Uitspraak 201010845/1/M2


Volledige tekst

201010845/1/M2.
Datum uitspraak: 25 mei 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BioEnergy-Maasland B.V. (hierna: BioEnergy-Maasland), gevestigd te Maren-Kessel, gemeente Oss,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het college aan BioEnergy-Maasland drie lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de vergunningvoorschriften voor haar inrichting, een biovergistingsinstallatie, aan de Parallelstraat 3 te Oijen.

Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college het door BioEnergy-Maasland hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft BioEnergy-Maasland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 december 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201012045/1/M2 ter zitting behandeld op 13 april 2011, waar BioEnergy-Maasland, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college vertegenwoordigd door mr. S. de Groot, A. Adriaanse,
M. de Ruiter, en P. Hubers, zijn verschenen.

Na zitting is de zaak gesplitst van zaak nr. 201012045/1/M2.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft één last onder dwangsom opgelegd in verband met de overtreding van voorschrift 4.2.1, verbonden aan de bij besluit van 8 februari 2005 krachtens de Wet milieubeheer voor de inrichting verleende vergunning. Het college heeft twee lasten onder dwangsom opgelegd in verband met de overtreding van voorschriften 3.1.2 en 3.1.3, verbonden aan de bij besluit van 25 april 2008 krachtens de Wet milieubeheer voor de inrichting verleende vergunning.

In voorschrift 4.2.1 is, voor zover hier van belang, een geurgrenswaarde gesteld.

In voorschrift 3.1.2 is bepaald dat het biofilter gesloten dient te zijn uitgevoerd. In het systeem mogen geen openingen aanwezig zijn waardoor ruimte- en proceslucht ongecontroleerd naar de buitenlucht ontwijkt.

In voorschrift 3.1.3 is bepaald dat de opslagruimten voor het bewaren van (vloeibare) co-substraten gesloten te dienen zijn uitgevoerd en te worden afgezogen om het ontstaan van diffuse emissies naar de omgeving te voorkomen. In de constructie mogen geen openingen aanwezig zijn waardoor ruimtelucht ongecontroleerd naar buiten kan ontwijken.

De opgelegde lasten strekken ertoe de overtredingen van de voorschriften te beëindigen en beëindigd te houden.

2.2. Niet in geschil is dat BioEnergy-Maasland in strijd met de voorschriften 4.2.1, 3.1.2 en 3.1.3 heeft gehandeld, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. BioEnergy-Maasland stelt zich op het standpunt dat de door haar begane overtredingen van de voorschriften 4.2.1, 3.1.2 en 3.1.3 voorafgaand aan het nemen van de beslissing op het bezwaar waren beëindigd. Het college had de drie lasten volgens haar om deze reden moeten herroepen. Nu het college dit niet heeft gedaan, heeft de bij de beslissing op het bezwaar gehandhaafde last onder dwangsom een preventief karakter gekregen, zonder dat klaarblijkelijk gevaar voor herhaling van de overtreding bestond, aldus BioEnergy-Maasland. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond verwijst zij naar de uitspraken van de Afdeling van 5 augustus 2009 in zaak nr. 200809336/1/M2 en van 4 juli 2007 in zaak nr. 200609277/1.

2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, reeds neergelegd in de uitspraak van 23 juni 2004 (in zaak nr. 200306954/1), maakt het feit dat na het nemen van een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom - conform de beoogde werking − aan deze last wordt voldaan, niet dat dit besluit in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd bij de beslissing op het bezwaar. Anders dan BioEnergy-Maasland stelt, is onder dergelijke omstandigheden geen sprake van een preventieve last onder dwangsom. De door haar genoemde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat in die uitspraken niet werd geoordeeld dat de last moet worden herroepen vanwege het beëindigen van de overtreding, maar vanwege omstandigheden die zich in deze zaak niet voordoen.

2.4. BioEnergy-Maasland betoogt dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan had moeten afzien. Volgens haar heeft het college ten onrechte niet in zijn overwegingen betrokken dat BioEnergy-Maasland, naar zij stelt, alles in het werk heeft gesteld om de overtredingen te beëindigen. In dit kader voert zij aan dat de biovergistingsinstallatie een experimentele installatie is en dat zij bezig is met een ontwikkeltraject dat past binnen het ontwikkeltraject zoals de Leidraad Mest, Beleidskader voor mestbewerkingsinitiatieven, van het Bestuurlijk platform mest Noord-Brabant van februari 2001 dat voorstaat. Gelet op dit ontwikkeltraject, waarvoor een periode van een aantal jaar was uitgetrokken, is het college volgens BioEnergy-Maasland te snel na het constateren van de overtredingen tot handhaving overgegaan. Ter onderbouwing van haar betoog dat zij bezig is met een ontwikkeltraject, wijst zij erop dat het college bij besluit van 26 november 2010 onder meer de voor de inrichting geldende geluid- en geurvoorschriften heeft verruimd.

2.4.1. De omstandigheid dat de biovergistingsinstallatie een experimentele installatie is, geeft geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van optreden behoorde af te zien. Ook een experimentele inrichting dient in overeenstemming met de vergunningvoorschriften in werking te zijn. Dat BioEnergy-Maasland bezig is met een ontwikkeltraject dat past binnen de Leidraad Mest, maakt dat niet anders, en betekent evenmin dat het college na het constateren van de overtredingen van de voorschriften BioEnergy-Maasland langer de tijd had moeten gunnen alvorens handhavend op te treden. Nu ook anderszins geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, heeft het college de lasten onder dwangsom terecht opgelegd en in bezwaar terecht gehandhaafd.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011

262-584.