Uitspraak 201600756/1/A3


Volledige tekst

201600756/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2015 in zaken nrs. 13/1857 en 13/2773 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluiten van 4 maart 2013 en 2 mei 2013 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om kennisneming van de over hem verwerkte politiegegevens gedeeltelijk afgewezen.

Bij uitspraak van 29 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

[appellant] heeft de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.J.R.M. Pompen en P.C.M. Tonk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij brief van 18 januari 2013 heeft [appellant] op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) de korpschef verzocht om kennisneming van, voor zover thans van belang, het rechercheonderzoek DIAS dat op hem betrekking heeft. In hoger beroep gaat het [appellant], zoals ter zitting van de Afdeling is vastgesteld, nog om 15 van de 21 door de korpschef geweigerde stukken die betrekking hebben op dat rechercheonderzoek. In geschil is of de weigering van deze stukken in rechte stand kan houden.

Besluitvorming korpschef

2. De korpschef heeft bij besluit van 2 mei 2013 [appellant] in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van een deel van de politiegegevens die over hem zijn geregistreerd met betrekking tot het rechercheonderzoek DIAS. Deze gegevens omvatten volgens opgave van de korpschef 629 bladzijdes opgenomen in twee zogeheten klappers. Deze klappers bevatten onder meer aangiften, notariële akten, kadastergegevens, correspondentie, aantekeningen en verslagen. Daarbij heeft de korpschef op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg geweigerd de politiegegevens van derden te verstrekken.

Voorts heeft de korpschef bij dat besluit ten aanzien van 21 stukken bepaald dat [appellant] daar in het geheel geen kennis van mag nemen. De korpschef heeft aan die weigering ten grondslag gelegd dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en b. In beroep bij de rechtbank heeft de korpschef beslist dat [appellant] van vier stukken alsnog, zij het in beperkte vorm, kennis mag nemen.

De aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van [appellant] niet is gericht tegen het besluit van de korpschef om hem in beperkte vorm kennis te laten nemen van de twee klappers. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de korpschef van de 21 geweigerde stukken alsnog vier stukken, te weten de stukken met nummers 7, 12, 17 en 21, geanonimiseerd dan wel in samengevatte vorm aan [appellant] heeft verstrekt. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de stukken met nummers 10, 15 en 19 reeds in bezit zijn van [appellant]. De rechtbank heeft ten aanzien van de overige 14 stukken geoordeeld dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en b.

Ontvankelijkheid hoger beroep

4. De korpschef heeft ter zitting van de Afdeling aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij geen belang meer heeft bij de uitkomst van deze procedure.

4.1. Het gaat in deze zaak om gegevens die [appellant] betreffen en waarvan de korpschef kennisneming door [appellant] gedeeltelijk heeft geweigerd. Reeds hierom heeft [appellant] belang bij het hoger beroep.

Hogerberoepsgronden

5. [appellant] heeft de hogerberoepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet om een belangenafweging heeft verzocht, maar om een toetsing van de verwerking van de gegevens aan de aspecten noodzakelijkheid, rechtmatigheid en dubbele binding naast de juistheid, volledigheid en daarmee de kwaliteit ter zitting ingetrokken. Deze grond behoeft derhalve geen bespreking meer.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het stuk met nummer 10 reeds in zijn bezit is. Volgens hem beschikt hij slechts over een concept van dat stuk en kan hij niet controleren of het door de korpschef geweigerde stuk identiek is.

6.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van het door de korpschef overgelegde stuk met nummer 10. De Afdeling stelt vast dat de tekst van dit stuk identiek is aan de tekst van het stuk dat [appellant] in bezit heeft en dat hij bij de rechtbank heeft overgelegd.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten aanzien van de 14 geweigerde stukken niet per stuk heeft gemotiveerd waarom zij het standpunt van de korpschef volgt. [appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef zich ten onrechte op voornoemd standpunt heeft gesteld. Hij voert daartoe aan dat het strafrechtelijk onderzoek naar hem reeds was beëindigd en dat er derhalve geen opsporingsbelang meer bestond. De korpschef had kennisneming dan ook niet op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg mogen weigeren, aldus [appellant].

7.1. Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg luidt: "Politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt."

Artikel 25, eerste lid, luidt: "De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt."

Artikel 27, eerste lid, luidt: "Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:

a. de goede uitvoering van de politietaak;

b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;

[...]."

7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:333) staat in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3) over de aanleiding tot herziening van die wet vermeld dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Ten behoeve van de waarheidsvinding - een wezenlijk onderdeel van het politiewerk - is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt. Over artikel 27 staat in de wetsgeschiedenis dat met die bepaling inhoudelijk is aangesloten bij artikel 39I van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het criterium "de goede uitvoering van de politietaak" omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft daarnaast ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. Deze invulling van het begrip "politietaak" komt overeen met de invulling van dat begrip in artikel 2 van de Politiewet 1993.

7.3. De korpschef heeft in de inventarislijst bij ieder stuk vermeld welke weigeringsgronden zich voordoen. Voor alle 14 stukken geldt dat de korpschef kennisneming heeft geweigerd in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de 14 geweigerde stukken overweegt de Afdeling als volgt. De stukken met nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11, 13, 14, 16, 18 en 20 geven niet alleen inzicht in de wijze waarop het strafrechtelijk onderzoek naar [appellant] is verricht, maar geven tevens inzicht in de algemene werkwijzen en opsporingstechnieken van de politie. Deze werkwijzen en opsporingstechnieken lenen zich ertoe om ook in andere zaken te worden toegepast, zodat kennisneming hiervan het belang van opsporing en vervolging in toekomstige zaken ernstig kan schaden. Daarnaast bevatten de stukken met nummers 1, 3, 4, 6 en 13 correspondentie en meldingen aan de politie door derden zoals medewerkers van banken en de Belastingdienst. Het vrijgeven van deze stukken kan er toe leiden dat de daarin genoemde personen herleidbaar zijn en worden benaderd. Het stuk met nummer 21 betreft een aangifte van bedreiging van een derde. Het vrijgeven van dit stuk kan de veiligheid van deze persoon mogelijk in gevaar brengen.

Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onthouding van kennisneming van de 14 stukken noodzakelijk is in het belang van de goede uitvoering van de politietaak en de bescherming van rechten van derden als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a en b. [appellant] heeft weliswaar terecht het betoog voorgedragen dat de rechtbank in haar uitspraak niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de korpschef zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, maar omdat de rechtbank terecht tot dezelfde conclusie is gekomen, leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Slump w.g. Soffner
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017

818.