Uitspraak 201702460/1/A1


Volledige tekst

201702460/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie 1] te Mierlo opgerichte loods van 162 m2 terug te brengen tot maximaal 140 m2 en de daaraan gebouwde overkapping van 44 m2 en de volière te verwijderen.

Bij besluit van 17 februari 2017 heeft het college opnieuw op het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar beslist en haar bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2013 herroepen en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de overkapping, het kippenhok, het honden-/duivenhok en de volière te verwijderen en verwijderd te houden.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201706334/1/A1 ter zitting behandeld op 19 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.M. van den Boom, rechtsbijstandverlener te Valkenswaard, en het college, vertegenwoordigd door B.A. Brugman, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, ter zitting verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1. [belanghebbende] woont aan de [locatie 2] te Mierlo. Zij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen bijgebouwen en aanbouwen op het perceel van [appellant] aan de [locatie 1] te Mierlo. De bouwwerken zijn volgens haar zonder de daartoe vereiste vergunning opgericht.

Bij het besluit van 3 oktober 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de oppervlakte van de loods terug te brengen tot 140 m2 en de overkapping aan de loods en de volière te verwijderen. Bij besluit van 23 april 2014 heeft het college het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de last gewijzigd. Dat besluit is bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2015 vernietigd. Bij de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2755, heeft de Afdeling die vernietiging in stand gelaten en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar uitsluitend bij haar beroep kan worden ingesteld.

2. Het nieuwe besluit op bezwaar van 17 februari 2017 ligt nu ter beoordeling voor. Bij dat besluit heeft het college het besluit van 3 oktober 2013 herroepen en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de overkapping tegen de achtergevel van de loods (44 m2), het kippenhok (13 m2), het honden-/duivenhok (7 m2) en de volière tegen de voorgevel van de loods (9,7 m2) te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij is vermeld dat deze last onverlet laat dat de ruimte die het Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals dit tot 1 november 2014 luidde, bood om voor maximaal 30 m2 aan bijbehorende bouwwerken in stand te laten, mag worden benut zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De dwangsom is vastgesteld op een bedrag van € 100,00 per dag, met een maximum van € 40.000,00.

Cumulatie

3. [appellant] voert aan dat de bij het besluit van 17 februari 2017 opgelegde last onder dwangsom in strijd is met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat voor dezelfde bouwwerken bij besluit van 10 februari 2016 al een last onder dwangsom is opgelegd.

3.1. Blijkens het besluit van 17 februari 2017 heeft het college de last onder dwangsom opgelegd, omdat de bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van 73 m2, de in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor opgenomen oppervlakte-eis van 30 m2, zoals dit artikel tot 1 november 2014 luidde, overschrijden. De bouwwerken zijn volgens het college in zoverre in strijd met artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zonder omgevingsvergunning opgericht.

3.2. Artikel 5:6 van de Awb bepaalt:

"Het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is."

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […],

[…]."

Artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor bepaalde vóór 1 november 2014:

"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…]

b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw:

1°. niet hoger dan 3 m;

[…]

3°. als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m2, en

[…]."

3.3. Het door [appellant] bedoelde dwangsombesluit van 10 februari 2016 is genomen naar aanleiding van een ander verzoek om handhaving van [belanghebbende]. Bij dat besluit is [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het kippenhok, het honden-/duivenhok en de volière te verwijderen, omdat deze bouwwerken volgens het college in strijd met artikel 2.1 van de Wabo zonder omgevingsvergunning zijn opgericht. Het college heeft de in dat besluit gestelde begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant op het beroep van [appellant] tegen dat besluit. De rechtbank heeft op 22 juni 2017 uitspraak gedaan (zaak 16/957), zodat ten tijde van het bestreden besluit van 17 februari 2017 nog geen dwangsommen zijn verbeurd en de last derhalve nog niet is uitgewerkt.

Nu ten tijde van het besluit van 17 februari 2017 een dwangsombesluit wegens dezelfde overtreding van kracht is, is dat besluit in strijd met artikel 5:6 van de Awb.

3.4. Het betoog slaagt.

Conclusie

4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 17 februari 2017 dient te worden vernietigd.

De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling wederom met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Ten behoeve van het nemen van een nieuw besluit op bezwaar merkt de Afdeling op dat ter zitting is komen vast te staan dat de overkapping tegen de achtergevel van de loods niet vergunningvrij is, omdat deze hoger dan 3 m is en dus niet voldoet aan artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder b, sub 1°, van bijlage II bij het Bor, zoals dit destijds luidde.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

De door [appellant] gestelde kosten voor een door een deskundige uitgebracht rapport komen niet voor vergoeding in aanmerking, reeds omdat de kosten niet gemaakt zijn in verband met de behandeling van het beroep. Het bedoelde rapport betreft een ruimtelijke onderbouwing behorende bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de overkapping.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 17 februari 2017, kenmerk 2017-004736;

III. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.048,17 (zegge: duizendachtenveertig euro en zeventien cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Visser
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

148.