft gestaan. De wens van [appellant sub 7] om met toepassing van de Rood voor rood-regeling op dat deel van het perceel een nieuwe woning te bouwen, vraagt om een aparte planologische afweging. Nu [appellant sub 7] zijn betoog hieromtrent niet met stukken heeft onderbouwd en derhalve onduidelijk is hoeveel bebouwing voor sloop in aanmerking komt en dit bij de raad niet bekend was of heeft hoeven zijn, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien aan dat deel een woonbestemming te geven.

2.2.4. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel voor het perceel [locatie 3] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 17]

2.3. [appellant sub 17] stelt dat ten onrechte in de verbeelding aan zijn perceel aan de [locatie 4] geen bouwvlak is toegekend.

Dit beroep steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

2.3.1. De raad erkent dat in de eerste versie van het plan die ter inzage is gelegd, ten onrechte geen bouwvlak voor bedoeld perceel in de verbeelding was opgenomen, terwijl dat nog wel was opgenomen in het ontwerpplan. Deze fout is hersteld in de tweede versie van het plan van 17 juli 2009 die eveneens ter inzage is gelegd. Deze versie is op dit punt gelijk aan het ontwerpplan. De raad stelt dat [appellant sub 17] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.3.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich hier voor, aangezien er voor [appellant sub 17] geen reden was om een zienswijze in te dienen daar het bouwvlak in de verbeelding van het ontwerpplan was ingetekend. In zoverre kan [appellant sub 17] geen verwijt worden gemaakt dat hij destijds geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Gelet op de omstandigheid dat de verbeelding van het vastgestelde plan overeenkomt met die van het ontwerpplan en in overeenstemming is met de wens van [appellant sub 17], is het beroep van [appellant sub 17] ongegrond.

2.3.3. Omdat [appellant sub 17] beroep heeft ingesteld voordat de gecorrigeerde versie gemaakt en ter inzage gelegd was en het bestuursorgaan ter zake een verwijt kan worden gemaakt, is er ingevolge artikel 8:74, tweede lid van de Awb aanleiding om te bepalen dat de raad het griffierecht dient te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.4. [appellant sub 1] betoogt dat het agrarische bouwvlak dat aan zijn perceel aan de [locatie 5] te Daarle is toegekend, te klein is vanwege de uitbreidingsplannen die hij heeft voor zijn schapenhouderij. Reeds in het verleden heeft [appellant sub 1] om vergroting van zijn bouwvlak met 7,5 m gevraagd, maar dit is steeds afgewezen.

2.4.1. De raad stelt dat het huidige bouwvlak, gelet op de afmeting van het perceel, groot genoeg is. De afstand van het bouwvlak tot de groenstrook met de bestemming "Groen - Landschapselement" is 10 m en is volgens de raad de minimaal benodigde afstand. Verder stelt de raad dat uitbreiding van de bebouwing voor het stallen van caravans, waarvoor een deel van de opstallen thans wordt gebruikt, niet wenselijk wordt geacht in het buitengebied.

2.4.2. In de verbeelding is aan het perceel van [appellant sub 1] de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. De als zodanig bestemde gronden zijn, voor zover hier van belang, bestemd voor agrarische bedrijvigheid en voor niet-agrarische nevenactiviteiten tot een gezamenlijk brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen. Het toegekende bouwvlak heeft een oppervlakte van meer dan 5.000 m2. Verder zijn aan de gronden de aanduidingen "specifieke vorm van waarde - reliëf" en "specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap" toegekend.

2.4.3. In de plantoelichting staat dat voor alle agrarische bedrijven een "bouwvlak op maat" is opgenomen. Bij het bepalen van de omvang hebben de bedrijfsomvang, de omvang van het bouwvlak in het voorheen geldende bestemmingsplan, de reeds aanwezige verharding, gebouwen, bouwwerken en andere voorzieningen en de reconstructiezonering een rol gespeeld.

2.4.4. Van het toegekende bouwvlak is ongeveer 4.000 m2 bebouwd met stallen. Een stal met een oppervlakte van ongeveer 900 m2 wordt gebruikt voor de schapen. De oostelijk gelegen stallen, die eerder in gebruik waren voor het rundveebedrijf en het houden van eenden, worden nu gebruikt voor de opslag van goederen en het stallen van caravans. Het is de bedoeling van [appellant sub 1] deze activiteit bij bedrijfsuitbreiding naar een andere locatie te verplaatsen. Blijkens het deskundigenbericht - en dit wordt eveneens bevestigd door het door [appellant sub 1] ingediende bedrijfsplan - is er voor de te realiseren schapenschuur 1.215 m² vereist. Gelet op de ruimte binnen het bestaande bouwvlak, het beleid voor een "bouwvlak op maat" waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de bedrijfsomvang, de maximaal toegestane oppervlakte voor niet-agrarische nevenactiviteiten en de geringe afstand tot de nabijgelegen bosschages, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien voor een groter bouwvlak, omdat de nieuwe schapenschuur binnen het bouwvlak gebouwd kan worden.

2.4.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel voor het bouwvlak op het perceel [locatie 5] te Daarle strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B]

2.5. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] betogen dat ten onrechte geen nieuw milieueffectrapport (hierna: MER) is gemaakt, terwijl het ontwerpplan ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp.

2.5.1. De raad stelt dat de benodigde onderzoeken die in het kader van het MER zijn uitgevoerd, zijn gebaseerd op de mogelijkheden die het ontwerpplan bood.

2.5.2. Ingevolge artikel 7.10 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, bevat een MER ten minste een aantal hier niet nader te noemen onderdelen.

Ingevolge artikel 7.11a is een MER dat betrekking heeft op een plan gereed op het moment dat het ontwerp van het plan ter inzage wordt gelegd.

2.5.3. Het MER is op 6 november 2008 vastgesteld. Het ontwerpplan is op 17 december 2008 ter inzage gelegd. Derhalve is voldaan aan artikel 7.11a van de Wet milieubeheer. Het MER is gemaakt omdat het plan mogelijkheden biedt voor intensieve veehouderijen. De Afdeling ziet niet in dat het ontwerpplan op dit onderdeel is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp ervan. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben niet onderbouwd ten aanzien van welke onderdelen het MER niet meer zou voldoen. Ook anderszins bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het MER niet in overeenstemming is met artikel 7.10 van de Wet milieubeheer. Het betoog faalt.

2.6. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] vrezen voor een toename van de intensieve veehouderij en het aantal en de omvang van megastallen, in verband met de daarmee naar hun oordeel samenhangende gezondheidsrisico's. Ter zitting is duidelijk geworden dat [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] zich met deze beroepsgrond vooral richten tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.3 van de planregels waarmee het college van burgemeester en wethouders de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen mogelijk kan maken.

Nu volgens [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] nog veel onduidelijkheid bestaat ten aanzien van megastallen had een voorschrift in verband met de volksgezondheid moet worden opgenomen. De in acht te nemen 250 m is hiervoor onvoldoende en maakt bovendien te veel nieuwvestigingen mogelijk. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] betogen dat de afstand tussen het natuurgebied het Wierdense Veld en het landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) Marle te klein is en dat met dit plan onvoldoende rekening wordt gehouden met het weidevogelgebied in het LOG Marle. Volgens [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] zal de kwaliteit van de leefomgeving van de weidevogels sterk verminderen. Verder betogen zij dat megastallen een verkeersaantrekkende werking hebben, waarmee ook hinder in de vorm van geluid, stank en stof gepaard gaat. Ook is onduidelijk of de onverharde wegen de verkeerstoename kunnen verwerken. Ten aanzien van de door het plan toegestane geluidsbelasting van 45 dB betogen [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] dat deze onaanvaardbaar is, nu het hier gaat om een landelijk gebied. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] voeren aan dat de grote bedrijfspanden die nu mogelijk worden gemaakt niet passen in het landschap. Volgens hen is de wijzigingsbevoegdheid te ruim en in strijd met de ruimtelijke ordening.

2.6.1. De raad stelt dat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in het plan niet wordt uitgesloten. Er zijn geen nadere onderzoeken bekend die de mogelijk negatieve gevolgen van intensieve veehouderijen voor de volksgezondheid bevestigen. De in de planregels opgenomen afstand van 250 m vloeit voort uit wet- en regelgeving in combinatie met een daarmee ook te bewerkstelligen landschappelijke inpassing. De raad acht het ongewenst om agrarische bedrijven in het buitengebied te clusteren. De raad ontkent niet dat er weliswaar een verkeersaantrekkende werking kan zijn, maar betoogt dat het plan voorziet in een aanduiding zandwegen en dat het de bedoeling is deze wegen ook zo te behouden. Ten aanzien van de negatieve gevolgen van stof-, geur- en geluidhinder dient per geval te worden voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

2.6.2. Ingevolge artikel 3.6.3 - Wijzigingsbevoegdheid nieuwe bouwvlakken inclusief intensieve veehouderij - van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat op de gronden als bedoeld in lid 3.1, ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" een of meer nieuwe bouwvlakken worden aangegeven met elk een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, met inachtneming van de volgende bepalingen:

(…)

c. per geval dient te zijn aangetoond dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand, reeds aangeduid bouwvlak;

(…)

f. de afstand van de bouwgrens van een nieuw bouwvlak tot bouwvlakken van naastliggende agrarische bedrijven en gevels van woningen mag niet minder dan 250 m bedragen;

g. het situeren van het bouwvlak dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;

(…).

In dit artikel is geen voorschrift in verband met de volksgezondheid opgenomen.

2.6.3. De Afdeling overweegt dat met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een plan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming ter plaatse van de gronden waarop die wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft en mits wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden, in beginsel als een gegeven kan worden beschouwd.

2.6.4. Met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.3 maakt het plan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelings-gebieden mogelijk. Daarbij geldt als voorwaarde dat eerst moet worden aangetoond dat geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand, reeds aangeduid bouwvlak. Met deze voorwaarde wordt voldoende gewaarborgd dat de wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast in situaties waarin nieuwvestiging noodzakelijk is.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is de mogelijke besmetting van dierziekten een mee te wegen belang. De bestrijding van besmettelijke dierenziekten vindt zijn regeling echter primair in andere wetgeving. Voorts kunnen aan de omgevingsvergunning voor het oprichten en exploiteren van een inrichting voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. De raad heeft met juistheid gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen wettelijke normen golden voor aan te houden afstanden vanwege de volksgezondheid. Bij de vaststelling van het plan is met dit belang rekening gehouden door als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid op te nemen dat tussen een bouwvlak en bouwvlakken van naastliggende agrarische bedrijven en gevels van woningen een afstand van 250 m in acht moet worden genomen. Voorts is van belang dat het om een wijzigingsbevoegdheid gaat, zodat bij de toepassing van deze bevoegdheid, zoals de raad ter zitting ook heeft bevestigd, zo nodig de resultaten van nieuwe onderzoeken betrokken kunnen worden. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestond daarvoor geen aanleiding. De Afdeling overweegt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot deze planregeling heeft kunnen komen. Het betoog faalt.

2.6.5. Ten aanzien van de afstand tot het Natura2000-gebied Wierdense Veld wordt overwogen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de dichtstbijzijnde potentiële locatie voor nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op ongeveer 1.800 m afstand van het Wierdene Veld ligt, zodat wordt voldaan aan de door [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] gewenste afstand van 1.500 m.

Blijkens figuur 3.8 van de "Visie Landbouwontwikkelingsgebied Marle" van december 2008 (hierna: Visie LOG Marle) is een deel van het LOG Marle aangeduid als weidevogelgebied. Voor dit gebied geldt dat de landschappelijke openheid, nodig voor weidevogels, niet aangetast mag worden. De landschappelijke waarden in het LOG komen met name voort uit de afwisseling van open gebieden en de aanwezigheid van kleine landschapselementen. Voor deze gebieden geldt dat nieuwvestiging niet mag leiden tot een grote aantasting van deze (potentiële) waarden. Nieuwvestiging in deze gebieden is dan ook alleen mogelijk indien de aantasting van deze waarden tot een minimum beperkt blijft.

Uit het bepaalde in artikel 3.6.3, onder g, volgt dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden plaats mag vinden. Door de toetsing van een wijzigingsplan aan ook deze voorwaarde, in samenhang met het gemeentelijke beleid uit de Visie LOG Marle, kan voldoende rekening worden gehouden met de waarden van het weidevogelgebied. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte bestemming op voorhand leidt tot een onaanvaardbare aantasting van die waarden.

2.6.6. Over de geluidsbelasting wordt overwogen dat de norm van 45 dB(A) niet rechtstreeks uit het plan voortvloeit, zodat deze in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. De Nota geluidsbeleid, waarin deze norm is vastgelegd, staat niet ter beoordeling en speelt een rol bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een inrichting. Dat intensieve veehouderij tot een te grote geluidsbelasting zal leiden hebben [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt mede betrokken dat ingevolge de wijzigingsvoorwaarden tussen een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf en bouwvlakken van naastliggende agrarische bedrijven en gevels van woningen een afstand van tenminste 250 m in acht moet worden genomen.

Ten aanzien van de uitstoot van zwevende deeltjes (PM10) wordt overwogen dat de raad de gevolgen van de veehouderijen voor de luchtkwaliteit heeft onderzocht en de resultaten hiervan heeft opgenomen in het MER. Volgens het MER kan slechts in een "worst case benadering", zonder nabehandelingstechniek, op korte afstand van de inrichting niet worden voldaan aan de normen voor de concentratie van zwevende deeltjes in de lucht. Met het toepassen van nabehandelingstechnieken wordt het effect van de veehouderijen op de omgeving sterk beperkt en wordt het inplaatsen van een standaard veehouderij, met name in de landbouwontwikkelingsgebieden, haalbaar. Vestiging is hierdoor over het algemeen mogelijk, waarbij in het kader van een procedure inzake een omgevingsvergunning voor het oprichten en exploiteren van een inrichting een nadere toetsing aan de normen voor de concentratie zwevende deeltjes in de lucht plaatsvindt. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen niet juist zijn en de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.

Voor zover het plan nieuwvestiging van agrarische bedrijven aan onverharde wegen mogelijk maakt, wordt overwogen dat blijkens het deskundigenbericht de belangrijkste verkeersafwikkeling plaats vindt via de N347 en N751. Binnen het LOG Marle verwerken de Meester Werkmanstraat / Hammerweg en de Hellendoornseweg een deel van het verkeer. Volgens het deskundigenbericht dient voor iedere nieuwvestiging van een toename van vier vrachtbewegingen per dag te worden uitgegaan. De verwachting is dat de wegen deze toename van verkeersbewegingen kunnen verwerken. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben het tegendeel niet met feiten of onderzoeken aannemelijk gemaakt. Verder staat in de Visie LOG Marle dat nieuwvestiging van bedrijven langs zandwegen en andere smalle wegen niet is toegestaan. De raad heeft bevestigd dat deze visie het gemeentelijke beleid weergeeft en dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ook aan deze visie getoetst zal worden en wel in het kader van de vraag of het betrokken wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Derhalve is niet op voorhand aannemelijk dat het plan tot - vanuit verkeerskundig oogpunt - onaanvaardbare situaties zal leiden.

2.6.7. Ingevolge artikel 3.2.3, aanhef en onder h, van de planregels mogen de maximale goothoogte, respectievelijk bouwhoogte, van bedrijfsgebouwen binnen bouwvlakken op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden niet meer bedragen dan 6 m, respectievelijk 12 m.

Ingevolge artikel 3.3.10, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing van deze hoogtemaat te verlenen tot een bouwhoogte van 16 m.

De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat dergelijke bouwhoogten niet passend zijn in het landschap. Aannemelijk is dat deze hoogtebepaling aansluit bij de bestaande bebouwing, zodat de raad in redelijkheid genoemde bouwhoogte aanvaardbaar heeft kunnen achten.

2.7. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] betogen dat de in artikel 3.6.1 van de planregels gegeven wijzigingsbevoegdheid om bouwvlakken te vergroten tot 3 ha te ruim is en in strijd met de goede ruimtelijke ordening, omdat de afwijking van het plan te groot is. Voorts betogen zij dat de aan te houden afstand van 250 m te gering is in verband met eventuele stankhinder en de verspreiding van dierziekten.

2.7.1. De raad stelt dat de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met het gemeentelijke en provinciale beleid.

2.7.2. Ingevolge artikel 3.6.1 van de planregels, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" of de aanduidingen "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" en "intensieve veehouderij", elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

(…)

b. de oppervlakte van een bouwvlak ter plaatse van:

1. de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelings- gebied" mag door het wijzigen tot 3 ha worden vergroot (…)

c. van een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied", waar ná 1 januari 2009 een intensieve veehouderij is gevestigd, mag de afstand van de bouwgrens tot bouwvlakken van naastliggende agrarische bedrijven en gevels van woningen niet minder dan 250 m bedragen of niet minder dan de bestaande afstand indien die minder dan 250 m bedraagt (…).

2.7.3. In de plantoelichting staat dat uit oogpunt van flexibiliteit de mogelijkheid is opgenomen een bouwvlak te vergroten tot 3 ha. Deze omvang van het bouwvlak is afgestemd op het reconstructieplan. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat die omvang op voorhand in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Overigens dient ook bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid beoordeeld te worden of het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van het betoog dat de in acht te nemen 250 m te klein is in verband met gezondheidsrisico's wordt verwezen naar hetgeen daarover in 2.6.4 met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 3.6.3 van de planregels, is overwogen. Het betoog faalt.

2.8. [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] betogen dat het toestaan van intensieve veehouderijen, en in het bijzonder megastallen, grote onrust veroorzaakt en dat dit de maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.8.1. Gelet op hetgeen door [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] is aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat het plan door de maatschappelijke onrust niet uitvoerbaar is.

2.9. In hetgeen [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] is ongegrond.

Het beroep van de stichting Anti Industriële Veehouderij

2.10. De stichting Anti Industriële Veehouderij voert gronden aan die zich richten tegen de Visie LOG Marle. Zij kan zich met name niet verenigen met het beleid dat geldt ten aanzien van nieuwvestiging van intensieve veehouderijen, zoals het toestaan van inplaatsers op 250 m, de maximaal toegestane omvang van een bedrijf van 500 NGE, de toegestane afstand tussen een burgerwoning en een agrarisch bouwvlak, de verhoging van het maximaal toegestane aantal dB en de uitstoot van zwevende deeltjes (PM10) en ammoniak en de toegestane maximale bouwhoogte van 15 m. Verder stelt zij dat een matig woon- en leefklimaat, zoals dat nu zal ontstaan in strijd is met de Visie LOG Marle. Tot slot voert zij aan dat het voorliggende plan te flexibel is en dat aan het college van burgemeester en wethouders te ruime bevoegdheden zijn toegekend.

2.10.1. De raad stelt dat hij zich reeds op 10 november 2008 over de Visie LOG Marle heeft uitgesproken en dat aan de keuze voor dat beleid een afweging ten grondslag heeft gelegen. De keuze voor een flexibel bestemmingsplan en de keuze om de bevoegdheid in sommige gevallen over te dragen aan het college zijn volgens de raad voldoende democratisch gewaarborgd.

2.10.2. Ten aanzien van de gronden die zich richten tegen de Visie LOG Marle wordt overwogen dat deze visie in het kader van deze procedure niet als zodanig ter beoordeling staat, zodat die gronden reeds daarom falen. Slechts voor zover de raad de raad dat beleid niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen of de raad niet in redelijkheid van dat beleid heeft kunnen afwijken, kan dit in de onderhavige beoordeling worden meegenomen. In hetgeen de stichting Anti Industriële Veehouderij heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarvoor geen aanleiding.

Ten aanzien van de mogelijkheid om in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het college van burgemeester en wethouders wordt overwogen dat dit ingevolge de Wro is toegestaan. Waar het betreft de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 3.6.1 en 3.6.3 van de planregels wordt verwezen naar hetgeen daarover in 2.6.4 en 2.7.3 is overwogen. Daarbij heeft de stichting Anti Industriële Veehouderij ook niet aannemelijk gemaakt dat die in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden te verstrekkend zijn.

Ten aanzien van de uitstoot van zwevende deeltjes (PM10) wordt overwogen dat de stichting Anti Industriële Veehouderij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bevindingen hierover in het MER niet juist zijn en de raad zich hierop derhalve niet heeft mogen baseren.

2.10.3. In hetgeen de stichting Anti Industriële Veehouderij heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de stichting Anti Industriële Veehouderij is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 20], gedeeltelijk

2.11. [appellant sub 20] stelt dat de gronden tussen de Tolplas, Haarweg en Wierdenseweg ten zuidoosten van Daarle ten onrechte als "recreatiezoekgebied" zijn aangeduid, omdat daarmee de ontwikkeling van een kampeerterrein mogelijk wordt gemaakt. Volgens hem brengt een kampeerterrein een onevenredige aantasting van het landschap, flora en fauna en het woon- en leefklimaat met zich. Ook zal een kampeerterrein het behoud en de ontwikkeling van de landbouw in het gebied belemmeren.

2.11.1. De raad stelt dat bedoeld gebied in de nota "Overnachten in Hellendoorn" is aangewezen als "recreatiezoekgebied", omdat de gemeente streeft naar uitbreiding van de recreatie. In de plantoelichting is dit beleid genoemd. Er is een verzoek gedaan om een recreatieterrein te realiseren dat nog in behandeling is. Hiervoor zal echter een nieuwe procedure moeten worden gevolgd.

2.11.2. De plandelen voor voornoemd gebied hebben blijkens de verbeelding de bestemmingen "Agrarisch met waarden", "Groen - Landschapselement", "Natuur", "Wonen" en "Bedrijf", de dubbelbestemming "Waarde-Archeologische verwachtingswaarde" en de aanduidingen "Veiligheidszone - munitie B", "Veiligheidszone - munitie C", "Specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap" en "Specifieke vorm van waarde - reliëf". Een kampeerterrein wordt hier blijkens de doeleindenomschrijving van deze bestemmingen en aanduidingen in het plan niet mogelijk gemaakt. In de verbeelding noch in de planregels komt de aanduiding "recreatiezoekgebied" voor. Voor zover in de plantoelichting het gebied ten noorden van recreatiepark de Tolplas als zoekgebied voor verblijfsrecreatieve ontwikkelingen wordt genoemd, wordt overwogen dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. Weliswaar vergezelt de toelichting het plan, doch het maakt hiervan geen deel uit. Het beroep van [appellant sub 20] mist in zoverre feitelijke grondslag. De vrees voor een onevenredige aantasting aan het landschap, flora en fauna en het woon- en leefklimaat behoeft gelet hierop geen bespreking.

2.12. [appellant sub 20] betoogt dat aan het plandeel voor de [locatie 6] te Daarle, waar het [metselbedrijf] is gevestigd, ten onrechte de bestemming "Bedrijf" is toegekend, omdat het bedrijf onder het voorheen geldende bestemmingsplan niet legaal was. De activiteiten zorgen voor overlast. Zo wordt de loods niet alleen voor opslag van steigermaterialen gebruikt, maar ook voor de stalling van caravans, wordt de directiekeet gebruikt als drankkeet voor jongeren, wordt er volgens [appellant sub 20] illegaal afval verbrand en wordt de schuur gebruikt als woning. Volgens [appellant sub 20] is de nieuwe bestemming in strijd met het Streekplan Overijssel 2000+ en brengt de uitvoering van de bestemming aantasting van de agrarische functie, de natuur, het landschap als ook aantasting van het woon- en leefklimaat met zich. Verder vreest hij voor aantasting van de ruimtelijke kwaliteit, visuele verstedelijking, onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking, extra belasting van het milieu en toename van materialen buiten de bestaande bebouwing.

2.12.1. De raad stelt dat het hergebruik van voormalige agrarische bebouwing in overeenstemming is met het vigerende beleid. Hoewel het gevestigde metselbedrijf niet in overeenstemming was met de bestemming van het voorheen geldende bestemmingsplan, is dit gebruik steeds gedoogd. De nieuwe bestemming stemt overeen met dit feitelijke gebruik, aldus de raad. In de nieuwe bestemming is vastgelegd dat er geen uitbreiding van het bedrijf mag plaatsvinden, zodat het woon- en leefklimaat niet verder zal worden aangetast, de ruimtelijke kwaliteit in stand blijft en de verstedelijking niet toeneemt. Het stallen van caravans is volgens de bedrijfsbestemming toegestaan, zolang er maar geen sprake is van uitbreiding. Ten aanzien van de overige activiteiten is de gemeente in gesprek met het bedrijf en zal er ook handhavend opgetreden worden, aldus de raad.

2.12.2. In het verleden vormden de percelen [locatie 7], waar [appellant sub 20] woont, en [locatie 6] één agrarisch bedrijfsperceel, waarop twee bedrijfswoningen aanwezig waren. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" hadden beide percelen de bestemming "Waardevol Agrarisch Gebied". Het perceel is op enig moment gesplitst, waarna de agrarische bedrijfswoning op perceel [locatie 7] door [appellant sub 20] als burgerwoning in gebruik is genomen. De bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen op perceel [locatie 6] zijn door [Metselbedrijf] in gebruik genomen. Hoewel het gebruik van beide percelen niet in overeenstemming was met het voorheen geldende bestemmingsplan heeft het gemeentebestuur hiertegen niet handhavend opgetreden.

2.12.3. Thans heeft het perceel [locatie 6] blijkens de verbeelding de bestemming "Bedrijf" en zijn de als zodanig aangewezen gronden ingevolge artikel 5.1, aanhef, onder a en onder b, ten vijfde, van de planregels onder meer bestemd voor een metselbedrijf met een maximum oppervlakte aan gebouwen van 850 m², exclusief bedrijfswoningen alsmede voor opslag- en stallingsbedrijven.

Ten aanzien van het betoog dat de bestemming in strijd is met het beleid in het streekplan, wordt overwogen dat de raad niet aan dit beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting staat dat de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in het buitengebied in principe ongewenst is, tenzij deze bedrijven gebruikmaken van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Dit beleid komt overeen met het provinciale beleid uit het streekplan, zodat aannemelijk is dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken. De raad heeft dit beleid in redelijkheid als uitgangspunt kunnen hanteren. Van verstedelijking dan wel aantasting van de ruimtelijke kwaliteit is bij dit beleid in beginsel geen sprake. De raad heeft met de toegekende bestemming willen aansluiten bij het feitelijke gebruik, dat thans van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen wordt gemaakt. Bovendien heeft de raad met de toekenning van een maatbestemming voldoende rekening gehouden met de omgeving van het bedrijf, waaronder de woning van [appellant sub 20]. Bij dit oordeel wordt betrokken dat [appellant sub 20] niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast dan wel dat het plandeel een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking heeft.

Over de stelling van [appellant sub 20] dat op het perceel illegale activiteiten plaatsvinden en dat hij vreest dat die activiteiten zullen toenemen, wordt overwogen dat dat een handhavingskwestie is die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Ten aanzien van de stalling van caravans wordt opgemerkt dat uit artikel 5.1, aanhef en onder b, ten vijfde, van de planregels volgt dat dit gebruik is toegestaan. [appellant sub 20] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn woon- en leefklimaat door deze activiteit onaanvaardbaar zal worden aangetast.

2.12.4. In hetgeen [appellant sub 20] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel voor het perceel [locatie 6] te Daarle strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 20] is in zoverre ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 20] voor het overige, [appellant sub 6] en [appellant sub 8]

2.13. [appellant sub 20], [appellant sub 6] en [appellant sub 8], die allen in de directe omgeving van het bedrijf van [belanghebbende] wonen, betogen dat het plandeel voor het perceel [locatie 8] te Daarle, waar dit bedrijf is gevestigd, ten onrechte de bestemming "Bedrijf" heeft gekregen. Zij voeren aan dat deze bestemming in strijd is met het streekplan en dat de natuur- en landschapswaarden en de groene ruimte worden aangetast. [appellant sub 20] stelt dat als gevolg van het plan een grote houtopstand kan worden gekapt en hij betwijfelt of de herbeplanting van dit bos gaat plaatsvinden. Verder betwijfelen [appellant sub 20] en [appellant sub 8] of de mogelijke aantasting van de flora en fauna zorgvuldig is onderzocht. [appellant sub 6] en [appellant sub 8] verzetten zich met name tegen de composteeractiviteiten, omdat deze een hogere belasting van stof en geur met zich brengen. In dat verband wijzen zij op de milieuvergunning die door de Afdeling is vernietigd. [appellant sub 8] betoogt dat de archeologische waarden binnen de bestemming "Bedrijf" onvoldoende in het plan zijn gewaarborgd. Verder stellen [appellant sub 20] en [appellant sub 8] dat het bedrijf van [belanghebbende] een verkeersaantrekkende werking heeft. Er is geen passende ontsluiting en de wegstructuur kan de toename van het verkeer niet verwerken. Zij betwijfelen of de door de gemeente geplande wegstructuur een oplossing biedt, aangezien de kosten erg hoog zijn en het bedrijf van [belanghebbende], dat de kosten op zich zou nemen, in surseance van betaling verkeert.

2.13.1. De raad stelt dat de ontwikkeling past binnen het streekplan en dat het bedrijf landschappelijk zal worden ingepast. Voor de te verwijderen beplanting zal compensatie plaatsvinden. Verplaatsing van het bedrijf van [belanghebbende] naar een industrieterrein is financieel economisch niet haalbaar. Verder is behoud van dit bedrijf in verband met de werkgelegenheid wenselijk. Uitbreiding van het agrarisch verwante bedrijf is volgens de raad passend in het buitengebied. In dat verband stelt de raad dat de milieuvergunning is verleend en dat aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt voldaan. Ten aanzien van de flora en fauna stelt de raad dat onderzoek is gedaan en dat daaruit is voortgekomen dat op bedoeld perceel alleen algemene plant- en diersoorten voorkomen waarvoor een vrijstelling geldt. Volgens de raad biedt artikel 22.2.2 voldoende waarborg voor de bescherming van archeologische waarden. Ten aanzien van verkeerskundige aanpassingen, waaronder de verbreding van wegen en de aanleg van een fietspad, stelt de raad dat deze mogelijk worden gemaakt met voorliggend plan. De afspraken die gemaakt zijn met [belanghebbende] met betrekking tot de uitwerking van die aanpassingen, zijn vastgelegd in een exploitatieovereenkomst.

2.13.2. Op het perceel [locatie 8] was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. In de bedrijfsgebouwen heeft zich rond 1996 een agrarisch loon- en reparatiebedrijf gevestigd, dat zijn activiteiten in de loop der jaren heeft uitgebreid. Blijkens het deskundigenbericht bestaan de huidige werkzaamheden uit grondverzetactiviteiten, agrarisch loonwerk en vervoersactiviteiten. Het bedrijf wil uitbreiden met composteeractiviteiten.

2.13.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" was het plandeel voor het perceel bestemd als "Waardevol agrarisch gebied" met een bouwvlak van 0,4 ha en als "Landschapsgroen".

2.13.4. In het voorliggende plan heeft het plandeel de bestemming "Bedrijf" met de nadere aanduiding "Bedrijfswoning - bedrijfswoningen". Het bos op het perceel heeft deels de bestemming "Groen - Landschapselement" en deels de bestemming "Bedrijf". De rand van het perceel is voorzien van de nadere aanduiding "specifieke vorm van groen - afschermend groen" en het gehele perceel heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde".

Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden op dit perceel bestemd voor een loon- en grondverzetbedrijf annex grondbank en composteerinrichting met een maximale oppervlakte aan gebouwen van 5.000 m², met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.

Het gehele perceel heeft een oppervlakte van 5,5 ha. De thans aanwezige bebouwing omvat ongeveer 4 ha.

2.13.5. Ten aanzien van het betoog dat de bedrijfsbestemming in strijd is met beleid uit het streekplan overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan dit beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

Ter zitting heeft de raad verklaard dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" geen specifieke bestemming bevatte voor agrarisch aanverwante bedrijven. Niet in geschil is dat het bedrijf van [belanghebbende] moet worden beschouwd als niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden. In het streekplan staat dat uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen in principe wordt tegengegaan. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor onder andere bestaande (niet-agrarische) bedrijven die al een bedrijfsbestemming hebben en voor welke wegens bedrijfseconomische en/of andere bijzondere redenen verplaatsing naar een passend bedrijventerrein in de nabijgelegen (grotere) kern of stad niet mogelijk is. Hieruit volgt dat het streekplan zich in beginsel verzet tegen een dergelijk bedrijf in het buitengebied, maar dat uitzonderingen hierop niet zijn uitgesloten. Vanwege financieel-economische redenen en in de omstandigheid dat het bedrijf werkgelegenheid verschaft, heeft de raad aanleiding gezien om in dit geval een uitzondering te maken.

Verder heeft de raad beoogd de natuur- en landschapswaarden en de groene ruimte te beschermen door het bosje dat door het bedrijf wordt omsloten te bestemmen als "Groen - Landschapselement" en het afschermend groen rondom het perceel als zodanig te bestemmen. Gelet op het inrichtingsplan, bezien in samenhang met de exploitatieovereenkomst, die ook ziet op de uitvoering van dit inrichtingsplan, is de Afdeling van oordeel dat de inpasbaarheid van de ontwikkeling en de compensatie van de natuurwaarden voldoende zijn gewaarborgd.

Gelet op al deze omstandigheden heeft de raad rekening gehouden met het provinciale beleid voor de mogelijkheden voor uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen in het buitengebied.

2.13.6. Niet in geschil is dat de ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende] een verkeersaantrekkende werking hebben. Volgens het deskundigenbericht is het binnen de bestemming "Verkeer-Wegverkeer" mogelijk de Esweg en de Haarweg te verbreden. Het geplande fietspad zal worden aangelegd op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden". Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden. Hieruit volgt dat het plan de aanpassing van de wegen en paden mogelijk maakt. Voor zover [appellant sub 20] en [appellant sub 8] betwijfelen of de aanpassingen daadwerkelijk zullen plaatsvinden, wordt overwogen dat deze wegaanpassingen in de voornoemde exploitatieovereenkomst zijn opgenomen en daarmee voldoende zijn gewaarborgd. Of deze overeenkomst wordt nagekomen, staat thans niet ter beoordeling. Niet aannemelijk is dat het plan in zoverre niet financieel uitvoerbaar is.

2.13.7. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" toegekend. Voor zover op het perceel werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uitgevoerd zullen worden, geldt ingevolge artikel 23.3.1 voor deze gronden een aanlegvergunningplicht. De Afdeling is van oordeel dat hiermee, anders dan [appellant sub 8] stelt, de archeologische waarden binnen de bestemming "Bedrijf" in zoverre voldoende zijn gewaarborgd. Voor zover op het perceel gebouwd zal worden, gelden daarvoor ingevolge artikel 23.2.2 beperkingen. Overigens blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing van oktober 2008 dat de vorige eigenaar het perceel heeft ontgrond, geëgaliseerd en verbeterd, waardoor niet aannemelijk is dat archeologische waarden te verwachten zijn.

2.13.8. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad een bestemmingsplan niet kan vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plandeel in de weg staat.

Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. Uit het onderzoeksrapport van 30 augustus 2007 komt naar voren dat het perceel deel uitmaakt van het leefgebied van een beperkt aantal beschermde soorten, waarbij het grotendeels gaat om algemeen voorkomende soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Van de strikt beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen aangetroffen, zodat van negatieve effecten voor die soorten geen sprake is. In hetgeen [appellant sub 20] en [appellant sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad dit rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Dat [appellant sub 20] andere dieren heeft waargenomen, waarvan geen melding in het rapport wordt gemaakt, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien hij dat standpunt niet met stukken heeft onderbouwd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad had moeten aannemen dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.13.9. Ten aanzien van de gevreesde geurhinder wordt overwogen dat dit aspect in het kader van de milieuvergunning door de Afdeling bij uitspraak van 4 maart 2009, in zaak nr. 200801785/1, is beoordeeld en is geconcludeerd dat de te verwachten geurhinder passend is binnen de wettelijke kaders. [appellant sub 20], [appellant sub 6], [appellant sub 8] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in verband met geur geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.13.10. Ten aanzien van de gevolgen van de composteeractiviteiten voor de luchtkwaliteit wordt overwogen dat de milieuvergunning van 22 januari 2008 bij uitspraak van 4 maart 2009, in zaak nr. 200801785/1, door de Afdeling in verband met het aspect luchtkwaliteit is vernietigd, omdat voor dit aspect een onjuist toetsingskader was gehanteerd. De Afdeling zag geen aanleiding om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, omdat zonder nadere motivering onvoldoende inzichtelijk was dat zou worden voldaan aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2), gelet op de aard van de vergunde activiteiten, waaronder het overslaan van ten hoogste 10.000 ton bouw- en sloopafval per jaar. Nu de milieuvergunning als uitgangspunt heeft gediend voor de vaststelling van de bestemming voor het perceel was het bestreden plandeel voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit ten tijde van de vaststelling van het plan niet zorgvuldig voorbereid.

2.13.11. In hetgeen [appellant sub 20], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel aan de [locatie 8] te Daarle is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellant sub 20] en [appellant sub 8] zijn in zoverre en het beroep van [appellant sub 6] is geheel gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.13.12. De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in zoverre met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

Na de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 heeft de raad een luchtkwaliteitsonderzoek laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Luchtkwaliteitonderzoek Kleinjan Beheer en Financiering BV te Daarle" van 2 juni 2009. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) niet worden overschreden. Vervolgens is bij besluit van 8 januari 2010 opnieuw een milieuvergunning verleend. Bij uitspraak van 29 december 2010, in zaak nr. 201002144/1/M1, heeft de Afdeling het tegen die vergunning ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarmee is de vergunning onherroepelijk geworden. Hieruit kan worden afgeleid dat er geen kans bestaat dat de grenswaarden zullen worden overschreden. De Afdeling ziet in het vorenstaande aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 8] te Daarle in stand blijven.

2.14. [appellant sub 8] betoogt dat aan het perceel bos dat grotendeels wordt omringd door de bedrijfspercelen van [belanghebbende] ten onrechte de bestemming "Groen - Landschapselement" is toegekend. Hij voert aan dat het bos landschapsbepalend is en cultuurhistorische en landschappelijke waarden vertegenwoordigd, zodat hieraan de bestemming "Natuur" had moeten worden toegekend.

2.14.1. Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Groen - Landschapselement" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting. In de plantoelichting staat dat bestaande landschapselementen, zoals houtwallen en -singels, bosschages, als zodanig zijn bestemd. Bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming "Natuur" gekregen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bij landschapselementen om relatief kleine snippers natuur gaat. Bij "Natuur" moet gedacht worden aan grootschalige natuur, aldus de raad. [appellant sub 8] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aanwezige bos deel uit maakt van een grootschalig bos. De Afdeling ziet niet in waarom de bestemming "Groen - Landschapselement" en het dienaangaande bepaalde in de planregels onvoldoende zou zijn voor de door [appellant sub 8] gestelde cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het bos op voornoemd perceel. Het betoog faalt.

2.14.2. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen - Landschapselement" in de nabijheid van het bedrijf [belanghebbende] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 8] is in zoverre ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2] en [appellant sub 16]

2.15. [appellant sub 16] stelt dat het ontwerpplan niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

2.15.1. Het ontwerpplan is op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt in de Staatscourant van 16 december 2008. Het beroep van [appellant sub 16] mist in zoverre feitelijke grondslag.

2.16. [appellant sub 16] stelt voorts dat in de beantwoording van zijn zienswijze ten onrechte is volstaan met een halve pagina. Volgens [appellant sub 16] is de raad onvoldoende inhoudelijk op zijn zienswijze ingegaan.

2.16.1. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling kunnen volstaan met een korte en kernachtige beantwoording van de zienswijze. Dat dit heeft geresulteerd in een korte formulering, doet niet af aan de inhoud daarvan. Het betoog van [appellant sub 16] faalt.

2.17. [appellant sub 4] en anderen betogen dat er bij de stukken, die ter inzage hebben gelegen, ten onrechte geen lijst ter inzage is gelegd waarop staat welke wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht. Voorts betogen zij dat hen ten onrechte geen afschrift van het bestreden besluit en de kennisgeving daarvan is toegezonden.

2.17.1. Deze beroepsgronden hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

2.18. [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2] en [appellant sub 16] betogen dat aan de plandelen met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor onderscheidenlijk de percelen Nieuwe Twentseweg 4a te Nijverdal, Esweg 56b en Esweg 56d te Nijverdal, Noord Esweg 38 te Hellendoorn en Tunnelweg 7a, 7b en 7c te Haarle een woonbestemming had moeten worden toegekend. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat in strijd wordt gehandeld met het beleid nu de woningen voldoen aan de beoordelingscriteria voor het toekennen van een woonbestemming. Voorts is volgens hen niet duidelijk waarom andere, concreet aangeduide recreatiewoningen wel een woonbestemming hebben gekregen. Dit is volgens hen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

2.18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beleid op een juiste manier is toegepast. De recreatiewoningen voldoen niet aan de beoordelingscriteria voor het toekennen van woonbestemmingen.

2.18.2. In de plantoelichting staat dat er in 2004 een inventarisatie is gemaakt van permanent bewoonde recreatiewoningen in het plangebied. Daarbij zijn de recreatiewoningen die voorkomen op bijlage X behorende bij het voorheen geldende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Aan de hand van de beoordelingscriteria die zijn vastgelegd in de gemeentelijke Nota "Permanente bewoning van gebouwen" van 3 augustus 2004 is getoetst of deze recreatiewoningen in aanmerking konden komen voor een woonbestemming. Er is voor 50 recreatiewoningen gekeken naar de aard en de verschijningsvorm van de bebouwing en, in relatie hiermee, de omvang en/of de inhoud van het gebouw, de situering van de bebouwing, de ligging van de bebouwing in een waardevol en/of kwetsbaar gebied, de voorgeschiedenis en bouwhistorie, de kadastrale situatie en de thans vigerende bestemming. Bij de voorbereiding van het plan is uitgegaan van deze inventarisatie en is deze op onderdelen, naar aanleiding van ingediende zienswijzen, aangepast. De lijst is uitgebreid tot 56 recreatiewoningen.

Ter zitting heeft de raad verklaard dat voor de vraag of een recreatiewoning is meegenomen in de inventarisatie en of daaraan een woonbestemming zou kunnen worden toegekend, mede bepalend is of de woning van 20 maart 1996 tot en met september 2004 permanent werd bewoond door steeds dezelfde bewoners, althans hetzelfde huishouden. Toetsing aan dit criterium heeft er bij een aantal woningen toe geleid dat geen woonbestemming kon worden toegekend. Het criterium van permanente bewoning door dezelfde bewoners van 20 maart 1996 tot en met september 2004 staat niet in de Nota "Permanente bewoning van gebouwen", noch in de inventarisatielijst. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk geworden of de raad bij de vaststelling van het plan heeft getoetst aan de criteria, als opgenomen in de Nota "Permanente bewoning van gebouwen" en de inventarisatielijst, of aan deze criteria, aangevuld met het criterium of de woning van 20 maart 1996 tot en met september 2004 permanent werd bewoond door steeds dezelfde bewoners. Daardoor is evenmin inzichtelijk geworden waarom sommige recreatiewoningen wel en andere recreatiewoningen geen woonbestemming hebben gekregen. Voor zover de raad met bedoeld criterium heeft willen aansluiten bij het handhavingsbeleid is dit niet juist, omdat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan en de daarbij te beantwoorden vraag of tegen gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning nog handhavend kan worden opgetreden, niet van belang is of de permanente bewoning steeds door dezelfde bewoners heeft plaatsgevonden, doch slechts of permanente bewoning was toegestaan onder het voorheen geldende plan, of werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan, waardoor dit gebruik, indien dit niet als zodanig wordt bestemd, eveneens wordt beschermd door het overgangsrecht van het voorliggende plan.

2.18.3. In hetgeen [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2] en [appellant sub 16] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2] en [appellant sub 16] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

2.18.4. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2] en [appellant sub 16] ten aanzien van de plandelen met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor onderscheidenlijk de percelen Nieuwe Twentseweg 4a te Nijverdal, Esweg 56b en Esweg 56d te Nijverdal, Noord Esweg 38 te Hellendoorn en Tunnelweg 7a, 7b en 7c te Haarle geen bespreking meer.

2.19. [appellant sub 16] betoogt dat op het plandeel voor Tunnelweg 7 te Haarle met de bestemming "Wonen" ten onrechte de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 2" ontbreekt. In dit verband voert hij aan dat de woonboerderij reeds in 1974 in twee afzonderlijke wooneenheden is opgedeeld. Volgens [appellant sub 16] is dit ook bij het gemeentebestuur bekend nu de woonboerderij in 1995 met een bouwvergunning is verbouwd en daarbij rekening is gehouden met twee zelfstandige wooneenheden. [appellant sub 16] betoogt voorts dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel nu met betrekking tot de woningen op Heuversteeg 10, 12 en 14 wel rekening is gehouden met een tweede wooneenheid.

2.19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een tweede wooneenheid binnen een bestaande woning geen recht geeft op een tweede woonbestemming. Hoewel ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning geen bezwaar bestond tegen het gebruik van de tweede wooneenheid omdat onder het voorheen geldende bestemmingsplan vrijwillige samenwoning was toegestaan, is er volgens de raad geen aanleiding om een dubbele woonbestemming op te nemen. Bovendien is dit in strijd met het restrictieve beleid voor nieuwe burgerwoningen in het buitengebied en zorgt het voor een ongewenste precedentwerking, aldus de raad. Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel stelt de raad dat er in dit geval geen sprake is van gelijke gevallen.

2.19.2. Aan het perceel Tunnelweg 7 is de bestemming "Wonen" toegekend op basis waarvan binnen elk bestemmingsvlak het aantal woningen niet meer mag bedragen dan één of in voorkomend geval niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".

In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" was aan het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" en de dubbelbestemming "Agrarische woondoeleinden" en "Recreatiedoeleinden" toegekend. De gronden met de dubbelbestemming "Agrarische woondoeleinden" waren mede bestemd voor de instandhouding van bestaande woningen ten behoeve van de huisvesting van één huishouden.

Ingevolge artikel 29, vijfde lid, van de voorschriften van dat voorheen geldende plan kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het plan, ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of verbouwen van een bestaande of voormalige boerderij, tot één (bedrijfs-)woning, mits daardoor het karakter van het pand niet verloren gaat, danwel het karakter van het pand zoveel mogelijk hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat en de inhoud niet wordt vergroot.

Ingevolge artikel 29, zesde lid, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor de verbouw van een bestaande of voormalige boerderij tot een "gedeelde woning" indien de inhoud van het gehele gebouw groter was dan 1000 m³, mits daardoor het karakter van het pand niet verloren gaat, danwel het karakter van het pand zoveel mogelijk hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat en de inhoud niet wordt vergroot.

2.19.3. Vast staat dat de woonboerderij reeds in de jaren '70 van de vorige eeuw is gesplitst in twee wooneenheden zonder de daartoe vereiste bouwvergunning. Op 7 december 1994 is een vergunning aangevraagd voor het vernieuwen van het bestaande dak en het plaatsen van twee dakkapellen. Uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 8 maart 1995, derhalve voor de vaststelling van het voorheen geldende bestemmingsplan, tot verlening van een bouwvergunning en een vrijstelling van het toen geldende bestemmingsplan gelezen in samenhang met het advies van Bouw- en Woningtoezicht volgt dat de bestaande, tweede wooneenheid geen bezwaar vormt en dat deze aanvraag aanleiding is om de bestaande situatie te legaliseren. Voorts wordt daarbij opgemerkt dat het voorheen geldende bestemmingsplan in tegenstelling tot het toen geldende bestemmingsplan, een uitbreiding van de inhoud van de woning toelaat.

Ter zitting heeft de raad verklaard dat hij geen aanleiding heeft gezien de bestaande, tweede wooneenheid als zodanig te bestemmen. In het besluit tot verlening van bedoelde bouwvergunning noch tot verlening van bedoelde vrijstelling van het toen geldende bestemmingsplan kan volgens de raad aanleiding worden gezien voor de conclusie dat vrijstelling is verleend voor de verbouw van een bestaande of voormalige boerderij tot een tweede wooneenheid.

2.19.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet voorbij kon gaan aan de verleende bouwvergunning, de vrijstelling en de daaraan ten grondslag liggende beoordeling. Uit de tekst van de vrijstelling is echter niet af te leiden waarvoor deze precies is verleend. Ook de raad heeft ter zitting niet duidelijk kunnen maken waarop deze vrijstelling precies betrekking had. Evenmin is duidelijk of, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan, op grond van het vijfde of zesde lid van de planvoorschriften van het toenmalige plan vrijstelling is verleend. Ook dit heeft de raad ter zitting niet duidelijk kunnen maken.

Gelet op de bij de vergunning en vrijstelling horende tekeningen en de tekst in de aan die besluiten ten grondslag liggende stukken, moet het ervoor worden gehouden dat vrijstelling is verleend voor twee wooneenheden en dat niet is gemotiveerd waarom de tweede wooneenheid niet als zodanig is bestemd.

2.19.5. In hetgeen [appellant sub 16] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor Tunnelweg 7 te Haarle, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 5] en anderen

2.20. [appellant sub 5] en anderen betogen dat er bij de stukken, die ter inzage hebben gelegen, ten onrechte geen lijst ter inzage is gelegd waarop staat welke wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht.

2.20.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

2.21. [appellant sub 5] en anderen hebben voorts bezwaar tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan met betrekking tot het perceel Nieuwe Twentseweg 6 te Hellendoorn. De wijzigingen zijn volgens hen zo ingrijpend dat deze niet bij de vaststelling van het plan mochten worden aangebracht, zonder daarvoor een nieuwe procedure te volgen.

2.21.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan voorligt, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. De wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" in "Natuur" en de verschuiving van het bouwvlak in oostelijke richting zijn naar aard en omvang niet zo groot dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld waarvoor een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd.

2.22. [appellant sub 5] en anderen betogen dat het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel Nieuwe Twentseweg 6 ten onrechte is verplaatst in oostelijke richting. Zij voeren aan dat binnen het bestemmingsvlak de verplaatsing van de bestaande woning met bijgebouwen mogelijk is naar gronden die voorheen waren bestemd als "Agrarisch met waarden". In dit verband vrezen zij een beperking van het vrije uitzicht, en als gevolg daarvan waardevermindering van hun eigendommen. Daarnaast vrezen zij voor een nieuwe ontsluitingsweg die over het nabij gelegen weiland zal worden aangelegd. Zij voeren aan dat dit hun privacy zal verminderen. Verder vrezen [appellant sub 5] en anderen dat de bestaande woning bij verplaatsing niet zal worden afgebroken en dat de situatie ontstaat dat een tweede woning binnen het bestemmingsvlak wordt gebouwd.

[appellant sub 5] en anderen betogen voorts dat aan het aangrenzende weiland bij het perceel Nieuwe Twentseweg 6 ten onrechte de bestemming "Natuur" is toegekend. Nu deze bestemming de aanleg van houtwallen en bomen mogelijk maakt, vrezen zij voor een beperking van het vrije uitzicht, en als gevolg daarvan waardevermindering van hun eigendommen.

2.22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verplaatsing van het bestemmingsvlak "Wonen" acceptabel is, nu daardoor de oppervlakte aan natuur wordt vergroot. Voorts stelt de raad dat de gronden rond het perceel Nieuwe Twentseweg 6 de bestemming "Natuur" hebben gekregen, omdat deze in de EHS liggen en in het "Natuurgebiedsplan Overijssel" van 25 september 2008 (hierna: het natuurgebiedsplan) zijn aangewezen als 'nieuwe natuur'. In dit verband stelt de raad dat enig verlies van uitzicht niet is uitgesloten door bijvoorbeeld de aanleg van een houtwal nabij de woningen van [appellant sub 5] en anderen, maar dat hierdoor geen onevenredige verslechtering van de ruimtelijke situatie zal ontstaan.

2.22.2. In het plan hebben de plandelen voor het gedeelte van het perceel dat in het bos ligt, alsmede het weiland de bestemming "Natuur" gekregen. Het bestemmingsvlak "Wonen" is ten opzichte van het ontwerpplan verschoven in oostelijke richting, waardoor het gedeeltelijk is komen te liggen op het plandeel dat in het ontwerpplan de bestemming "Agrarisch met waarden" had.

2.22.3. Ingevolge artikel 10.1 van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor, voor zover hier van belang, bosbouw, de instandhouding en ontwikkeling van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden en de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden.

Ingevolge artikel 17.2.2, onder a, b, c en f, mag binnen het bestemmingsvlak het aantal woningen niet meer bedragen dan één, mag een woning uitsluitend worden gebouwd op de bestaande plaats, mag de inhoud van een woning niet meer bedragen dan 750 m³ en mag de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bouwvergunningplichtige bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 100 m² bedragen.

Ingevolge artikel 17.3.3 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in sublid 17.2.2, onder b, ten behoeve van het bouwen van een woning op een andere plaats binnen het betreffende bestemmingsvlak dan de bestaande plaats.

2.22.4. Volgens het provinciaal beleid in het streekplan liggen de percelen in de EHS. In het natuurgebiedsplan zijn de percelen aangewezen als 'nieuwe natuur'. In laatstgenoemd plan is nader uitwerking gegeven aan de begrenzingen van de beheersgebieden en de nieuw te ontwikkelen natuurgebieden in Overijssel ter realisatie van de EHS en de natuurdoelen buiten de EHS. Uit het natuurgebiedsplan volgt dat de percelen aan de rand van de Sallandse Heuvelrug en het beekdal van de Regge liggen. De doelstelling voor dit gebied bestaat uit een invulling met een afwisseling van bloemrijk grasland en nat schraalgrasland. Bij de inrichtingsmaatregelen kan gedacht worden aan het verondiepen van sloten, het plaatselijk verwijderen van de voedselrijke bovenlaag voor de ontwikkeling van nat schraalgrasland of heide en het aanleggen van houtwallen. De raad heeft met dit beleid rekening gehouden door dit als eigen beleid toe te passen bij de vaststelling van het plan. Uit het voorgaande volgt dat de bestemming "Natuur" in overeenstemming is met dit beleid.

2.22.5. Wat betreft de vrees van [appellant sub 5] en anderen voor verlies van het vrije uitzicht als gevolg van de uitvoering van het plan overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voor het oordeel dat [appellant sub 5] en anderen onaanvaardbaar worden belemmerd in hun vrije uitzicht ziet de Afdeling geen aanleiding. Door verplaatsing van de woning op het betreffende perceel in oostelijke richting en de aanleg van houtwallen en bomen op het aangrenzende weiland zullen er weliswaar wijzigingen in het uitzicht optreden, maar deze zullen niet zodanig zijn dat het uitzicht van [appellant sub 5] en anderen in ernstige mate wordt aangetast. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de woningen van [appellant sub 5] en anderen op een betrekkelijk grote afstand staan van het bestemmingsvlak "Wonen". Overigens wijst de Afdeling op de omstandigheid dat uit de omschrijving van de bestemming "Waardevol agrarisch gebied" zoals dat gold in het voorheen geldende bestemmingsplan voor het weiland, alsmede uit de in het ontwerpplan toegekende bestemming "Agrarisch met waarden" volgt dat de voorgestane inrichting van het weiland al mogelijk was.

2.22.6. Anders dan [appellant sub 5] en anderen aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de vrees dat de privacy zal verminderen als gevolg van de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg nu de bestemming "Natuur" die aan het weiland is toegekend, geen ontsluiting mogelijk maakt ten behoeve van de bestemming "Wonen".

2.22.7. Voor zover [appellant sub 5] en anderen vrezen dat de bestaande woning bij verplaatsing niet zal worden afgebroken, overweegt de Afdeling dat hiervoor geen aanleiding bestaat nu in de planregels staat dat het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan één. Mocht deze situatie zich toch voordoen, dan kunnen [appellant sub 5] en anderen een verzoek tot handhaving van het bestemmingsplan indienen bij het gemeentebestuur.

2.22.8. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de eigendommen van [appellant sub 5] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.22.9. In hetgeen [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 5] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 18]

2.23. [appellante sub 18] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 5" is toegekend aan het perceel Watertorenweg 17 te Daarle. [appellante sub 18] vreest voor een inbreuk op haar privacy en een toename van het verkeer door de voorziene realisatie van vijf woningen in de voormalige watertoren. Daarnaast stelt zij dat het uiterlijk van de watertoren zal worden aangetast. Dit is volgens [appellante sub 18] in strijd met het behoud en herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voorts betoogt [appellante sub 18] dat de woonbestemming in strijd is met het streekplan nu de voorziene woningen zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de agrarische functie, natuur, landschap en van het woon- en leefklimaat.

2.23.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de functieverandering naar woondoeleinden de mogelijkheid biedt om de monumentale waarde van het gebouw te bewaren. De verbouw van de watertoren tot woongebouw leidt volgens de raad niet tot beperkingen van natuur- en landschapswaarden. Evenmin wordt de agrarische functie in het gebied beperkt, omdat de afstanden tot de omliggende agrarische bedrijven ruim voldoende zijn zodat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat ook het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast nu de afstand van de woning van [appellante sub 18] tot de watertoren ongeveer 200 m bedraagt.

2.23.2. In het plan heeft de watertoren de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 5" gekregen, op basis waarvan ter plaatse het maximum aantal wooneenheden vijf mag bedragen. De gronden rond de watertoren hebben de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduidingen "specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap" en "specifieke vorm van waarde - openheid" op basis waarvan de gronden zijn bestemd voor instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden.

2.23.3. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 18] dat de woonbestemming in strijd is met het beleid uit het streekplan overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan dit beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Volgens het streekplan liggen de gronden rond de watertoren in "Zone II: Landbouw en Cultuurlandschap". Uitgangspunt van het beleid is de ontwikkeling van de landbouw met behoud en ontwikkeling van het landschap, cultureel erfgoed en recreatie. Zoals de raad stelt, leidt de voorziene realisatie van vijf woningen niet tot beperkingen van natuur- en landschapswaarden. Verder is niet gebleken dat door het toekennen van een woonbestemming aan de watertoren landbouwgronden of landschap verloren gaan nu er geen extra gronden nodig zijn voor de realisatie van de woningen in de watertoren. Evenmin is gebleken dat de agrarische functie in de omgeving wordt aangetast nu de agrarische bedrijven in de omgeving op een afstand van meer dan 200 m van de watertoren liggen. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat het behoud van de karakteristieke bebouwing van de watertoren voorop staat en past binnen het beleid. Het betoog faalt.

2.23.4. Om de monumentale waarde van de watertoren te behouden, is gekozen voor een woonbestemming in combinatie met een aanwijzing als gemeentelijk monument. Door de realisatie van vijf woningen in de watertoren zullen het gebouw en de omgeving onderhouden worden. Uit de Welstandsnota Hellendoorn van 27 april 2004 volgt dat werkzaamheden aan monumenten een toetsing door de welstands- en monumentencommissie behoeven. Het betoog van [appellante sub 18] dat het uiterlijk van de watertoren zal worden aangetast, komt derhalve bij de beoordeling van een bestemmingsplan niet aan de orde, omdat dit aspect aan de orde komt in de procedure met betrekking tot een aan te vragen omgevingsvergunning voor bouwen.

2.23.5. Het betoog dat de voorziene woningen het woon- en leefklimaat in ernstige mate zal aantasten, slaagt evenmin.

Wat betreft de verkeersaantrekkende werking is van belang dat de ontsluiting door middel van een bestaande toegangsweg zal plaatsvinden. Daarbij zal het verkeer niet in ernstige mate toenemen nu in de watertoren slechts vijf woningen zijn voorzien.

Het uitzicht en de privacy kunnen in enige mate worden aangetast door de voorziene woningen, aangezien [appellante sub 18] vanuit haar woning zicht heeft op de watertoren. Deze aantasting is echter niet onevenredig. De te realiseren woningen zijn voorzien in een bestaande watertoren en de afstand tot de woning van [appellante sub 18] bedraagt ongeveer 200 m.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de realisatie van de woningen dan aan het behoud van het huidige woon- en leefklimaat van [appellante sub 18].

2.23.6. In hetgeen [appellante sub 18] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 18] is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 12] en [appellant sub 11]

2.24. [appellant sub 12], eigenaar van de woningen op het perceel [locatie 9] en [locatie 10], betoogt dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" is toegekend aan het landgoed op het perceel Wierdenseweg 19a. Hij voert aan dat de gebruiksmogelijkheden voor het kamperen worden verruimd en dat dit zal leiden tot een aantasting van zijn privacy. Tevens vreest hij dat buiten de grenzen van de aanduiding, op het zogenoemde Zuiderveld, zal worden gekampeerd.

[appellant sub 11] betoogt dat de begrenzing aan de zuidzijde van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" op zijn landgoed op het perceel Wierdenseweg 19a ten onrechte op een grotere afstand ligt dan 50 m van de woningen op het perceel [locatie 9] en [locatie 10], waardoor het gebruik van het Zuiderveld voor kamperen niet meer mogelijk is.

2.24.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verruiming van de gebruiksmogelijkheden voor incidenteel groepskamperen aanvaardbaar is door het toepassen van een hindercirkel van 50 m. Op deze manier wordt rekening gehouden met de omwonenden.

2.24.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan waren aan het plandeel voor Wierdenseweg 19a de bestemmingen "Natuurmonument" en "Waardevol agrarisch gebied" toegekend, op basis waarvan het gebruik van de gronden als kampeerterrein niet was toegestaan.

In het voorliggende plan is aan het plandeel de bestemming "Natuur" toegekend. Voorts is de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" toegekend, op basis waarvan ter plaatse van deze aanduiding voorzieningen ten behoeve van incidenteel groepskamperen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober zijn toegestaan.

2.24.3. Vast staat dat op het landgoed reeds sinds de jaren '40 wordt gekampeerd door groepen. Ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan was het college van burgemeester en wethouders bevoegd om op basis van de Verordening op de verblijfsrecreatie voor een aaneengesloten periode van ten hoogste zeven dagen ontheffing te verlenen van het verbod tot het buiten een kampeerterrein plaatsen of geplaatst houden van één of meer kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf aan groepen, organisaties of verenigingen. Uit het deskundigenbericht volgt dat het kamperen voornamelijk in de maanden juni, juli en augustus plaatsvond. De raad heeft dit gebruik door toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" als zodanig bestemd in het plan. In het plan is bij de gebruiksregels de periode van 15 maart tot en met 31 oktober opgenomen. Hiermee is aangesloten bij het beleid, dat ten tijde van de vaststelling van het plan was neergelegd in de Nota "Overnachten in Hellendoorn" van mei 2006. Nu dit een verruiming inhoudt ten opzichte van de mogelijkheden met ontheffing heeft de raad rekening willen houden met omwonenden door een afstand van 50 m aan te houden tot omliggende woningen. Vanaf de zuidzijde van het perceel Wierdenseweg 19a tot de woningen op het perceel [locatie 9] en [locatie 10] is de afstand echter meer dan 50 m. Op het gedeelte van het perceel Wierdenseweg 19a dat buiten de aanduiding valt, bevindt zich het Zuiderveld, dat voor groepsactiviteiten werd gebruikt. Het Zuiderveld mag als gevolg hiervan niet worden gebruikt ten behoeve van recreatieve doeleinden.

2.24.4. De Afdeling is van oordeel dat de keuze van de raad om het gebruik als kampeerterrein op de desbetreffende gronden als zodanig te bestemmen niet onredelijk is. Wat de aantasting van de privacy van [appellant sub 12] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad hieraan een groter gewicht had moeten toekennen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat buiten de maanden juni, juli en augustus het gebruik van het kampeerterrein in grote mate zal toenemen. Voorts heeft de raad met deze verruiming in tijd rekening gehouden door op de verbeelding een bepaalde afstand aan te houden van de grens van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" tot de woningen aan de [locatie 9] en [locatie 10], waaraan het Zuiderveld direct grenst. Op deze wijze heeft de raad een redelijke afweging van de betrokken belangen gemaakt. Daarbij is van belang dat binnen de aanduiding ook genoeg ruimte is om elders een veld te maken voor recreatieve doeleinden, hetgeen tegemoet komt aan het belang van [appellant sub 11].

2.24.5. Voor zover [appellant sub 12] vreest dat in strijd met het plan wordt gekampeerd op het terrein dat buiten de begrenzing van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" ligt, overweegt de Afdeling dat dit in het kader van het bestemmingsplan niet aan de orde kan komen. Mocht dit zich voordoen, dan kan [appellant sub 12] een verzoek om handhaving richten aan het gemeentebestuur.

2.24.6. [appellant sub 12] betoogt dat bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat er geen verandering of uitbreiding in het kamperen plaats zou vinden nu hier in het voorontwerp nog geen sprake van was.

2.24.7. Aan de door [appellant sub 12] gestelde omstandigheden kunnen geen gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend. Een wijziging in het ontwerpplan en het plan ten opzichte van het voorontwerp leidt niet tot een schending van gerechtvaardigde verwachtingen, nu aan het voorontwerp, gelet op het karakter daarvan, niet het vertrouwen kan worden ontleend dat het plan overeenkomstig dat voorontwerp zal worden vastgesteld. Het betoog faalt.

2.24.8. In hetgeen [appellant sub 12] en [appellant sub 11] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - incidenteel groepskamperen" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 12] en [appellant sub 11] zijn in zoverre ongegrond.

2.25. [appellant sub 12] betoogt voorts dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van natuur - gebouw voor beheer en onderhoud" is toegekend aan de bijgebouwen op het perceel Wierdenseweg 19a. Hij voert aan dat de bijgebouwen niet voor beheer en onderhoud worden gebruikt. [appellant sub 12] vreest dat het bijgebouw aan de zuidzijde van het perceel zal worden gebruikt voor recreatieve doeleinden nu de regels van het plan dat gebruik niet uitsluiten.

[appellant sub 11] betoogt dat de bijgebouwen op zijn perceel ten onrechte niet zijn bestemd voor groepskamperen. Daarnaast voert [appellant sub 11] aan dat in het plan een uitbreidingsmogelijkheid van de bijgebouwen van 15% zou moeten worden opgenomen.

2.25.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bijgebouwen als zodanig zijn bestemd door toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - gebouw voor beheer en onderhoud". Volgens de raad is dit een passende bestemming nu de bijgebouwen nooit voor ander gebruik zijn bestemd.

2.25.2. In het voorheen geldende plan was op het perceel Wierdenseweg 19a met de bestemming "Natuurmonument" bebouwing niet toegestaan. Op de percelen met de bestemming "Waardevol agrarisch gebied" waren alleen gebouwen toegestaan ten behoeve van het agrarische bedrijf en binnen een op de plankaart aangegeven bouwblok.

In het voorliggende plan is aan de plandelen, die zien op de bijgebouwen, de aanduiding "specifieke vorm van natuur - gebouw voor beheer en onderhoud" toegekend. Een gebouw voor beheer en onderhoud ter plaatse van deze aanduiding mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte.

2.25.3. Op het perceel staan twee bijgebouwen. Uit het deskundigenbericht volgt dat het bijgebouw aan de oostzijde van het perceel gebruikt wordt ten behoeve van opslag. Het bijgebouw aan de zuidzijde van het perceel is in de jaren '60 gebouwd als kleedruimte van een voetbalvereniging. In 2003 heeft de eigenaar van het bijgebouw een bouwvergunning gekregen voor de verbouw van het gebouw tot beheerdersruimte. De keuze van de raad om het bijgebouw in het plan als zodanig te bestemmen en daarmee aan te sluiten bij de verleende bouwvergunning is niet onredelijk. Evenmin is onredelijk dat het bijgebouw aan de oostzijde van het perceel is bestemd voor beheer en onderhoud. Het betoog van [appellant sub 11] faalt derhalve.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het bijgebouw aan de zuidzijde van het perceel niet in gebruik is voor beheer en onderhoud en niet als zodanig bestemd had mogen worden. Voor zover [appellant sub 12] vreest dat in strijd met het plan het bijgebouw wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden overweegt de Afdeling dat dit niet ter beoordeling staat. Mocht dit zich voordoen, dan kan [appellant sub 12] een verzoek om handhaving richten aan het gemeentebestuur. Het betoog faalt.

2.25.4. Met betrekking tot de uitbreidingsmogelijkheden van de bijgebouwen overweegt de Afdeling dat indien [appellant sub 11] concrete plannen heeft voor uitbreiding van de bijgebouwen hij het college van burgemeester en wethouders kan verzoeken om toepassing te geven aan de ontheffingsbevoegdheid van 31.3, onder d, van de planregels waarmee een uitbreiding van 10% mogelijk is. Voor extra uitbreidingsmogelijkheden bij recht bestaat geen aanleiding.

2.25.5. In hetgeen [appellant sub 12] en [appellant sub 11] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de aanduiding "specifieke vorm van natuur - gebouw voor beheer en onderhoud" voor de bijgebouwen strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 12] en [appellant sub 11] zijn in zoverre ongegrond.

2.26. [appellant sub 11] betoogt dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt om binnen een straal van 50 m van burgerwoningen kleinschalig te kamperen. Volgens [appellant sub 11] heeft dit een negatieve uitstraling op de omgeving en doet het afbreuk aan bestaande landschappelijke en/of natuurwaarden. De kampeermogelijkheden moeten volgens hem worden beperkt tot agrarische bedrijven.

2.26.1. De raad stelt zich op het standpunt dat kleinschalig kamperen een activiteit is die passend is in het buitengebied en bijdraagt aan een leefbaarder platteland.

2.26.2. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b, en artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" onderscheidenlijk "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoel in artikel 1.45 binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen.

Onder niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt ingevolge artikel 1.45, onder k, onder meer verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, verstaan.

Ingevolge artikel 3.4.2, aanhef en onder b, en artikel 4.4.2, aanhef en onder b, geldt in aanvulling op de genoemde bepalingen dat standplaatsen voor kampeermiddelen ook buiten een bouwvlak zijn toegestaan tot een afstand van 50 m uit de grens van het bouwvlak.

Ingevolge artikel 17.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoel in artikel 1.45 binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande voormalige bedrijfsgebouwen.

Ingevolge artikel 17.4.2, onder b en c, is het bepaalde in artikel 3 (Agrarisch), sublid 3.4.2, onder b, respectievelijk artikel 4 (Agrarisch met waarden), sublid 4.4.2, onder b, van overeenkomstige toepassing al naar gelang het betreffende bestemmingsvlak "Wonen" grenst aan die bestemmingen.

In dit artikel onder c is bepaald dat het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bestemmingsvlak voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober.

2.26.3. Volgens de Nota "Overnachten in Hellendoorn" is de doelstelling van het beleid de versterking van de positie van Hellendoorn als aantrekkelijke verblijfsplaats door kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod, waardoor de verblijfsduur en het aantal bezoeken aan de gemeente Hellendoorn toeneemt, wat een positief effect heeft op de toeristische bestedingen en daarmee op de werkgelegenheid. Hieruit volgen onder meer de volgende uitgangspunten: het verhogen van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering, uitbreiding van verblijfsrecreatieve mogelijkheden, ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen, streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen en het waarborgen van de landschappelijke inpassing en kwaliteit van bedrijfsrecreatieve bedrijven.

Het standpunt van de raad dat de planregeling aansluit bij dit beleid is niet onjuist. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om dit beleid, dat oorspronkelijk bedoeld was om voormalige agrariërs meer mogelijkheden voor andere functies te geven, thans ook toe te passen bij plandelen met een woonbestemming, ongeacht of deze worden bewoond door een voormalige agrariër of niet. Er is geen grond voor het oordeel dat bedoelde afstand van 50 m uit de grens van het bouwvlak te ruime mogelijkheden biedt. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen dat tevens is bepaald dat niet meer dan 25 kampeermiddelen zijn toegestaan. Voor de vrees dat door de uitbreiding van de kampeermogelijkheden de natuurwaarden op het landgoed worden aangetast doordat recreanten gebruik zullen maken van dit publieke gebied, ziet de Afdeling geen aanleiding, nu daarvoor beheersmaatregelen kunnen worden genomen.

2.26.4. In hetgeen [appellant sub 11] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 11] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van Natuur en Milieu

2.27. Het beroep van Natuur en Milieu voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4.3.6 van de planregels steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.28. Natuur en Milieu betoogt dat ten onrechte voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch" een onheffingsmogelijkheid voor het bouwen van schuilgelegenheden is opgenomen in het plan. In dit verband betoogt Natuur en Milieu dat door de realisatie van schuilmogelijkheden een ongeordende situatie zal ontstaan en dat dit zal leiden tot een verdichting van het landschap, wat afbreuk zal doen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Verder zijn de voorwaarden voor ontheffingverlening in lid a te ruim en onbepaald en in lid b niet duidelijk, volgens Natuur en Milieu.

2.28.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontheffingsmogelijkheden uit een oogpunt van dierenwelzijn en ruimtelijke inpasbaarheid zijn opgenomen. De voorwaarden voor ontheffingverlening zijn volgens de raad voldoende duidelijk. De raad stelt voorts dat in het voorheen geldende bestemmingsplan een vergelijkbare bepaling gold.

2.28.2. Ingevolge artikel 3.2.2 van de planregels mogen buiten de bouwvlakken op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens.

Ingevolge artikel 3.3.6 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden buiten bouwvlakken, met inachtneming, voor zover hier van belang, van de volgende bepalingen:

a. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van ten minste 0,5 ha mag ten hoogste één schuilgelegenheid worden gebouwd;

b. de schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd nabij, op maximaal 10 m afstand van, de oorspronkelijke bosrand of van een niet doorzichtig bestaand en als zodanig bestemd groen landschapselement;

(…).

2.28.3. Voor de voorwaarde onder a bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat deze te ruim en onbepaald is.

Ten aanzien van de voorwaarde onder b heeft de raad ter zitting verklaard dat anders dan in de bepaling staat niet van de oorspronkelijke bosrand, maar van de bestaande bosrand wordt uitgegaan. Met een niet doorzichtig groen landschapselement wordt, volgens de raad, groenblijvende beplanting bedoeld. Niet duidelijk is hoe een doorzichtig groen landschapselement in verhouding staat tot bladverliezende bomen. Gelet hierop is niet duidelijk geworden hoe deze bepaling moet worden uitgelegd. Daardoor is evenmin duidelijk in hoeverre door de bouw van schuilgelegenheden al dan niet een verdichting van het landschap kan ontstaan en wat de effecten van schuilgelegenheden op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied zullen zijn.

2.28.4. In hetgeen Natuur en Milieu heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft artikel 3.3.6 van de regels, is vastgesteld in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.29. Natuur en Milieu betoogt voorts dat de raad ten onrechte het graven van greppels en het aanleggen van drainagesystemen in de gebieden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" niet heeft opgenomen in het aanlegvergunningstelsel. Natuur en Milieu voert aan dat de raad niet heeft onderkend dat het aanleggen van greppels en drainagesystemen niet onder het "verlagen van de bodem en afgraven van gronden" en "aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies" valt. Volgens Natuur en Milieu is het vereiste van een aanlegvergunning noodzakelijk voor een juiste bescherming van grondwaterafhankelijke natuurwaarden.

2.29.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de hydrologische bescherming van de bufferzones afdoende is geregeld omdat het aanleggen van een greppel of een drainagesysteem in het aanlegvergunningstelsel van artikel 33 van de planregels is opgenomen. De raad stelt voorts dat bij ingrepen in de waterhuishouding ook voldaan moet worden aan de regels van de waterbeheerder. Hierbij spelen de belangen van de land- en tuinbouw, industrie, woningbouw en natuur een rol.

2.29.2. Ingevolge artikel 33.1 van de planregels, voor zover thans van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op gronden met de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;

c. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

d. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen.

2.29.3. Uit het besluit tot vaststelling, in samenhang met de Nota beoordeling zienswijzen, volgt dat de raad heeft besloten om het aanleggen van greppels en drainagesystemen in de gebieden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" op te nemen in het aanlegvergunningstelsel. Artikel 33.1 van de planregels stemt in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling. Als verklaring hiervoor voert de raad aan dat het aanleggen van greppels en drainagesystemen onder het "verlagen van de bodem en afgraven van gronden" en "aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies" valt en derhalve geregeld is in artikel 33.1. De raad stelt zich in zoverre op een ander standpunt dan in het bestreden besluit zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

In hetgeen Natuur en Milieu aanvoert ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid en dat artikel 33.1 van de planregels voor zover daarin niet is voorzien in een aanlegvergunningplicht voor het aanleggen van greppels en drainagesystemen in de gebieden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van Natuur en Milieu is ook in zoverre gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 3:46 van de Awb.

2.29.4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb de raad op te dragen om binnen zes maanden na en met inachtneming van deze uitspraak ter zake van artikel 33.1 van de planregels een herziening van het voorliggende plan vast te stellen.

2.29.5. Voor de periode dat ter zake van voornoemde planregel een herziening van het voorliggende plan dient te worden voorbereid, geldt er voor het plangebied geen aanlegvergunningplicht voor het aanleggen van greppels en drainagesystemen in de gebieden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone". Teneinde deze situatie te ondervangen, ziet de Afdeling aanleiding de in de beslissing te melden voorlopige voorziening te treffen.

Het beroep van [appellant sub 15] en anderen

2.30. [appellant sub 15] en anderen betogen dat ten onrechte aan het plandeel tussen de Wolterskampweg en de Esweg te Nijverdal de bestemming "Groen - Landschapselement" is toegekend. Zij voeren aan dat het groenelement afbreuk doet aan het open landschap en aan hun uitzicht. [appellant sub 15] en anderen betogen voorts dat de bestemming in strijd is met het provinciaal en gemeentelijk beleid, nu de openheid van de Nijverdalse Es wordt aangetast. Daarnaast betogen [appellant sub 15] en anderen dat zij erop mochten vertrouwen dat tegen het groenelement handhavend zou worden opgetreden. Voorts stellen zij dat aan het toekennen van de bestemming aan het plandeel geen zorgvuldige belangenafweging en geen deugdelijke motivering ten grondslag liggen.

[appellant sub 15] en anderen betogen verder dat de toegekende bestemming ten onrechte tot gevolg heeft dat toepassing gegeven kan worden aan de ontheffingsbepaling voor het bouwen van een schuilgelegenheid. Hierdoor zal het vrije uitzicht en de openheid van het landschap nog meer worden aangetast, aldus [appellant sub 15] en anderen.

2.30.1. De raad voert aan dat handhaving tegen het groenelement altijd het uitgangspunt is geweest, maar nu het groenelement als zodanig is bestemd, [appellant sub 15] en anderen niet in een nadeliger positie komen. Hoewel het beleid er op is gericht om de Nijverdalse Es open te houden, is er volgens de raad geen onacceptabele ruimtelijke situatie ontstaan.

2.30.2. In het ontwerpplan had het perceel waarop het groenelement staat net als de aangrenzende gronden de bestemming "Agrarisch met waarden". In de vergadering van de raad van 20 april 2009 is door aanneming van een amendement het plan wat betreft het in geding zijnde plandeel gewijzigd vastgesteld door daar de bestemming "Groen - Landschapselement" aan toe te kennen. Geconstateerd was, zo blijkt uit het amendement, dat aan de Esweg duidelijk een groenelement aanwezig is, dat niet bestemd was als "Groen - Landschapselement", terwijl het groenelement in verschijningsvorm en ouderdom landschappelijke waarden heeft.

2.30.3. Ingevolge artikel 4.2.2 van de planregels, voor zover hier van belang, mogen buiten de bouwvlakken op de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens, en een schaapskooi met kapschuur ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-schaapskooi" worden gebouwd.

Ingevolge artikel 4.3.6 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.2.2, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één schuilgelegenheid bij elk agrarisch bedrijf, met inachtneming, voor zover hier van belang, van de volgende bepalingen: (…);

b. de schuilgelegenheid mag uitsluitend worden gebouwd nabij, op maximaal 10 m afstand van, de oorspronkelijke bosrand of van een niet doorzichtig bestaand en als zodanig bestemd groen landschapselement; (…).

2.30.4. In de plantoelichting staat dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van het landschap is neergelegd in het Landschapsbeleidsplan Hellendoorn 2000 (hierna: het landschapsbeleidsplan). Uit de Landschappelijke kwaliteiten kaart van het landschapsbeleidsplan blijkt dat het betreffende perceel alsmede de percelen daaromheen aangewezen zijn als oud essenlandschap en als archeologisch aandachtsgebied. Voor oude essenlandschappen geldt als uitgangspunt het tegengaan van ongewenste beplanting en het behoud van een open karakter.

2.30.5. In het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Hellendoorn" (1977) was aan het bestreden plandeel de bestemming "Landschappelijk waardevol landbouwgebied" toegekend, op basis waarvan voor het planten van houtopstanden of bomen geen aanlegvergunning nodig was. Onder het regime van dat bestemmingsplan is mondeling toestemming gegeven voor de aanplant van ongeveer acht bomen. Het gebruik van de grond voor deze bomen is derhalve toegestaan.

In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan het bestreden plandeel de bestemming "Waardevol agrarisch gebied" toegekend. Voor het bebossen van gronden met nieuwe houtopstanden of bomen was op basis van dat plan een aanlegvergunning nodig.

Vast staat dat na inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan bomen zijn geplant zonder de vereiste aanlegvergunning. Dit strijdige gebruik is door het gemeentebestuur gewraakt. In de brieven van het gemeentebestuur wordt de eigenaar van de grond gevraagd de illegale aanplant te verwijderen onder de aankondiging dat zo nodig handhavend zal worden opgetreden.

2.30.6. Gelet op deze voorgeschiedenis heeft de raad aan de wijziging van de bestemming van het bestreden plandeel geen deugdelijke motivering ten grondslag gelegd. De raad heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van het beleid inzake het tegengaan van ongewenste beplanting en het behoud van een open karakter van het essenlandschap. Niet ontkend kan worden dat de openheid van het landschap wordt aangetast door de bomen op het bestreden plandeel.

Gelet op hetgeen is overwogen in 2.28.3 en 2.28.4 behoeft de beroepsgrond ten aanzien van de schuilgelegenheid geen bespreking meer.

2.30.7. In hetgeen [appellant sub 15] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel tussen de Wolterskampweg en de Esweg te Nijverdal met de bestemming "Groen-Landschapselement" niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 19]

2.31. [appellant sub 19] betoogt dat de raad ten onrechte het motorcrossterrein aan de Koetreeweg te Hellendoorn als zodanig heeft bestemd. Hij voert aan dat de ligging van het motorcrossterrein in de EHS niet wenselijk is en inbreuk maakt op de aanwezige waarden in het gebied. Voorts stelt [appellant sub 19] dat ondanks een verzoek tot handhaving nimmer handhavend is opgetreden tegen de aanwezige bouwwerken op het terrein. Deze worden nu ten onrechte ook als zodanig bestemd. Daarnaast voert hij aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties.

[appellant sub 19] betoogt dat hij geluidoverlast ondervindt van het gebruik van het motorcrossterrein. De geluidbelasting van de activiteiten van de motorclub zijn volgens hem onvoldoende onderzocht. Tot slot stelt [appellant sub 19] dat hij door het bestemmen van het motorcrossterrein financiële schade lijdt. Hij voert aan dat de waarde van zijn woning bij verkoop ervan lager zal zijn.

2.31.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de EHS niet in gevaar wordt gebracht door het motorcrossterrein. Het motorcrossterrein is volgens de raad sedert de jaren '60 van de vorig eeuw als zodanig in gebruik en dit gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan. De raad acht het niet wenselijk om het gebruik nogmaals onder het overgangsrecht te brengen. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat er geen alternatieve locaties zijn gevonden voor het motorcrossterrein.

2.31.2. Het gebruik van het motorcrossterrein is omstreeks de jaren '60 van de vorige eeuw aangevangen. Op 20 september 1995 is een milieuvergunning verleend als bedoeld in de Wet milieubeheer. In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan de desbetreffende gronden de bestemming "Multifunctioneel bos" met de aanduiding "geluidcirkel motorcrossterrein" toegekend. Het gebruik van het motorcrossterrein is aangevangen vóór het van kracht worden van dat plan. Gelet hierop mocht het gebruik als motorcrossterrein ingevolge de gebruiksovergangsbepaling in artikel 32, onder 2, van de planvoorschriften worden voortgezet. Het gebruik van het motorcrossterrein was niet uitgesloten van het overgangsrecht. De raad heeft in dat plan rekening gehouden met het gebruik van het motorcrossterrein door in artikel 33, derde lid, op te nemen dat in het bestemmingsplan, behoudens het motorcrossterrein, geen inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer van 5 januari 1993 waren toegestaan. Binnen de geluidzone van het motorcrossterrein waren geen woningen toegestaan, evenmin als andere geluidgevoelige inrichtingen.

2.31.3. In het voorliggende plan zijn aan de desbetreffende gronden de bestemming "Natuur" en de aanduidingen "motorcrossterrein" en "geluidzone - motorcrossterrein" toegekend.

Ingevolge artikel 10.1, aanhef en onder i, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor een motorcrossterrein ter plaatse van de aanduiding "motorcrossterrein".

Ingevolge artikel 30.1 ligt ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - motorcrossterrein" de rond het motorcrossterrein gelegen zone ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder, buiten welke zone de geluidbelasting vanwege dat motorcrossterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 32.11 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, indien vaststaat dat het gebruik als zodanig van het motorcrossterrein aan de Koetreeweg is beëindigd, het plan als volgt te wijzigen:

a. de aanduiding "motorcrossterrein" wordt uit het plan verwijderd;

b. de aanduiding "geluidzone - motorcrossterrein" als bedoeld in artikel 30, lid 30.1, wordt uit het plan verwijderd.

2.31.4. Vast staat dat het gebruik van het motorcrossterrein onder het voorheen geldende bestemmingsplan niet bij recht was toegelaten, doch slechts werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan. Gelet hierop voorziet het plan in nieuwvestiging van een motorcrossterrein in een gebied dat is aangewezen als EHS.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan beleid van het Rijk en de provincie. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de stukken blijkt dat de voor- en nadelen van het bestemmen van het motorcrossterrein in de afweging zijn betrokken. Uit het raadsbesluit volgt dat bij de keuze van de bestemming voor het motorcrossterrein eerst verschillende mogelijkheden zijn onderzocht. Zo heeft de raad toegelicht dat niet voor de bestemming "Sport" is gekozen omdat dat in strijd is met het provinciale beleid ten aanzien van de EHS. Voorts is niet gekozen voor de mogelijkheid om een bestemming aan het plandeel toe te kennen die het gebruik van het motorcrossterrein niet toe zou laten, omdat het gebruik daardoor nogmaals onder het overgangsrecht zou worden gebracht.

Er is onderzoek verricht naar de effecten van het motorcrossterrein op milieu en natuur. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het MER en de aanvulling op het MER. Daarin staat dat er per jaar maximaal acht wedstrijden plaatsvinden. Als gevolg van dit incidentele karakter zijn blijvende negatieve gevolgen in de vorm van lagere aantallen broedvogels van de wedstrijden niet te verwachten. Binnen de geluidscontouren van de trainingen wordt wel een lagere dichtheid aan broedvogels verwacht. Het betreft een oppervlakte van 45 tot 60 hectare. Het bos rond het motorcrossterrein is soortenarm en alleen voor algemeen voorkomende vogelsoorten geschikt als broedterrein.

De raad heeft bij de keuze om het motorcrossterrein als zodanig te bestemmen voldoende rekening gehouden met het provinciale beleid en het belang van de EHS. De raad heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de effecten van het motorcrossterrein op de EHS - mede in het licht van de omstandigheid dat ter plaatse reeds decennialang een motorcrossterrein aanwezig is - beperkt zijn, dat voor de activiteiten een milieuvergunning is verleend en dat tegen het gebruik als motorcrossterrein niet meer handhavend kan worden opgetreden omdat het gebruik reeds werd beschermd door het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan.

Gelet op het voorgaande is de keuze van de raad om het gebruik, alsmede de aanwezige bijgebouwen op de desbetreffende gronden, als zodanig te bestemmen niet onredelijk en heeft hij in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de motorclub Nijverdal-Hellendoorn. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat artikel 32.11 de mogelijkheid biedt om de aanduidingen "motorcrossterrein" en "geluidzone - motorcrossterrein" uit het plan te verwijderen alsmede dat niet is gebleken dat de raad alternatieve locaties onvoldoende in de beschouwing heeft betrokken.

2.31.5. Ten aanzien van de geluidhinder overweegt de Afdeling het volgende. Op 5 juli 1993 is bij Koninklijk Besluit de geluidzone rond het motorcrossterrein vastgesteld, waarna deze is opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan. In het voorliggende plan is deze geluidzone wederom opgenomen. De geluidbelasting mag op de grens van de geluidzone niet meer bedragen dan 50 dB(A). Niet in geschil is dat de afstand van de woning van [appellant sub 19] tot de grens van de geluidzone ongeveer 400 m is. Gelet hierop is de geluidbelasting afdoende geregeld in het plan.

2.31.6. Voor zover [appellant sub 19] vreest dat de voorschriften uit de milieuvergunning niet worden nageleefd en dat hij als gevolg daarvan geluidoverlast ondervindt, overweegt de Afdeling dat dit punt in het kader van het beoordelen van een bestemmingsplan niet aan de orde kan komen. Mocht dit zich voordoen, dan kan [appellant sub 19] een verzoek om handhaving richten aan het gemeentebestuur.

2.31.7. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de eigendommen van [appellant sub 19] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

2.31.8. In hetgeen [appellant sub 19] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.32. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 8], [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel, [appellante sub 16A] en [appellant sub 16B] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 15] en anderen, [appellant sub 17] en [appellant sub 20] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Ten aanzien van [appellant sub 1A], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7], de stichting Stichting Anti Industriële Veehouderij Marle en omstreken, [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], [appellante sub 11A] en [appellant sub 11B], [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B], [appellante sub 18] en [appellant sub 19] bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel en Landschap Overijssel, voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 4.3.6 van de planregels, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B], de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel en Landschap Overijssel, voor zover ontvankelijk, [appellant sub 15] en anderen en [appellante sub 16A] en [appellant sub 16B] geheel en de beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 20] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hellendoorn van 20 april 2009, no. 09INT00270, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" voor zover het betreft de vaststelling van:

a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor de percelen aan de Bergleidingweg te Nijverdal, kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie L, nummers 4487 en 4488;

b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 8] te Daarle;

c. de plandelen met de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" voor de percelen Nieuwe Twentseweg 4a te Nijverdal, Esweg 56b en Esweg 56d te Nijverdal, Noord Esweg 38 te Hellendoorn en Tunnelweg 7a, 7b en 7c te Haarle;

d. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Tunnelweg 7 te Haarle;

e. het plandeel met de bestemming "Groen-Landschapselement" tussen de Wolterskampweg en de Esweg te Nijverdal;

f. artikel 3.3.6 van de planregels;

g. artikel 33.1 van de planregels, voor zover daarin niet is voorzien in een aanlegvergunningplicht voor de aanleg van greppels en drainagesystemen in gebieden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone";

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven voor zover het betreft het onder III, sub b, genoemde plandeel;

V. draagt de raad van de gemeente Hellendoorn op om binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het onder III, sub g, genoemde onderdeel van het plan te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

VI. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone" greppels en drainagesystemen aan te leggen;

VII. bepaalt dat de onder VI opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen plan als bedoeld onder V;

VIII. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7], de stichting Stichting Anti Industriële Veehouderij Marle en omstreken, [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], [appellante sub 11A] en [appellant sub 11B], [appellant sub 12A] en [appellant sub 12B], [appellant sub 17], [appellante sub 18] en [appellant sub 19] geheel en de beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 20] voor het overige ongegrond;

IX. veroordeelt de raad van de gemeente Hellendoorn tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten als volgt:

a. aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellant sub 8] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. aan [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. aan de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel en Landschap Overijssel een bedrag van € 68,67 (zegge: achtenzestig euro en zevenenzestig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

e. aan [appellante sub 16A] en [appellant sub 16B] een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

X. gelast dat de raad van de gemeente Hellendoorn aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellant sub 4] en anderen een bedrag van € 150,00, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. aan [appellant sub 6] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

e. aan [appellant sub 8] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

f. aan [appellant sub 13A] en [appellant sub 13B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. aan de stichting Stichting Natuur en Milieu Overijssel en Landschap Overijssel een bedrag van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

e. aan [appellant sub 15] en anderen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. aan [appellante sub 16A] en [appellant sub 16B] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

g. aan [appellant sub 17] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

h. aan [appellant sub 20] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011

350-661-662.