Uitspraak 200905735/1/H1


Volledige tekst

200905735/1/H1.
Datum uitspraak: 17 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BMI Vastgoed B.V., gevestigd te Tilburg,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juni 2009 in zaak nr. 08/2778 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Goirle.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goirle (hierna: het college) aan BMI Vastgoed B.V. (hierna: BMI) geweigerd bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van een woning op een perceel aan de Kruisbaan te Goirle met kadastrale aanduiding gemeente Goirle, sectie [...], nummer [...] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college het door BMI daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juni 2009, verzonden op 25 juni 2009, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door BMI daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft BMI bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 september 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2010, waar BMI, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. R, Schmidt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "'t Ven" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden eengezinshuizen Wa".

Ingevolge de aanhef van artikel II.4. van de planvoorschriften, zijn gronden, aangewezen voor woondoeleinden eengezinshuizen Wa bestemd voor eengezinshuizen Wa met bijbehorende aan- en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Ingevolge de aanhef van lid A, voor zover hier van belang, mogen op de tot woondoeleinden eengezinshuizen Wa bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd vrijstaande woningen met daarbij behorende aan- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge lid A, aanhef en onder i, bedraagt de afstand van een gebouw, voorzover gelegen binnen het bebouwingsvlak, tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste twee meter, behoudens dat, indien bestaande gebouwen op een afwijkende geringere afstandsmaat staan, deze afwijkende maat van toepassing is.

2.2. Op 23 oktober 2007 heeft BMI een aanvraag bouwvergunning gedaan voor het oprichten van een woonhuis op het perceel. Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college de gevraagde bouwvergunning geweigerd omdat een van de woning deel uitmakende erker in strijd met artikel II.4, lid A, aanhef en onder i, van de planvoorschriften op minder dan twee meter uit de zijdelingse perceelsgrens was voorzien.

Op 11 februari 2008 heeft BMI een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 20 november 2007. Als bijlage bij het bezwaarschrift heeft BMI een gewijzigd bouwplan ingediend, waarbij de van de woning deel uitmakende erker van de bouwtekening was verwijderd. Het bouwplan was in zoverre niet in strijd met het bestemmingsplan.

Het college heeft in het besluit op bezwaar het gewijzigde bouwplan getoetst aan de criteria uit artikel 44 van de Woningwet, waaronder begrepen redelijke eisen van welstand en zich daarbij mede gebaseerd op het advies van Welstandszorg Noord-Brabant (hierna: de welstandscommissie) van 8 juli 2008. De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat de in het bouwplan voorziene woning niet past binnen de gebiedsgerichte criteria voor het op het bouwplan van toepassing zijnde gebied "W3A Tuindorp 't Ven", zoals opgenomen in de Nota Welstandsbeleid (hierna: de welstandsnota). De welstandscommissie overweegt dat de woning niet voldoet aan de navolgende criteria uit paragraaf 5.8 van de welstandsnota:

- Afstemming van de plaats van het object op de gebiedskarakteristiek of de beeldkwaliteitseisen;

- Aftstemming van de plaats van het object op die van de belendingen;

- Overeenstemming van de plaats van het object op het kavel met de ruimtelijk-functionele en architectonische opzet van het gebied.

De welstandscommissie acht de woning in strijd met redelijke eisen van welstand omdat met de plaatsing op de kavel de woning zich te sterk zal verbijzonderen. Voorts heeft de welstandscommissie zich op het standpunt gesteld dat het stoort dat de dakkapellen op verschillende wijze zijn vormgegeven.

2.3. De welstandscommissie heeft zich in het advies van 8 juli 2008 op het standpunt gesteld dat de plaats van het object in strijd is met redelijke eisen van welstand.

BMI betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van Welstandszorg Noord-Brabant (hierna: de welstandscommissie) van 8 juli 2008 niet leidt tot een ongeoorloofde beperking van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen sprake is van een ongeoorloofde beperking in de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De rechtbank heeft hiertoe terecht in aanmerking genomen dat blijkens de tekst van artikel 44 van de Woningwet de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand zowel op uiterlijk als de plaatsing van het bouwwerk ziet.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 april 2004, in zaak nr. 200305702/1, dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het welstandsoordeel mag niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

Uitsluitend in artikel II.4., lid A, aanhef en onder i, van de planvoorschriften zijn voorschriften met betrekking tot de plaatsing van gebouwen ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen gegeven. Uit de planvoorschriften kan niet worden afgeleid dat de planwetgever binnen de bebouwingsgrenzen heeft beoogd een precieze plaatsaanduiding te geven. Er bestaan verschillende mogelijkheden om gebouwen te realiseren. Anders dan BMI betoogt, leidt het welstandsadvies dan ook niet tot een ontoelaatbare doorkruising van de in het bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden.

2.4. BMI betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het advies niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, nu het advies van de welstandscommissie, niet in overeenstemming is met de gemeentelijke welstandsnota.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.

In de gebiedsbeschrijving voor het gebied "W3A Tuindorp 't Ven", en voor zover betrekking hebbend op het gebied met vrijstaande woningen in het noordwesten van 't Ven, waarin het bouwplan is gelegen, is in de welstandsnota in het algemeen aangegeven dat de rooilijn vrij is en de woningen afwisselend diepe (15 meter) en ondiepe voortuinen (tot 4 meter) kennen. Dit laat echter onverlet dat paragraaf 5.8.1. van de welstandsnota van belang is bij de beoordeling van de aanvraag bouwvergunning en in zoverre getoetst behoort te worden aan de plaats van het object ten opzichte van de belendingen.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het feit dat in dit gebied een soepeler welstandsniveau van toepassing is, geen grond gezien kan worden dat de desbetreffende welstandsnota geen aanknopingspunten biedt voor een gedetailleerd welstandsoordeel. Door BMI is niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.

2.5. BMI betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld het bouwplan te wijzigen, teneinde de strijd met redelijke eisen van welstand weg te nemen.

2.5.1. Dit betoog faalt. Om de strijdigheid met redelijke eisen van welstand weg te nemen moet, anders dan BMI stelt, het bouwplan op meer dan ondergeschikte punten gewijzigd worden. Buiten de al aangebrachte wijziging, zal het bouwwerk anders op het perceel gesitueerd moeten worden en de dakkapellen zullen aangepast moeten worden om in overeenstemming te komen met de in het advies van 8 juli 2008 genoemde criteria.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010

270-627.