Uitspraak 201407147/1/A3


Volledige tekst

201407147/1/A3.
Datum uitspraak: 18 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Lochem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014 in zaak nr. 13/7712 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lochem.

Procesverloop

Bij schrijven van 26 juli 2013 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het geen aanleiding ziet om het adres [locatie 1] te Lochem te wijzigen in [locatie 2].

Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Wallaard, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna: de Wet Bag), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘adres’ het door het bevoegde gemeentelijke orgaan aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.

Ingevolge die aanhef en onder l, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘nummeraanduiding’ de door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats.

Ingevolge die aanhef en onder q, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘verblijfsobject’ de kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, deelt de gemeenteraad het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt hij de openbare ruimten vast en kent hij nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.

Ingevolge artikel 38 kan de belanghebbende die gerede twijfel heeft over de juistheid van een in een adressenregistratie respectievelijk een gebouwenregistratie opgenomen authentiek gegeven of het ontbreken van een authentiek gegeven in een adressenregistratie respectievelijk een gebouwenregistratie, onder opgaaf van redenen burgemeester en wethouders verzoeken dat gegeven te wijzigen respectievelijk op te nemen in de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de naamgeving van de openbare ruimte, afbakening en nummeraanduiding adressen gemeente Lochem 2011, kent het college binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen.

Ingevolge het vijfde lid wordt onder vaststellen, toekennen en bepalen tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.

2. [appellant] heeft het college verzocht om het adres [locatie 1] te wijzigen in [locatie 2].

3. De rechtbank is van oordeel dat het college bij besluit van 31 oktober 2013 het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, zaak nr. 201212069/1/A3, overwogen dat de mededeling van het college van 26 juli 2013 niet resulteert in de situatie dat twee verschillende verblijfsobjecten hetzelfde huisnummer en dezelfde straatnaamaanduiding hebben waardoor afbreuk gedaan zou kunnen worden aan de identificeerbaarheid van het pand van [appellant]. Immers, dit pand heeft het adres [locatie 3] terwijl het pand waarop het door [appellant] gedane verzoek betrekking heeft en waarvan hij geen rechthebbende is, als adres [locatie 1] heeft. Nu [appellant] derhalve geen belanghebbende is, heeft het college terecht zijn verzoek niet aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, aldus de rechtbank.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het belanghebbendebegrip. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013, zaak nr. 201212069/1/A3.

De mededeling van het college heeft betrekking op de identificeerbaarheid van zijn pand, zodat hij rechtstreeks in zijn belangen is geraakt, aldus [appellant].

4.1. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door een besluit. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen.

De zaak die leidde tot de uitspraak van 25 september 2013, zaak nr. 201212069/1/A3 betrof een besluit waarbij aan een pand te Roosendaal met de nummeraanduiding [locatie 4] drie extra huisnummers waren toegekend. De Afdeling oordeelde in die zaak dat het belang van de appellant, woonachtig in het naastgelegen pand aan de [locatie 5], niet rechtstreeks bij het besluit was betrokken. De Afdeling overwoog daartoe dat de appellant geen rechthebbende was op het pand aan de [locatie 4] en evenmin rechthebbende was op een elders gelegen verblijfsobject met eenzelfde nummeraanduiding. Voorts overwoog de Afdeling dat de omstandigheid dat, zoals de appellant stelde, de verhuurder van het pand de toekenning van de nummeraanduiding zou benutten om toename van het aantal bewoners in het pand aan de [locatie 4] te Roosendaal toe te staan, hoogstens een indirect verband tussen de mogelijke toename van het aantal bewoners en de toekenning van huisnummers met zich zou brengen.

Naar het oordeel van de Afdeling onderscheidt deze zaak zich in betekenende mate van de zaak die leidde tot voornoemde uitspraak van 25 september 2013. Daartoe wordt het volgende overwogen. In deze zaak zijn aan één weg, de Keppellaan, op korte afstand van elkaar twee brievenbussen geplaatst, behorende bij de panden met de nummeraanduidingen [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 3], waar [appellant] woont. De betrokken percelen liggen naast elkaar en hebben beide een uitweg op de Keppellaan. [appellant] heeft verzocht om wijziging van het adres [locatie 1] in [locatie 2] omdat, naar hij stelt, de panden door hulpdiensten, beveiligingsmedewerkers, postbezorgers en het gemeentebestuur worden verward. Dit is op voorhand niet onaannemelijk, gelet op de ligging van deze panden ten opzichte van elkaar en gezien het verloop van de Keppellaan en de Cloese. Besluitvorming over een wijziging van de nummeraanduiding van het pand [locatie 1] heeft derhalve invloed op de identificeerbaarheid van het pand [locatie 3]. Daarom is het belang van [appellant] rechtstreeks betrokken bij een besluit omtrent wijziging van de nummeraanduiding van het pand [locatie 1]. Naar het oordeel van de Afdeling kan derhalve niet worden staande gehouden dat het verzoek van [appellant] niet kan worden aangemerkt als een aanvraag omdat hij geen belanghebbende is, zodat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gericht tegen het besluit van 31 oktober 2013 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014 in zaak nr. 13/7712;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lochem van 31 oktober 2013, kenmerk 2013-017537;

V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Lochem te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lochem tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1519,99 (zegge vijftienhonderdnegentien euro en negenennegentig cent), waarvan € 1470,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lochem aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 411,00 (zegge vierhonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015

195-798.