Uitspraak 200609121/1


Volledige tekst

200609121/1.
Datum uitspraak: 22 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Sociale Volks Partij (S.V.P.)", gevestigd te Zevenaar,
appellante,

en

het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2006 heeft verweerder (hierna: het centraal stembureau) een verzoek van appellante tot registratie van een aanduiding voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in het register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden (hierna: het registratieverzoek) niet in behandeling genomen.

Tegen dit besluit heeft appellante bij faxbrief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2006, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld op 21 december 2006.

Op 20 december 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en haar [penningmeester], en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur van de Kiesraad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel G 1, eerste lid, van de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer schriftelijk verzoeken de aanduiding, waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.

Ingevolge het tweede lid moet voor de in het eerste lid bedoelde registratie een waarborgsom van € 450 worden betaald aan het Rijk. Degene die de betaling heeft verricht, ontvangt een bewijs daarvan. Na inlevering van een geldige kandidatenlijst voor de eerstkomende verkiezing na de beslissing op het verzoek wordt hem de waarborgsom teruggegeven.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c, wordt het in het tweede lid bedoelde bewijs van betaling bij het verzoek overgelegd.

Ingevolge artikel G 2, eerste lid, voor zover thans van belang, kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de aanduiding niet reeds bij het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer is geregistreerd, aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van provinciale staten schriftelijk verzoeken de aanduiding, waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.

2.2. Registratie voor de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer werkt, gelet op artikel G 2, eerste lid, van de Kieswet, door voor de opneming in het register voor de verkiezingen van provinciale staten.

2.3. Bij het besluit van 13 december 2006 heeft het centraal stembureau voormeld verzoek van appellante van 10 november 2006 buiten behandeling gelaten, omdat het niet aan de vereisten, die zijn gesteld bij de artikelen G 1, eerste lid, en derde lid, aanhef en onder c en d, van de Kieswet, voldoet, nu het niet de aanduiding bevat, waarvan registratie wordt verzocht, appellante geen bewijs van betaling van de waarborgsom heeft overgelegd en geen verklaring van aanwijzing van een plaatsvervangend gemachtigde bij het centraal stembureau.

2.4. Appellante betoogt dat het centraal stembureau aldus heeft miskend dat zij de waarborgsom inmiddels heeft betaald, gebruik heeft gemaakt van de door het centraal stembureau via het internet ter beschikking gestelde formulieren en duidelijk is dat zij aanduiding wenst van de naam, zoals die in de door haar overgelegde statuten en uittreksel uit het handelsregister en de ondertekening van de door haar gevoerde correspondentie is vermeld.

2.4.1. Appellante wenst onder enige aanduiding deel te nemen aan de verkiezingen voor de leden van provinciale staten op 7 maart 2007. De drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling voor die verkiezing is 11 december 2006. Registratieverzoeken die na die dag door het centraal stembureau worden ontvangen, dienen voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling te blijven.

2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 oktober 2006 in zaak no. 200606648/1), behoort het tot de verantwoordelijkheid van de politieke groepering die registratie van een aanduiding wenst ervoor zorg te dragen dat uiterlijk op de drieënveertigste dag voor de desbetreffende kandidaatstelling een verzoek is ingediend dat aan de ingevolge de Kieswet geldende vereisten voldoet. Voorts is de procedure van de registratie van de aanduiding, waarmee een politieke groepering voor de verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, door de wetgever aan strikte regels en termijnen gebonden, teneinde de voortgang van de procedure, alsmede voor ieder gelijke en eerlijke verkiezingen te waarborgen.

Het verzoek van appellante diende, in verband met de aanduiding voor de verkiezing van de leden van provinciale staten en de dag van kandidaatstelling daarvoor, dan ook te worden beoordeeld op basis van de stukken, zoals die uiterlijk op 11 december 2006 door het centraal stembureau waren ontvangen.

Vast staat dat appellante eerst op zondag 17 december 2006 de voor de door haar verzochte registratie verschuldigde waarborgsom heeft betaald. Het bewijs van betaling van die waarborgsom is derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn overgelegd. Reeds om die reden was het centraal stembureau gehouden het registratieverzoek niet in behandeling te nemen, als het bij het besluit van 13 december 2006 heeft gedaan.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2006

18-362