Uitspraak 200907721/1/H3


Volledige tekst

200907721/1/H3.
Datum uitspraak: 19 mei 2010.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hoogeveen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 september 2009 in zaken nrs. 73975 en 73721 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Hoogeveen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2009 heeft de burgemeester gelast dat [appellant] de woning aan de [locatie] te Hoogeveen onmiddellijk verlaat en deze woning voor een periode van tien dagen niet betreedt, noch daarin aanwezig is of zich daarbij ophoudt. Bij dat besluit heeft de burgemeester [appellant] voorts verboden om gedurende deze periode contact op te nemen met de in de woning woonachtige personen.
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft de burgemeester dit huisverbod met achttien dagen verlengd.

Bij uitspraak van 2 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2009.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J. Anema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat hij een rechtens te honoreren belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepen heeft, nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd, is verstreken en [appellant] geen stellingen heeft ingenomen die op een zodanig belang duiden.

2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200500772/1), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat appellant voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hoewel het huisverbod op 7 juli 2009 is geëindigd, [appellant] nog een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten tot het opleggen en het verlengen van deze maatregel. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellant] als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de Afdeling kan het resultaat dat [appellant] nastreeft, te weten vernietiging van deze besluiten, om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. [appellant] kan derhalve in zijn beroepen worden ontvangen.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.3. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld, aangezien hij de niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen door de rechtbank heeft verdedigd.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 september 2009 in zaken nrs. 73975 en 73721;

III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;

IV. veroordeelt de burgemeester van Hoogeveen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010.

350-598.