Uitspraak 201001164/1/R3


Volledige tekst

201001164/1/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Stiphout, gemeente Helmond,
2. [appellant sub 2], wonend te Oud-Turnhout (België),

en

de raad van de gemeente Helmond,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2009, nr. 131, heeft de raad het bestemmingsplan "Stiphout" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2010, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de actualisatie van het planologische regime voor het stedelijk gebied van Stiphout. Het plan is conserverend van aard.

2.2. [appellant sub 1] betoogt dat het plan voor zijn perceel aan de [locatie 1] te Stiphout ten onrechte niet voorziet in twee bouwvlakken die de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk maken. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad de planologische aanvaardbaarheid van zijn reeds in 2006 bij de gemeente ingediende woningbouwplan, waarover in 2006 reeds een principetoezegging is gedaan, ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld en heeft de raad aldus zijn belangen onvoldoende afgewogen. Voorts stelt hij dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat nieuwe ontwikkelingen via een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure geregeld moeten worden.

2.2.1. De raad betoogt dat nieuwe ontwikkelingen niet in dit plan zijn opgenomen nu het een conserverend plan betreft. Nieuwe gewenste ontwikkelingen zullen in een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden meegenomen. De raad betoogt voorts dat weliswaar sprake is van een principetoezegging, maar dat nog de nodige onderzoeken verricht moeten worden, uitgaande van de op dat moment geldende regelgeving en het op dat moment geldende beleid. Om die reden stelt de raad dat van het opnemen van extra bouwvlakken om de bouw van twee extra woningen mogelijk te maken thans geen sprake kan zijn. De raad betoogt dat als alles definitief is geregeld, onderzocht en akkoord bevonden, een afzonderlijke bestemmingsprocedure in gang wordt gezet.

2.2.2. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de door [appellant sub 1] gewenste ontwikkeling niet in het plan kon worden opgenomen, omdat onduidelijk is of [appellant sub 1] na die toezegging nu één of twee woningen wenst en onduidelijk is waar hij op zijn perceel de gewenste woning of woningen precies geprojecteerd wil zien.

2.2.3. Uit de stukken blijkt dat [appellant sub 1] bij brief van 1 november 2006 een verzoek tot vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het vorige bestemmingsplan heeft ingediend ten behoeve van de bouw van twee vrijstaande woningen op de percelen kadastraal bekend sectie A, nummers 1958 (gedeeltelijk) en 2053 (gedeeltelijk; blijkens de stukken is kennelijk bedoeld: 2070 (gedeeltelijk). Het verzoek bevat een ruimtelijke onderbouwing, opgesteld door de architect van [appellant sub 1], waarin wordt gemotiveerd waarom de bouw van de twee extra woningen planologisch aanvaardbaar is en waarin het college van burgemeester en wethouders verzocht wordt medewerking te verlenen aan het verzoek. Bij de ruimtelijke onderbouwing is onder meer een inrichtingsschets gevoegd waarop de twee vrijstaande woningen zijn ingetekend.

Bij brief van 18 december 2006 heeft de afdelingsmanager Ruimtelijke Ordening en Verkeer van de gemeente Helmond aan [appellant sub 1] laten weten dat misschien één woning gebouwd kan worden. Deze brief is in de nota van beantwoording zienswijzen aangeduid als een principetoezegging.

2.2.4. In de zienswijze van [appellant sub 1] over het ontwerp-plan heeft [appellant sub 1] verzocht om bij de vaststelling van het plan "twee woningbouwvlakken" op zijn perceel op te nemen, overeenkomstig de inrichtingsschets die bij het bij brief van 1 november 2006 ingediende verzoek tot vrijstelling was gevoegd. Gelet hierop was voor de raad duidelijk dat [appellant sub 1], ondanks de zogenoemde principetoezegging voor één woning, nog immer twee woningen wenst. Voorts kon de raad uit de verwijzing naar de inrichtingsschets opmaken op welke plaats op zijn perceel [appellant sub 1] de woningen wenst te bouwen. Voor zover de raad niet over deze inrichtingsschets beschikte, had hij deze naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] kunnen opvragen. Gelet op het vorenstaande was reeds sprake van een concreet ruimtelijk onderbouwd plan voor het perceel van [appellant sub 1] en valt niet in te zien waarom de raad in het kader van de totstandkoming van dit plan geen onderzoek heeft kunnen doen naar de planologische aanvaardbaarheid van de woningen en waarom daartoe een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure zou moeten worden gevolgd. Aldus heeft de raad zich onvoldoende vergewist van de relevante feiten en de af te wegen belangen, zodat het besluit op dit punt onzorgvuldig is voorbereid.
2.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat de percelen kadastraal bekend sectie A, nummers 1958 en 2070, betreft is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De raad dient op dit punt een nieuw besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.4. [appellant sub 2] betoogt dat het plan voor het perceel aan de [locatie 2] te Stiphout ten onrechte niet voorziet in twee bouwvlakken die de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk maken. In verband hiermee voert hij aan dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.

2.4.1. De raad verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010, in zaak nr. 200907637/1/H1. In die uitspraak is het hoger beroep van [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch tot ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het besluit op bezwaar aangaande de weigering van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de realisering van twee woningen ongegrond verklaard. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 2] met zijn zienswijze tegen het ontwerp-plan in de onderhavige procedure beoogt dat hetzelfde bouwplan planologisch mogelijk wordt gemaakt, waarop het verzoek om vrijstelling betrekking had dat tot de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 heeft geleid. In die uitspraak heeft de Afdeling, samengevat weergegeven, met de rechtbank geoordeeld dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel van [appellant sub 2] samen met de percelen Geeneind 14, 16 en 24 een cluster vormt van vier percelen, die wat de bebouwingsdichtheid en de situering van de bebouwing betreft afwijken van de andere percelen in de directe omgeving en dat de raad daarom in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen. De Afdeling stelt voorts vast dat de zienswijze in de onderhavige procedure en de thans aangevoerde beroepsgronden niet afwijken van de in de eerdere procedure aangevoerde gronden. Deze gronden zijn door de Afdeling beoordeeld en hebben niet geleid tot het slagen van het hoger beroep. Niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden ten tijde van het thans bestreden besluit in relevante mate zijn gewijzigd sinds het hiervoor bedoelde bij de rechtbank bestreden besluit. De Afdeling ziet om die reden dan ook geen aanleiding thans anders te oordelen over hetgeen door [appellant sub 2] is aangevoerd en de raad heeft bij de motivering van zijn beslissing om de door [appellant sub 2] gewenste bouwvlakken niet op te nemen, in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de uitspraak van de Afdeling.

Ook over het door [appellant sub 2] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, inhoudend dat voor het perceel Geeneind 7 wel een bouwvergunning is verleend, heeft de Afdeling reeds in de eerdere uitspraak geoordeeld. Daartoe is overwogen dat die bouwvergunning is verleend voor het bouwen van drie woningen binnen het bebouwingsvlak, zodat dat bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat niet aannemelijk is gemaakt dat bouwvergunning is verleend voor het bouwen buiten het bebouwingsvlak. De enkele verwijzing door [appellant sub 2] in de onderhavige procedure gedaan naar een bestektekening en een advertentie van een makelaar is onvoldoende om thans anders te oordelen over dit beroep op het gelijkheidsbeginsel dan in de eerdere uitspraak is gedaan.

2.5. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift verder verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Voorts verwijst [appellant sub 2] naar zijn hoger beroepschrift in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 7 april 2010. Nu het hoger beroep van [appellant sub 2] bij die uitspraak ongegrond is verklaard, ziet de Afdeling hierin evenmin aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep.

2.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

2.7. Ten aanzien van [appellant sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Helmond van 3 november 2009, nr. 131, voor zover dit de percelen kadastraal bekend sectie A, nummers 1958 en 2070, betreft;

III. draagt de raad van de gemeente Helmond op om binnen twaalf maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan voor de onderdelen genoemd onder II te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

V. gelast dat de raad van de gemeente Helmond aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011

288-682.