Uitspraak 200509578/1


Volledige tekst

200509578/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Veere,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/404 van de rechtbank Middelburg van 4 november 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te Veere (hierna: het perceel) aanwezige pergola's en de in de terrasoverkapping aangebrachte paneeldeuren te verwijderen en verwijderd te houden binnen een daarbij genoemde termijn.

Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Boogaard en T.W.J. Elenbaas, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

2.2. Appellant, eigenaar van een op het perceel gevestigd restaurant, heeft bij het restaurant een terrasoverkapping, voorzien van paneelschuifdeuren, en pergola's gerealiseerd.

2.3. Zoals ook is overwogen in de uitspraak van heden in zaak no. 200509577/1 inzake de weigering een bouwvergunning te verlenen voor de gerealiseerde terrasoverkapping en pergola's, is voor deze bouwwerken een bouwvergunning vereist.

Het betoog van appellant dat hij er op mocht vertrouwen dat de bouwwerken vergunningvrij waren, kan, wat daar ook van zij, niet slagen, aangezien dit niet kan leiden tot het oordeel dat een bouwwerk in strijd met de wettelijke bepalingen vergunningvrij zou zijn.

Nu de terrasoverkapping en de pergola's, naar ook niet in geschil is, zonder bouwvergunning zijn gerealiseerd, is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van concreet uitzicht op legalisatie, nu het college bij besluit van 24 februari 2004, gehandhaafd bij besluit van 22 februari 2005, heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen voor de zonder bouwvergunning gerealiseerde terrasoverkapping en de pergola's. De omstandigheid dat na het aanbrengen van aanpassingen aan de terrasoverkapping en de pergola's alsnog bouwvergunning kon worden verleend, doet hieraan niet af, nu dit geen concreet zicht biedt op legalisatie van hetgeen waarvoor de bouwvergunning is geweigerd en waarop de last onder dwangsom betrekking heeft.

2.6. Voorts heeft de rechtbank, anders dan appellant betoogt, terecht overwogen dat handhavend optreden in dit geval niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhaving behoorde af te zien. De enkele omstandigheid dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 22 februari 2005 al enige tijd sprake was van een illegale situatie biedt geen grond voor het oordeel dat die omstandigheid aan handhavend optreden in de weg stond. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het college eerder aan appellant heeft medegedeeld dat voor de gerealiseerde pergola's en terrasoverkapping een bouwvergunning is vereist en dat de illegale situatie moest worden beëindigd. De stelling van appellant dat het verwijderen van de pergola's en windschermen leidt tot financiële schade kan niet tot het oordeel leiden dat handhavend optreden onevenredig is. Door zonder bouwvergunning te gaan bouwen heeft appellant zich blootgesteld aan het risico dat de inmiddels gerealiseerde bouwwerken verwijderd zouden moeten worden.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006

17-423.