Uitspraak 200509577/1


Volledige tekst

200509577/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Veere,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/190 van de rechtbank Middelburg van 4 november 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een terrasoverkapping en pergola's op het perceel [locatie] in Veere (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Boogaard en T.W.J. Elenbaas, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.

Ingevolge artikel 43, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woningwet is het eerste lid niet van toepassing op het bouwen in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

2.2. Appellant is eigenaar van een op het perceel gevestigd restaurant. Het bouwplan voorziet in de oprichting bij het restaurant van een terrasoverkapping en pergola's. De terrasoverkapping bestaat uit vier kolommen met daarop een zeil en is aan alle zijden voorzien van paneelschuifdeuren, waarmee het bouwwerk kan worden afgesloten.

2.3. Gelet op het bepaalde in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b, van deze bepaling, en nu sprake is van bouwen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, is de rechtbank er, anders dan appellant betoogt, terecht van uitgegaan dat voor het bouwplan een bouwvergunning is vereist.

Het betoog van appellant dat hij erop mocht vertrouwen dat het bouwplan vergunningvrij was, kan, zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de uitspraak van heden in zaak no. 200509578/1, niet slagen. Nog daargelaten dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat aan de mededeling van een ambtenaar dat een overkapping, bestaande uit vier kolommen en een zeil, vergunningvrij is niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat voor het onderhavige bouwplan, dat hier van afwijkt, geen bouwvergunning is vereist, kan dit betoog niet leiden tot het oordeel dat een bouwwerk in strijd met voornoemde bepalingen vergunningvrij zou zijn.

2.4. Anders dan appellant betoogt is de rechtbank er voorts terecht van uitgegaan dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college heeft zich voor het welstandsoordeel gebaseerd op het advies van de welstandscommissie van 4 december 2003. Niet valt in te zien dat dit advies zodanige gebreken vertoont dat het college het advies niet aan zijn oordeel ten grondslag kon leggen. De stelling van appellant dat het college zich ten aanzien van een terrasoverkapping en pergola's waarvoor in een later stadium bouwvergunning is verleend, op het standpunt heeft gesteld dat deze niet strijdig zijn met redelijke eisen van welstand, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het, zoals appellant zelf ook stelt, bouwwerken betreft met een andere verschijningsvorm.

2.5. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank voorts terecht en op goede gronden overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling kon weigeren. De rechtbank heeft in dit verband terecht en op goede gronden geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling aan het negatieve welstandsadvies voorbij had moeten worden gegaan.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2006

17-423.