Uitspraak 201701773/1/A1


Volledige tekst

201701773/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2016 heeft het college zijn beslissing om op 21 november 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag neerzetten van een vuilniszak op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. El Boustati, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 21 november 2016 is een in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 neergezette vuilniszak aangetroffen. Het college heeft bestuursdwang toegepast door deze vuilniszak te verwijderen.

In de vuilniszak zat een geopende envelop, geadresseerd aan [persoon] aan de [locatie]. [appellante] woont op dit adres. Het college meent dat op basis hiervan de aangetroffen vuilniszak kan worden herleid tot [appellante]. Het college heeft haar daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.

2. [appellante] betoogt dat het enkel aantreffen van één envelop met haar adres maar gericht aan een andere persoon, onvoldoende bewijs is. Zij betwist dat de aangetroffen vuilniszak door haar is neergezet. Zij stopt oud papier in de papierbak. Bovendien neemt zij post die niet voor haar is bestemd, zoals de aangetroffen envelop, niet mee naar haar flat. In het bezwaarschrift heeft zij wat dit betreft gesteld dat zij dit soort post achterlaat op een bank in de entree van het flatgebouw, in de hoop dat de aangeschreven persoon de post meeneemt of dat deze post eventueel wordt weggegooid door de schoonmaker of een medebewoner.

Verder stelt zij dat de vuilniszak is aangetroffen nadat juist zij bij de gemeente heeft gemeld dat de ondergrondse containers vol zaten zodat zij haar vuilniszak er niet kon aanbieden. Tot slot heeft zij betoogd dat [persoon] nooit aan de [locatie] heeft gewoond.

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2115) zal in zaken als hier aan de orde in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen vuilniszak kan worden herleid ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien deze aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

4. Dat de in de vuilniszak aangetroffen envelop niet aan [appellante] is gericht, betekent niet dat de vuilniszak niet tot haar te herleiden is. Van belang is dat de envelop naar haar adres is gestuurd, zodat de vuilniszak tot haar adres, en daarmee tot haar, te herleiden is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2257). De stelling van [appellante] dat zij oud papier in de papierbak stopt en dat zij niet voor haar bestemde post achterlaat in de hal van de flat, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat zij desondanks niet degene is geweest die de vuilniszak verkeerd heeft neergezet.

Voor zover [appellante] heeft gesteld dat zij de gemeente heeft gebeld omdat de afvalcontainers vol waren, heeft het college erop gewezen dat over deze locatie in de betrokken periode geen telefonische meldingen bekend zijn. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een telefonische melding heeft gedaan. Reeds hierom geeft ook deze stelling geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat [appellante] degene is geweest die de vuilniszak verkeerd heeft neergezet

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Hagen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018

262.