Uitspraak 201007424/1/H3


Volledige tekst

201007424/1/H3.
Datum uitspraak: 9 februari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2010 in zaak nr. 09/8628 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om aan de hand van een door hem overgelegde huwelijksakte persoonsgegevens te verbeteren in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba) afgewezen.

Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juni 2010, verzonden op 16 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingeschrevene algemene gegevens opgenomen waaronder gegevens over de burgerlijke staat.

Ingevolge het tweede lid worden als algemene gegevens de gegevens opgenomen die als zodanig zijn vermeld in bijlage I bij deze wet.

Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Ingevolge artikel 37, eerste lid, mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.

Ingevolge het tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.

Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Ingevolge bijlage I bij de Wet GBA "De algemene gegevens", onder 1, "Gegevens over de burgerlijke staat", zijn algemene gegevens over de burgerlijke staat, onder meer, de datum huwelijkssluiting en de geslachtsnaam en geboortedatum van de echtgenoot.

2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college het verzoek van [appellant] om persoonsgegevens te verbeteren aan de hand van een door hem overgelegde huwelijksakte afgewezen. Hieraan het college ten grondslag gelegd dat uit de "Verklaring van Onderzoek" van 2 april 2009 van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) volgt dat deze akte mogelijk niet echt is en dat de akte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat uit de stamkaart en het rapport eerste gehoor van 21 mei 1996 van de IND volgt dat de geboortedatum van de echtgenote van [appellant] 1 juli 1971 is. Hoewel in het rapport nader gehoor van de IND de geboortedatum 10 juli 1971 is vermeld, volgt uit de correcties van de toenmalige advocaat van [appellant] op het rapport nader gehoor dat de datum 10 juli 1971 niet de juiste geboortedatum is van zijn echtgenote.

[appellant] voert voorts aan dat hij de huwelijksakte heeft overgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met een aanvraag om een paspoort voor zijn minderjarige kind. Deze aanvraag is afgewezen, omdat de gegevens van de huwelijksakte niet overeenstemmen met de persoonsgegevens in de gba. Aan hem is evenwel niet tegengeworpen dat de huwelijksakte niet bevoegd zou zijn opgemaakt dan wel vals zou zijn. Verder is het in verband met zijn aanvraag om een paspoort voor zijn kind noodzakelijk dat de persoonsgegevens in de gba worden gecorrigeerd. Door zijn verzoek op grond van de Wet GBA af te wijzen, wordt hij onevenredig in zijn belangen geschaad. Het wordt hem als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek om verbetering van persoonsgegevens onmogelijk gemaakt om een paspoort voor zijn minderjarige kind te verkrijgen, aldus [appellant].

Het college heeft voorts de door [appellant] onder ede afgelegde verklaring op basis waarvan de persoonsgegevens met betrekking tot de huwelijksdatum en de naam en geboortedatum van zijn echtgenote destijds in de gba zijn opgenomen eerst ter zitting bij de rechtbank overgelegd, zodat het besluit op bezwaar volgens [appellant] een draagkrachtige motivering ontbeert. Bovendien is niet duidelijk of bij het afleggen van die verklaring een tolk aanwezig was.

[appellant] betoogt tot slot dat de afwijzing van het verzoek ertoe leidt dat onjuiste persoonsgegevens in de gba zijn opgenomen, hetgeen een inbreuk vormt op zijn privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 6 januari 2010 in zaak nr. 200904046/1/H3), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13, 44 en 45).

Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar genoemde uitspraak van de Afdeling heeft overwogen, kan het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet GBA onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich onder verwijzing naar de "Verklaring van Onderzoek" van de IND van 2 april 2009 op het standpunt heeft mogen stellen dat de door [appellant] overgelegde huwelijksakte geen brondocument is als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA. Verder leidt het betoog van [appellant] dat uit het rapport eerste gehoor, het rapport nader gehoor en de stamkaart volgt dat de geboortedatum van de echtgenote van [appellant] 1 juli 1971 zou zijn, niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] op goede gronden heeft afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat deze documenten geen brondocumenten in de zin van artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA zijn. Voor zover [appellant] heeft beoogd dat deze documenten anderszins in de overwegingen worden betrokken door hem bijvoorbeeld in de gelegenheid te stellen een verklaring onder ede af te leggen, is van belang dat [appellant] deze documenten eerst in beroep bij de rechtbank heeft overgelegd. Dat [appellant] de huwelijksakte heeft overgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van een aanvraag om een paspoort voor zijn minderjarige kind en dat hem hierbij niet is tegengeworpen dat deze akte vals zou zijn of onbevoegd zou zijn opgemaakt leidt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin tot het oordeel dat het college het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Het college heeft bij de beoordeling of de door [appellant] overgelegde huwelijksakte een brondocument in de zin van artikel 36 van de Wet GBA is, een zelfstandige onderzoeksplicht. De omstandigheid dat het college eerst ter zitting bij de rechtbank de door [appellant] onder ede afgelegde verklaring heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht niet geleid tot het oordeel dat het bestreden besluit strijdt met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.

Het standpunt dat de afwijzing van het verzoek van [appellant] om verbetering van persoonsgegevens een ontoelaatbare inbreuk oplevert op zijn privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is door [appellant] niet gemotiveerd en faalt reeds daarom.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011

581.