Uitspraak 200509193/1


Volledige tekst

200509193/1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaatsen],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/984, 04/1011 en 04/1012 WRO van de rechtbank Assen van 27 september 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schuur bij de recreatiewoning aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend: gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2005, verzonden op 28 september 2005, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2006, waar [een van de appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door J. Kamping, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghouder verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het besluit van 2 maart 2004.

2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Het betoog van appellanten slaagt. Zij zijn voor 1/70e deel eigenaar zijn van de gemeenschappelijke gronden welke grenzen aan het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 augustus 2002 in zaak no. 200200410/1 (AB 2002, 394) is het enkele feit dat iemand eigenaar is van gronden die in de onmiddellijke nabijheid zijn gelegen van een bouwlocatie voldoende om hem aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van appellanten ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank beroep, voor zover dit is ingesteld door appellanten, alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op appellanten, vernietigen wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 27 september 2005, 04/984, 04/1011, 04/1012, voor zover daarbij het beroep van appellanten ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, voor zover dit is ingesteld door appellanten;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerveld van 14 september 2004, voor zover daarbij het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk is verklaard;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westerveld tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Westerveld aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Westerveld aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006

17-488.