Uitspraak 200600054/1


Volledige tekst

200600054/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging "Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat", gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/303 van de rechtbank Maastricht van 25 november 2005 in het geding tussen:

appellante

en

de raad van de gemeente Sittard-Geleen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de raad) het door hem bij besluit van 8 juli 2002 gevestigde voorkeursrecht op de in deze besluiten genoemde percelen verlengd tot 8 juli 2005.

Bij besluit van 15 december 2004, voor zover hier van belang, heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 22 juni 2006 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter van haar bestuur], en [administrateur], is verschenen. De raad is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellante heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat zij, nu zij eerst ter zitting bij de rechtbank is geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij niet als belanghebbende bij het primaire besluit van 7 juli 2004 zou worden aangemerkt, ernstig is belemmerd in haar procesvoering.

2.1.1. Het recht om in bezwaar op te komen tegen besluiten is ingevolge de artikelen 1:2, 7:1, eerste lid, en 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beperkt tot belanghebbenden. In de brief van 9 juli 2004 waarbij het besluit van 7 juli 2004 aan haar is toegezonden, is appellante daar ook op gewezen. De vraag of de indiener van een bezwaarschrift belanghebbende is bij het primaire besluit betreft de naleving van een bepaling van openbare orde en dient ambtshalve door de rechtbank in haar oordeel te worden betrokken. Nu appellante ter zitting bij de rechtbank gelegenheid heeft gekregen om haar betrokkenheid bij het primaire besluit toe te lichten, kan niet worden geoordeeld dat zij ernstig is belemmerd in haar procesvoering.

2.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg), kan een verkoper eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen.

2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op artikel 10 van de Wvg, appellante slechts een rechtstreeks belang bij het primaire besluit van 7 juli 2004 heeft voor zover zij eigenaar van een of meer appartementsrechten of rechthebbende op een ten aanzien van een of meer van die appartementsrechten gevestigd recht van opstal, erfpacht beklemming of vruchtgebruik is, hetgeen niet is gebleken.

2.4. Appellante heeft dit oordeel betwist. Volgens haar heeft de rechtbank het begrip belanghebbende te eng uitgelegd.

2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 september 2002 in de zaak met nummer 200201630/1 (JB 2002, 330), moet het bij de belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast.

2.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante, anders dan ieder van de appartementseigenaren, geen belanghebbende is bij het primaire besluit. De rechtsgevolgen van dat besluit betreffen de bevoegdheid tot vervreemding. Aangezien niet is gebleken dat appellante eigenaar of anderszins rechthebbende ten aanzien van appartementsrechten is, is haar betrokkenheid bij het besluit niet gelegen in de mogelijke aanwending van een zodanige bevoegdheid.

Appellante heeft aangevoerd door het primaire besluit te worden getroffen in de uitoefening van de in artikel 20, derde lid, van haar Reglement neergelegde taak tot het voeren van het beheer over het gebouw, nu ten gevolge van de uitoefening van het voorkeursrecht waarvan de geldingsduur wordt verlengd, sprake is van leegstand en daardoor veroorzaakte beheerproblemen. Aangezien deze problemen overwegend de communicatie betreffen tussen appellante en een niet ter plaatse woonachtige eigenaar, is sprake van een te verwijderd verband met de verlenging van het voorkeursrecht, zodat uit hoofde van voormelde problemen niet geoordeeld kan worden dat appellante rechtstreeks belang heeft bij het daartoe strekkende besluit. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een ander belang dat door appellante wordt behartigd, waardoor zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dientengevolge heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is bij het besluit van de raad van 7 juli 2004.

Voor zover appellante heeft aangevoerd dat zij namens de individuele eigenaren is opgekomen, overweegt de Afdeling dat zulks in het geheel niet in het bezwaarschrift van 24 juli 2004 of in enig ander geschrift tot uitdrukking is gebracht.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006.

176-512.