Uitspraak 201703886/1/A3


Volledige tekst

201703886/1/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [land],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2017 in zaak nr. 16/5878 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2016 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om kennisneming van hem betreffende persoonsgegevens deels afgewezen.

Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft de toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. P.H.J.J. Schunselaar, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding en besluitvorming

1. [appellant] heeft de korpschef bij brief van 4 mei 2016 verzocht om kennisneming van zijn persoonsgegevens, in het bijzonder van zijn persoonsgegevens bij de Politie Arnhem en Arnhem-Noord. Ook wenst hij inlichtingen over het doel van het gebruik van zijn persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.

1.1. Bij besluit van 9 juni 2016 heeft de korpschef dit verzoek deels ingewilligd en daarbij een gedeeltelijk geanonimiseerde mutatie aan [appellant] verstrekt. De gegevens zijn afkomstig uit de Basisvoorziening Handhaving van de politie. Daarnaast heeft de korpschef voormeld verzoek deels afgewezen, omdat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en in verband met de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

1.2. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hij heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat ten onrechte tegen hem aangifte is gedaan wegens stalking. Voor die aangifte bestaat geen juridische onderbouwing, aldus [appellant].

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft, nadat zij kennis had genomen van de gegevens waarvan [appellant] de kennisneming is onthouden, geoordeeld dat de korpschef die kennisneming terecht heeft onthouden vanwege de privacy van derden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef afdoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden uitgesloten dat de situatie kan verergeren of escaleren, gezien de strekking van de gegevens en de kleine kring van betrokkenen. Daarom heeft de korpschef een verdere kennisneming van de gegevens op grond van artikel 27 van de Wet politiegegevens terecht geweigerd, aldus de rechtbank.

Het geschil in hoger beroep

3. [appellant] kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Hij betoogt dat de rechtbank ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de privacy van derden aanleiding is geweest om geen volledige kennisneming toe te staan. De persoonsgegevens waarvan hij kennis wil nemen, betreffen niet gegevens van derden, maar zijn eigen persoonsgegevens. Bovendien verzet hij zich niet tegen het anonimiseren van gegevens van derden, aldus [appellant].

Verder voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef niet heeft gemotiveerd waarom een goede uitvoering van de politietaak in dit geval in de weg staat aan de kennisneming. Hij belemmert de politie niet in de uitvoering van haar taak, aldus [appellant]. Daarnaast is onduidelijk hoe de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening in verband staan met de weigering van de kennisneming.

Ook is de uitspraak, volgens [appellant], gebaseerd op eenzijdige informatie. Hoor en wederhoor is niet toegepast en het waarheidsgehalte van de gegevens is daarom niet vast te stellen. Dat de situatie kan verergeren, zoals de rechtbank heeft overwogen, is bovendien suggestief en speculatief. De politie heeft de situatie namelijk nooit onderzocht, aldus [appellant]. De rechtbank heeft in dit kader ook ten onrechte geoordeeld dat de tegen hem gedane aangifte niet relevant is. Die aangifte staat namelijk in verband met de gegevens waarvan de kennisneming is geweigerd. Daarnaast is in dit kader van belang dat het doen van een valse aangifte strafbaar is. De mutatie van 13 juni 2016 is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, relevant omdat deze nu juist de vooringenomenheid van de korpschef aantoont bij de beoordeling of kennisneming van de gegevens kan plaatsvinden. De korpschef probeert, aldus [appellant], een eenzijdig, gekleurd en negatief beeld van hem te schetsen.

[appellant] voert ten slotte aan dat kennisneming van de persoonsgegevens voor hem van belang is om verder te kunnen gaan met zijn leven en om te kunnen achterhalen waarvan de politie hem verdenkt.

3.1. Artikel 25, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg), luidt als volgt:

"De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale of landelijke eenheden van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan."

Artikel 27 luidt als volgt:

"1. Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:

a. de goede uitvoering van de politietaak;

b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;

c. de veiligheid van de staat.

2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats."

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:461) staat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3) over de aanleiding tot herziening van die wet vermeld dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Ten behoeve van de waarheidsvinding - een wezenlijk onderdeel van het politiewerk - is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt. Over artikel 27 staat in de wetsgeschiedenis dat met die bepaling inhoudelijk is aangesloten bij artikel 39I van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het criterium "de goede uitvoering van de politietaak" omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft daarnaast ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. Deze invulling van het begrip "politietaak" komt overeen met de invulling van dat begrip in artikel 2 van de Politiewet 1993.

3.3. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de niet-geanonimiseerde versie van het aan [appellant] bij het besluit verstrekte stuk en de overige persoonsgegevens waarvan kennisneming is onthouden, overweegt de Afdeling het volgende.

3.4. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, heeft de korpschef kennisneming geweigerd van een deel van de in een mutatie van 12 oktober 2015 opgenomen gegevens. Aan [appellant] is een geanonimiseerde versie van de mutatie verstrekt, wegens de bescherming van de rechten en vrijheden van derden, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpschef de weigering van kennisneming van een deel van deze mutatie terecht op deze grond heeft gebaseerd. Dat [appellant] slechts kennis wil nemen van zijn eigen persoonsgegevens en dat de gegevens van derden kunnen worden geanonimiseerd, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft namelijk van zijn eigen persoonsgegevens kennis kunnen nemen.

3.5. De gegevens waarvan kennisneming in het geheel aan [appellant] is onthouden, zijn opgenomen in een melding van een derde, die, anders dan [appellant] veronderstelt, uiteindelijk niet heeft geleid tot een aangifte. De rechtbank heeft, wat deze gegevens betreft, terecht geoordeeld dat, gezien de gevoelige aard van de gegevens en de kleine kring van betrokkenen, de korpschef heeft mogen concluderen dat de goede uitvoering van de politietaak zich verzet tegen kennisneming. Zoals uit overweging 3.2 hierboven volgt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, omvat het criterium "de goede uitvoering van de politietaak", neergelegd in artikel 27 van de Wpg, niet alleen het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft het ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. De korpschef heeft in dit kader, gezien de aard en de inhoud van de gegevens, gemotiveerd dat niet kan worden uitgesloten dat de situatie kan verergeren of escaleren in het geval dat het verzoek om kennisneming van de gegevens zou worden ingewilligd. In dit kader heeft de politie in deze situatie ook, zoals de korpschef ter zitting van de Afdeling heeft verklaard, een de-escalerende aanpak nagestreefd door een antibelagingsbrief uit te reiken. Hij heeft onthouding van kennisneming daarom noodzakelijk geacht wegens de goede uitvoering van de politietaak, aldus de korpschef. De rechtbank heeft dat standpunt, naar het oordeel van de Afdeling, terecht gevolgd. Het gaat er hierbij niet om of [appellant] zich al of niet schuldig heeft gemaakt aan stalking, maar of de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onthouding van kennisneming van de gegevens noodzakelijk is in verband met de goede uitvoering van de politietaak, dan wel de bescherming van de rechten en vrijheden van derden. Het standpunt van [appellant] dat hij zich aan geen enkel strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en in dat kader geen hoor en wederhoor is toegepast, is daarom niet relevant. Ook het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de mutatie van 13 juni 2016 in dit kader niet relevant is, faalt. Deze mutatie valt, zoals [appellant] in zijn hogerberoepschrift heeft bevestigd, buiten het verzoek van 4 mei 2016.

De rechtbank heeft verder het betoog van [appellant] dat hij een persoonlijk belang heeft bij kennisneming van de gegevens, terecht onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:224), verworpen. De korpschef heeft, gelet op het dwingende karakter van artikel 27, eerste lid, van de Wpg, geen ruimte voor een afweging van de daarin genoemde belangen en het belang van [appellant] bij kennisneming van de politiegegevens.

Slotsom

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Grimbergen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018

581.