Uitspraak 201704512/1/A3


Volledige tekst

201704512/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Schagen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2017 in zaak nr. 16/1943 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Schagerbrug, gemeente Schagen,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2016 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om het adres van het verblijfsobject aan de [locatie 1] te Schagerbrug te wijzingen in [locatie 2] afgewezen.

Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college het besluit van 12 januari 2016 ingetrokken en zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen belanghebbende is bij het verzoek.

Bij besluit van 5 april 2016 heeft het college het door [wederpartij] tegen de voormelde besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij tussenuitspraak van 17 maart 2017 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in het besluit van 5 april 2016 te herstellen.

Bij brief van 30 maart 2017 heeft het college te kennen gegeven hiervan geen gebruik te maken.

Bij uitspraak van 26 april 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 5 april 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2016 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Moraal, I. Jelierse en W. Snik, en [wederpartij], zijn verschenen.

Overwegingen

1. [wederpartij] woont aan de [locatie 3] te Schagerbrug. Verderop staan een woning en een bedrijfspand. Partijen verschillen van mening over de vraag of het perceel waarop die staan kadastraal is gesplitst. Nu de woning en het bedrijfspand op een stuk grond staan dat door één inrit wordt ontsloten, zal de Afdeling het hierna als één perceel aanduiden. Op 20 oktober 2008 is aan de woning op het perceel het huisnummer [locatie 1] toegekend. De huisnummeraanduiding van het bedrijfspand is [locatie 4] gebleven. [wederpartij] heeft verzocht om wijziging van de huisnummeraanduiding van de woning op het perceel, omdat deze situatie volgens haar verwarring geeft. Bezoekers voor nummer [locatie 1] melden zich bij haar woning. Ook worden bij haar post en pakketten bezorgd voor nummer [locatie 1] en komen hulpdiensten op het verkeerde adres. Ter zitting van de Afdeling heeft [wederpartij] toegelicht dat in het voorjaar 2018 een ambulance voor nummer [locatie 1] bij haar aanbelde.

2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen belanghebbende is. Zij is geen rechthebbende op het pand waarvoor zij het verzoek heeft gedaan. Haar woning heeft niet dezelfde nummeraanduiding. In Nederland zijn toevoegingen aan huisnummers gebruikelijk. Het verloop van de nummers is volgordelijk en logisch. Enige hinder met postbezorging is niet voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt, aldus het college.

3. De rechtbank heeft uit de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:862, afgeleid dat een niet-rechthebbende op een verblijfsobject belang heeft bij de nummeraanduiding daarvan indien op voorhand niet onaannemelijk is dat die aanduiding invloed heeft op de identificeerbaarheid van een verblijfsobject waarop hij rechthebbend is. De woning waarop het verzoek betrekking heeft en de woning van [wederpartij] hebben beide in de nummeraanduiding de cijfers [locatie 3]. [wederpartij] heeft gesteld dat bij bezoekers, postbezorgers en hulpdiensten verwarring ontstaat. Gelet op de ligging van de woningen en het bedrijfspand ten opzichte van elkaar en de bijzondere ligging van de [locatie 1] en [locatie 4] op hetzelfde perceel, is die verwarring niet op voorhand onaannemelijk. [wederpartij] is derhalve belanghebbend bij het verzoek, aldus de rechtbank.

4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] belanghebbende is. In de zaak die leidde tot de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015 lagen de betrokken woningen dichter bij elkaar dan in de situatie van [wederpartij]. De zaken zijn daarom niet vergelijkbaar. Verder heeft [wederpartij] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verwarring ontstaat bij postbezorgers, bezoekers en hulpdiensten. De nummers [locatie 3] en [locatie 1] zijn voldoende onderscheidend, aldus het college.

4.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

4.2. In de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1263, heeft de Afdeling overwogen dat een besluit tot toekenning van een huisnummer de identiteit van een verblijfsobject bepaalt en daarmee een rechtstreeks gevolg heeft voor de rechthebbenden op het betrokken verblijfsobject. In de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:862, heeft de Afdeling overwogen dat het niet op voorhand onaannemelijk is dat het pand van appellant en het pand waarop het besluit omtrent wijziging van de nummeraanduiding betrekking heeft door onder meer postbezorgers en hulpdiensten worden verward. De besluitvorming heeft in dit geval invloed op de identificeerbaarheid van het pand van appellant. Daarom is het belang van appellant rechtstreeks bij het besluit betrokken.

4.3. Uit de zich bij de stukken bevindende plattegronden volgt dat het perceel van [wederpartij], dat huisnummer [locatie 3] heeft, wordt ontsloten door één inrit. De in noordoostelijke richting op ongeveer 50 m liggende volgende inrit aan de Belkmerweg leidt naar het perceel waarop zowel de woning met huisnummer [locatie 1] als het bedrijfspand met huisnummer [locatie 4] staan. De daarna volgende inrit leidt naar een woning met het huisnummer [locatie 2]. Hoewel de huisnummers een logische volgorde hebben, acht de Afdeling het, net als in de zaak die leidde tot de uitspraak van 18 maart 2015, niet op voorhand onaannemelijk dat verwarring kan ontstaan bij bezoekers, postbezorgers en hulpdiensten. De huisnummers [locatie 3] en [locatie 1] worden niet door eenzelfde inrit ontsloten, de objecten met huisnummers [locatie 1] en [locatie 4] bevinden zich op één stuk grond en worden door één inrit ontsloten en de woning met huisnummer [locatie 2] heeft een afzonderlijke inrit. Doordat niet op voorhand onaannemelijk is dat verwarring kan ontstaan, heeft besluitvorming over wijziging van de nummeraanduiding van de woning met huisnummer [locatie 1] invloed op de identificeerbaarheid van de woning van [wederpartij]. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat [wederpartij] belanghebbend is.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het college in het nieuwe besluit op bezwaar inhoudelijk op het verzoek van [wederpartij] moet ingaan.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Schagen een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Noordhoek
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018

819.