Uitspraak 200606719/1


Volledige tekst

200606719/1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging Islam Democraten", gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,

en

het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2006, gepubliceerd in Stcrt. 6 september 2006, nr. 173, heeft verweerder (hierna: het centraal stembureau) een op 24 augustus 2006 gedaan verzoek tot inschrijving van de aanduiding 'Islam Democraten (ID)' in het register ten behoeve van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden (hierna: het register) niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 19 september 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door dr. R.A.E. Potmis en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur van de Kiesraad, en drs. P.J. Young, juridisch medewerker van de Kiesraad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel E 11, eerste lid, van de Kieswet is er voor de verkiezing van elk vertegenwoordigend orgaan een centraal stembureau.

Ingevolge het tweede lid van dat artikel treedt de Kiesraad voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer als centraal stembureau op.

Ingevolge artikel G 1, eerste lid, van de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer schriftelijk verzoeken de aanduiding waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.

Ingevolge artikel G 1, derde lid, aanhef en onder d, van de Kieswet wordt bij het verzoek overgelegd een verklaring van de politieke groepering, houdende aanwijzing van haar gemachtigde en plaatsvervangend gemachtigde bij het centraal stembureau, welke geldt zolang zij niet door een andere is vervangen.

2.2. Blijkens de stukken is op 24 augustus 2006 een verzoek gedaan tot inschrijving van de aanduiding 'Islam Democraten (ID)' in het register. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft het centraal stembureau appellante meegedeeld dat een aantal gegevens ontbreekt. Daarbij is appellante in de gelegenheid gesteld het verzoek tot 1 september 2006 om 14.00 uur aan te vullen. In de brief is verder vermeld dat het verzoek, indien het op die datum en dat tijdstip niet is aangevuld, in de eerstvolgende vergadering van de Kiesraad zal worden behandeld op basis van de stukken die op die datum en dat tijdstip in het bezit van de Kiesraad zijn. Bij besluit van 4 september 2006 heeft het centraal stembureau het verzoek van 24 augustus 2006 vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het centraal stembureau overwogen dat het besluit tot aanwijzing van de gemachtigde en de plaatsvervangende gemachtigde niet is ondertekend door het bevoegd bestuur en voorts dat het verzoek niet is ondertekend door de tot vertegenwoordiging bevoegde personen.

2.3. Appellante bestrijdt niet dat het op 24 augustus 2006 ingeleverde verzoek tot inschrijving van de aanduiding 'Islam Democraten ID' en de daarbij behorende stukken niet voldoen aan de daaraan op grond van artikel G 1 van de Kieswet gestelde vereisten. Appellante betoogt dat zij bij het indienen van de benodigde formulieren onjuiste en onvolledige informatie heeft gekregen van medewerkers van de Kiesraad. Gelet op de beperkte ervaring van de bestuurders van appellante en op de handelwijze van de medewerkers van de Kiesraad is het volgens appellante haar niet toe te rekenen dat het verzoek tot inschrijving van de aanduiding 'Islam Democraten ID' en de daarbij behorende stukken niet voldoen aan de door de Kieswet gestelde vereisten. Ten slotte had zij onvoldoende tijd om alsnog de juiste gegevens aan het centraal stembureau te doen toekomen, aldus appellante.

2.3.1. Ter zitting is namens het centraal stembureau uiteengezet dat op het secretariaat in de laatste week voor de sluiting van de termijn nog vele verzoeken om registratie zijn binnengekomen, waarvan een aantal niet aan de vereisten van de Kieswet voldeed. Er is toen uit een oogpunt van gelijke behandeling voor gekozen al deze aanvragers, waaronder appellante, schriftelijk bij brief van 29 augustus 2006 in de gelegenheid te stellen hun verzoek tot 1 september 2006 om 14.00 uur aan te vullen.

2.3.2. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 oktober 2006 in zaak no. 200606648 heeft overwogen verdraagt zich niet met het strikte stelsel van de Kieswet dat door het centraal stembureau aan politieke groeperingen de gelegenheid wordt geboden het verzoek om registratie aan te vullen tot een tijdstip dat later is gelegen dan de in die wet opgenomen drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling. Gelet op deze strikte procedureregeling dient de in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde verplichting dat het bestuursorgaan de aanvrager de gelegenheid moet geven binnen een door hem gestelde termijn een onvolledige aanvraag aan te vullen, in een geval als hier aan de orde buiten toepassing te blijven.

Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van appellante diende te worden beoordeeld op basis van de stukken die uiterlijk op 28 augustus 2006, de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, door het centraal stembureau waren ontvangen. Het centraal stembureau heeft appellante bij brief van 29 augustus 2006 dan ook ten onrechte de gelegenheid geboden het verzoek tot 1 september 2006 om 14.00 uur aan te vullen.

2.3.3. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de politieke groepering ervoor zorg te dragen dat uiterlijk op de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling een verzoek is ingediend dat voldoet aan de ingevolge de Kieswet geldende vereisten. Onjuiste mededelingen van de medewerkers van de Kiesraad, wat daar ook van zij, doen aan deze eigen verantwoordelijkheid van de desbetreffende politieke groepering niet af. Door op een van de laatste dagen waarop daartoe ingevolge artikel G 1, eerste lid, van de Kieswet de mogelijkheid bestond, het verzoek om registratie in te dienen, heeft appellante het risico genomen dat, met name ook gelet op het grote aantal in de laatste week bij het centraal stembureau ingediende verzoeken om registratie, eerst na de drieënveertigste dag vóór de kandidaatstelling door dat bureau zou worden geconstateerd dat het verzoek niet aan alle daaraan te stellen eisen voldeed. De gevolgen daarvan komen voor haar rekening.

2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het verzoek van appellante van 24 augustus 2006 niet voldeed aan de uit artikel G 1 van de Kieswet voortvloeiende vereisten. Gelet hierop, kon het verzoek niet in behandeling worden genomen. In de Awb is niet voorzien in een niet-ontvankelijkverklaring van een primaire aanvraag. De Awb kent slechts de toe- of afwijzing en het buiten behandeling laten van de aanvraag. Artikel G 1 van de Kieswet bevat evenmin de mogelijkheid om de primaire aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Er bestaat geen reden om in dit opzicht van de Awb af te wijken. Gelet op het vorenstaande, heeft het centraal stembureau het verzoek van appellante bij besluit van 4 september 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in plaats van het buiten behandeling te laten. Nu dit formele gebrek evenwel niet tot gevolg heeft of kan hebben dat alsnog de aanduiding 'Islam Democraten (ID)' zou moeten worden geregistreerd, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het beroep.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2006

18-435.