Uitspraak 200904046/1/H3


Volledige tekst

200904046/1/H3.
Datum uitspraak: 6 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2009 in zaak nr. 08/1752 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college), voor zover van belang, afwijzend besloten op het verzoek om verwijdering van de gegevens uit de GBA van Amsterdam van het op 10 februari 2005 in Turkije tot stand gekomen huwelijk tussen [appellante] en [belanghebbende].

Bij besluit van 27 maart 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam Zuidoost, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA), voor zover thans van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. (…).

Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet conflictenrecht Huwelijk (hierna: WCH) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar van de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend.

Ingevolge het vierde lid wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.

Ingevolge artikel 6 wordt ongeacht artikel 5 aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.

2.2. [appellante] stelt dat het huwelijk tussen haar en [belanghebbende] in Turkije niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Het huwelijk is zonder haar toestemming voltrokken en de inschrijving daarvan in het GBA is onder druk van [belanghebbende] tot stand gekomen. Zij wenst deze inschrijving nu ongedaan te maken. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het trouwboekje kan worden beschouwd als door een bevoegde autoriteit afgegeven document en dat het als onomstotelijk bewijs kan dienen voor het bestaan van het huwelijk. Volgens [appellante] heeft zij met de door haar overgelegde documenten in voldoende mate aangetoond dat zij niet in Turkije is gehuwd.

2.2.1. Het betoog faalt. De Afdeling stelt voorop dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13, 44 en 45).

De Afdeling deelt het standpunt van de rechtbank dat het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, alleen maar kan worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 februari 2004 in zaak nr. 200304721/1), gelet op het systeem van de Wet GBA onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

Uit de door het college overgelegde stukken blijkt dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de inschrijving van het huwelijk in de GBA op juiste gronden heeft plaats gevonden. Het trouwboekje is ondertekend door een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Akseray in Turkije en bewijst, gelet op artikel 5, vierde lid, van de WCH, dat het huwelijk heeft plaatsgevonden. Voorts is door het college een uittreksel uit de burgerlijke stand overgelegd waaruit blijkt dat het huwelijk in het register van Akseray Merkez is opgenomen.

Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd met de door haar overlegde documenten onomstotelijk aan te tonen dat de in de basisadministratie geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellante] overlegde verklaringen uit het Turkse familieregister niet aantonen dat zij nooit gehuwd is geweest, ook al is zij in het familieregister als ongehuwd geregistreerd. Het feit dat zij als ongehuwd staat geregistreerd in het familieregister betekent nog niet dat zij nooit gehuwd is geweest. De rechtbank is terecht van de juistheid van de mededeling van verweerder ten aanzien van de verklaring van de Turkse ambassade in Nederland uitgegaan, waaruit blijkt dat [appellante] als gehuwd geregistreerd heeft gestaan en vervolgens is gescheiden.

2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de door verweerder overgelegde stukken in voldoende mate is gebleken dat de toestemming voor de inschrijving van het huwelijk in de GBA door de korpschef van de Vreemdelingendienst (hierna: de korpschef) is verleend.

Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat toestemming is verleend. Het zogenoemde M46-A document dat door verweerder is overgelegd is door [appellante] en namens de korpschef in mandaat ondertekend.

2.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat het college niet gehouden was de in de basisadministratie geregistreerde gegevens te verwijderen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010

312-637.