Uitspraak 200601588/1


Volledige tekst

200601588/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2003 heeft de gemeenteraad van Steenbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2003, het bestemmingsplan "Kom Kruisland" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juli 2004, no. 962722, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het besluit van 13 juli 2004 bij uitspraak van 3 augustus 2005, no. 200407588/1, gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 december 2005, no. 962722, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 25 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis en door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.M. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Steenbergen, vertegenwoordigd door drs. M. Meulblok, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt appellante

2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "vrijstaand (v)", de plandelen met de bestemming "Erven (E)", de plandelen met de bestemming "Tuinen (T)", en het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)", voor zover gelegen binnen een afstand van 100 meter van haar constructiebedrijf van landbouwmachines aan de [locatie] te [plaats]. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitbreidingsplannen van haar bedrijf.

Het bestreden besluit

2.4. Verweerder heeft alsnog goedkeuring verleend aan de bestreden plandelen, met uitzondering van het gedeelte dat een hogere geluidsbelasting dan 45 dB(A) ondervindt ten gevolge van het constructiebedrijf van appellante. Verweerder heeft geen concrete initiatieven ten aanzien van het bedrijf van appellante geconstateerd waarmee hij bij zijn heroverwegingsbesluit rekening zou moeten houden.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Met het plan wordt beoogd op gronden ten noorden van het perceel van appellante een uitbreiding van de woonwijk Den Darink mogelijk te maken. Hiertoe is aan deze gronden de bestemming "Woondoeleinden (W)", met de aanduiding "vrijstaand", dan wel de bestemmingen "Erven (E)", "Tuinen (T)" of "Verkeersdoeleinden (V)" toegekend. Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden (W)", met de aanduiding "vrijstaand", en de bestemmingen "Erven (E)", "Tuinen (T)" en "Verkeersdoeleinden (V)", voor zover gelegen binnen een afstand van 100 meter van het constructiebedrijf van appellante.

2.5.2. Bij uitspraak van 3 augustus 2005, no. 200407588/1, heeft de Afdeling het besluit op dit punt vernietigd. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen:

"2.4.6. Wat betreft de onthouding van goedkeuring aan de plandelen voor gronden binnen een afstand van 100 meter van het constructiebedrijf stelt appellant terecht dat de Brochure aangeeft dat voor een bestaand bedrijf dat met een specifieke bestemming in het plan is opgenomen de vergunde milieusituatie uitgangspunt voor de aan te houden afstand tot woonbebouwing dient te zijn en niet de in de Brochure genoemde richtafstand. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit niet gemotiveerd waarom hij niet de 45 dB(A)-contour van het ter plaatse aanwezige constructiebedrijf, zoals opgenomen in de bij het plan behorende bijlage 15, tot uitgangspunt heeft genomen.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.

Het beroep van het college van burgemeester en wethouders is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij goedkeuring heeft onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanwijzing "vrijstaand", en met de bestemmingen "Erven", "Tuinen" en "Verkeersdoeleinden" voor zover gelegen binnen een afstand van 100 meter van het constructiebedrijf, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."

2.5.3. Het bestreden besluit, waarbij verweerder de 45-dB(A)-contour van het bedrijf van appellante heeft aangehouden, brengt met zich dat de woonbestemming in het plan is gelegen op een afstand van 62 meter van de gronden van appellante.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. De Afdeling dient de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit heeft voldaan aan de uitspraak van 3 augustus 2005, no. 200407588/1 en of hij het in die uitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 13 juli 2004, rekening houdend met van belang zijnde nieuwe feiten en omstandigheden, heeft weggenomen.

2.6.1. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2005, inachtneming van de VNG-brochure ertoe leidt dat de 45 dB(A)-contour van het bedrijf van appellante uitgangspunt voor de beoordeling dient te zijn. Dit laat onverlet dat verweerder dient te bezien of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zich nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, waaronder concrete uitbreidingsplannen van appellante, op grond waarvan vanaf haar bedrijfsperceel een grotere afstand tot het nieuwe woongebied dan 62 meter dient te worden aangehouden.

2.6.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante weliswaar een voornemen heeft haar bedrijf uit te breiden, maar dat zij ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet uitbreidingsplan bekend heeft gemaakt aan het gemeentebestuur of verweerder. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat met enkele relatief eenvoudige technische middelen uitbreiding van het bedrijf mogelijk is binnen de 45dB(A)-contour. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat enkele bestaande gevoelige functies binnen een afstand van 100 meter van het bedrijfsperceel, vanwege aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, niet reeds in de weg staan aan het uitgesproken voornemen haar bedrijf uit te breiden. Hieruit volgt dat verweerder, bij het opnieuw beslissen in de zaak met inachtneming van de uitspraak van 3 augustus 2005, terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden aanwezig heeft geacht op grond waarvan een grotere afstand vanaf het bedrijfsperceel van appellante tot het nieuwe woongebied dan 62 meter dient te worden aangehouden.

2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006

12.