Uitspraak 200510196/1


Volledige tekst

200510196/1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/82 van de rechtbank Almelo van 8 november 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven een erker, een overkapping en een berging, waarmee zijn recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] is uitgebreid, te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door M. Dijkstra en M.A. Dijkhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat aan het beroep van appellant op de beschermende werking van het overgangsrecht voorbij dient te worden gegaan. Deze beroepsgrond heeft appellant eerst ter zitting van de rechtbank aangevoerd. Dit is in strijd met de goede procesorde, temeer nu in het beroepschrift uitdrukkelijk niet wordt bestreden dat de bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan, waarvan het overgangsrecht deel uit maakt. Het beroep van appellant op de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2006, in zaak no. 200500045/1, faalt, omdat het in die zaak niet ging over het eerst ter zitting aanvoeren van een beroepsgrond, maar over de vraag of gronden die niet in de bezwaarfase zijn aangevoerd vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven.

2.2. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Niet is gebleken dat door of namens het college toezeggingen en/of mededelingen zijn gedaan waaraan appellant het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de erker, overkapping en berging zonder bouwvergunning mochten worden gebouwd.

2.3. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de aanschrijving afgezien had moeten worden. Het feit dat, zoals appellant heeft gesteld, de vorige eigenaar de onderhavige bouwwerken na voltooiing gereed heeft gemeld en dat vervolgens door de gemeente geen controle heeft plaatsgevonden, kan niet als een zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, nog daargelaten dat het college niet heeft bevestigd dat de gereedmelding ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2006

202.