Uitspraak 201703951/1/A2


Volledige tekst

201703951/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 april 2017 in zaak nr. 16/3043 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 18.067,00 aan reeds ontvangen voorschotten teruggevorderd.

Bij besluit van 7 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. González Pérez, advocaat te Helmond, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] heeft in de periode van - naar ter zitting gesteld - januari 2012 tot en met november 2012 voor zijn kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang bij een gastouder door tussenkomst van [gastouderbureau]. In verband hiermee zijn hem voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend.

2. Aan het besluit van 8 mei 2015, gehandhaafd bij het besluit van 7 november 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang over 2012 heeft betaald. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de jaaropgave 2012 van [gastouderbureau] blijkt dat de kosten van kinderopvang in 2012 € 17.061,68 bedroegen, terwijl uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er aan [gastouderbureau] € 14.762,00 is overgemaakt.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft overwogen dat uit de jaaropgave van [gastouderbureau] over 2012 blijkt dat de kosten van kinderopvang € 17.061,68 bedroegen. Nu het bedrag aan kosten dat [appellant] volgens de jaaropgave verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht geconcludeerd dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij alle kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald, aldus de rechtbank.

4. [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.

Hoger beroep

5. [appellant] betoogt dat uit de door hem overgelegde bankafschriften volgt dat hij voor kinderopvang in 2012 aan [gastouderbureau] € 16.871,65 heeft betaald. De opvangkosten bedroegen € 17.061,86. Dit betekent dat hij van een bedrag van slechts € 190,03 niet heeft aangetoond dat hij het heeft betaald. Hij betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij in 2011 aan [gastouderbureau] € 14.567,00 heeft betaald, terwijl de kosten voor kinderopvang in dat jaar € 12.890,00 bedroegen. In 2011 heeft hij derhalve € 1.677,00 teveel betaald. Met dit overschot kan het bedrag dat hij in 2012 te weinig heeft betaald worden gecompenseerd. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang in 2012 heeft voldaan, aldus [appellant]. Ter zitting heeft [appellant] voorts aangevoerd dat hij ook in januari 2013 nog een bedrag van € 150,00 aan het gastouderbureau heeft betaald, zodat hij in 2012 slechts € 40,03 te weinig heeft betaald.

5.1. Artikel 1.7, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) luidt:

"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3o. de soort kinderopvang.

(…).".

Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:

"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

(…)."

5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3064, en 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Het voorgaande betekent dat [appellant], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat de hoogte van de gemaakte kosten is waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat hij die kosten daadwerkelijk heeft betaald.

5.3. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan.

5.4. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de door [appellant] overgelegde jaaropgave 2012 van [gastouderbureau] volgt dat de kosten voor kinderopvang in 2012 € 17.061,86 bedroegen. Uit de door [appellant] bij de rechtbank overgelegde bankafschriften valt af te leiden dat hij in de maanden januari 2012 tot en met augustus 2012 in totaal € 14.762,00 heeft betaald aan [gastouderbureau]. Voorts valt uit de bankafschriften af te leiden dat [appellant] op 15 december 2011 een bedrag van € 1.959,65 en op 20 mei 2013 een bedrag van € 150,00 heeft betaald aan [gastouderbureau]. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is of de betaling die [appellant] heeft gedaan op 15 december 2011 kan worden toegerekend aan 2012. Ten aanzien van de betaling van 20 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat deze meer dan twee maanden na afloop van het jaar waarop de toeslag betrekking heeft is gedaan, zodat deze niet kan worden toegerekend aan 2012. Daargelaten of deze twee betalingen kunnen worden toegerekend aan 2012, staat vast dat [appellant] van een bedrag van (€ 17.061,86 - € 14.762,00 - € 1.959,00 - € 150 =) € 190,21 niet heeft aangetoond dat hij dit heeft voldaan. Naar het oordeel van de Afdeling betreft dit, gelet op het feit dat het totale bedrag aan voorschotten hoger is dan de totale kosten voor kinderopvang in 2012, geen afrondingsverschil als bedoeld in overweging 5.3. Dat [appellant], naar hij ter zitting heeft aangevoerd, in januari 2013 ook nog een bedrag van € 150,00 heeft betaald, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien deze betaling, anders dan alle andere betalingen, niet aan de hand van bijvoorbeeld een bankafschrift is gestaafd. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang over 2012 heeft betaald. Dat [appellant], naar eigen zeggen, in 2011 te veel heeft betaald aan [gastouderbureau] voor kinderopvang geeft geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat [appellant] zijn stelling dat hij in 2011 te veel heeft betaald en dat met het teveel betaalde een deel van de kinderopvangkosten in 2012 is voldaan niet heeft onderbouwd. Het in hoger beroep door [appellant] overgelegde overzicht van betalingen geldt niet als voldoende onderbouwing, aangezien [appellant] dit overzicht zelf heeft opgesteld en niet heeft gestaafd aan de hand van objectieve bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld bankafschriften of betaalbewijzen.

Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat het betoog faalt.

Conclusie

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.

w.g. Pans w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018

502.