Uitspraak 200809116/1/R1


Volledige tekst

200809116/1/R1.
Datum uitspraak: 10 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West, gevestigd te Abcoude,
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2008, kenmerk 2008int230587, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Abcoude (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Meerlanden / De Weert-Zuid, 2e partiële herziening (derde brug)".

Tegen dit besluit hebben de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West (hierna: BBAW) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 december 2008. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 februari 2009.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
BBAW, [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

BBAW, [appellante sub 2] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2010, waar BBAW, vertegenwoordigd door [leden] van het bestuur van de vereniging, en door F.P. Dorresteijn, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V., [appellante sub 2], in persoon, [appellant sub 3], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. L. van Raaij, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door drs. D. van Beusekom, werkzaam bij Goudappel Coffeng B.V., en door R.A.P. Effting, werkzaam bij RBOI Rotterdam B.V..

2. Overwegingen

Intrekking betoog

2.1. Ter zitting heeft de raad zijn betoog over de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 4] ingetrokken.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in de tweede partiële herziening van het bestemmingsplan "Meerlanden / De Weert-Zuid" ten behoeve van de aanleg van een derde brug over de Angstel, ten noorden van het centrum van Abcoude. Met het plan wordt beoogd een bijdrage te leveren aan een oplossing voor de huidige verkeersproblematiek in Abcoude door de mogelijkheid te creëren de bestaande verkeersroute door het centrum van Abcoude in westelijke richting te verleggen, over de Meerlandenweg, De Weert en het zuidelijke deel van de P. van Wijngaerdtlaan (hierna ook: de westelijke verkeersroute). Het college heeft goedkeuring verleend aan het plan.

Toetsingskader

2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om -in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen- te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Formeel bezwaar

2.4. In het betoog van [appellant sub 4] dat sprake is van fraude en corruptie ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college en de raad niet zouden hebben voldaan aan de in artikel 2:4 van de Awb neergelegde eis van taakvervulling zonder vooringenomenheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 4] in dit verband niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van fraude of corruptie bij de ten behoeve van het voorliggende plan gevolgde procedure.

Materiële bezwaren

2.5. BBAW, [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat het plan leidt tot verkeersoverlast. BBAW, [appellante sub 2] en [appellant sub 3] voeren daarnaast aan dat het plan leidt tot geluidhinder en verslechtering van de verkeersveiligheid en dat het verrichte akoestisch onderzoek gebrekkig is. BBAW en [appellante sub 2] voeren voorts bezwaren aan met betrekking tot de luchtkwaliteit. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan geen oplossing biedt voor de bestaande verkeershinder en zijn van mening dat dit wel het geval is bij de door hen aangedragen alternatieven voor het plan.

2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat met het plan een betere verkeerskundige structuur zal worden gecreëerd door te voorzien in een alternatieve route voor het niet-centrumgebonden verkeer om zo de verkeersdruk in het centrum te verminderen.

Het college en de raad stellen zich op het standpunt dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de wegen die aansluiten op de brug, aangezien voor deze wegen een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Volgens het college en de raad blijkt uit het verrichte akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten onder meer zijn vervat in een rapport van RBOI van 7 oktober 2005 (hierna: het akoestisch rapport), dat de te verwachten geluidsbelasting vanwege het wegverkeer vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is te achten. Daarbij hebben zij betrokken dat de afname van de geluidsbelasting van bijzondere betekenis is voor de woningen die thans ernstig overbelast zijn. Verder hebben het college en de raad bij hun afweging betrokken dat zo nodig geluidwerende gevelmaatregelen kunnen worden getroffen.

Volgens het college blijkt uit het ten behoeve van het plan opgestelde luchtkwaliteitonderzoek dat wordt voldaan aan de normen die gelden ingevolge het Besluit luchtkwaliteit 2005.

2.7. Met betrekking tot het betoog dat ten onrechte de toepasselijkheid van de Wet geluidhinder is omzeild door invoering van een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in de kern van Abcoude, overweegt de Afdeling als volgt. Bij besluit van 31 januari 2001 is een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in de bebouwde kom van Abcoude ingevoerd, in verband waarmee verkeersremmende drempels en rotondes zijn aangelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat is overgegaan tot vaststelling van deze maximumsnelheid ten behoeve van de verkeersveiligheid in Abcoude. Nog daargelaten of dit voor het te hanteren toetsingskader van belang zou zijn geweest, is niet aannemelijk gemaakt dat enkel is overgegaan tot het vaststellen van een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur om het van toepassing zijn van de normen uit de Wet geluidhinder te voorkomen.

Nu ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wet geluidhinder geen geluidszone geldt voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, hebben het college en de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Wet geluidhinder in zoverre geen verplichtingen voorvloeien. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden vastgesteld of ter hoogte van de betrokken woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Met het oog hierop en teneinde op dit punt een zorgvuldige belangenafweging te kunnen maken is akoestisch onderzoek verricht om de gevolgen van het plan voor omwonenden inzichtelijk te maken. Daarbij heeft de raad aansluiting gezocht bij de Wet geluidhinder.

2.7.1. Volgens het rapport van Goudappel Coffeng van 30 januari 2008 zijn in de verkeersgegevens voor het jaar 2015 alle vastgestelde ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen meegenomen, waaronder de geplande verbreding van de A2 en de woningbouw bij het nieuwe station van Abcoude. De waarden uit het verkeersmodel zijn voor het jaar 2017 opgehoogd met een jaarlijks percentage van 2 tot 4, zo staat in het rapport van 30 januari 2008. In het deskundigenbericht staat over de berekening van het percentage autonome groei van het autoverkeer in Abcoude-west dat is uitgegaan van een jaarlijkse groei van het verkeer van 3%. Het rekenen met een jaarlijkse autonome groei van het verkeer van 2% tot 4% is volgens het deskundigenbericht gebruikelijk en zeker niet te laag. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de autonome groei van het autoverkeer bij de verkeersprognoses is onderschat, zoals BBAW betoogt.

Voorts is in het verkeersmodel het doorgaande verkeer, bestaande uit 2.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal, volledig toegerekend aan de nieuwe verkeersroute, terwijl het volgens het deskundigenbericht niet waarschijnlijk is dat in de praktijk al het doorgaande verkeer over de route via de nieuwe brug zal rijden. In zoverre gaat het verkeersmodel wat betreft de wegen in Abcoude-west uit van een 'worst case scenario', zo staat in het deskundigenbericht.

In het op dit punt onweersproken deskundigenbericht staat dat in de door BBAW naar voren gebrachte verkeersprognoses toekomstige woningbouwplannen zijn betrokken waarover ten tijde van het bestreden besluit nog geen besluitvorming had plaatsgevonden. Voor de door BBAW genoemde verbreding van de A2 naar tweemaal vijf rijbanen in 2011 heeft vanaf 7 augustus 2009 het Ontwerp-Wegaanpassingsbesluit A2 Holendrecht-Maarssen ter inzage gelegen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze ontwikkelingen reeds hadden moeten worden betrokken bij het nemen van het bestreden besluit op 4 november 2008.

De door BBAW overgelegde nieuwste berekeningen van de gevolgen van het plan voor het verkeer geven evenmin aanleiding om het verkeersmodel van Goudappel Coffeng niet te volgen, zo staat in het deskundigenbericht. BBAW, [appellante sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Het aangevoerde geeft de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan van te lage verkeersintensiteiten.

2.7.2. Wat betreft het betoog van BBAW dat in het akoestisch rapport ten onrechte een aftrek van 1,5 dB(A) is gehanteerd in verband met de aanwezigheid van zogenoemd steenmastiek asfalt met een nominale maximale steengrootte van de toplaag van zes millimeter (SMA 0/6), overweegt de Afdeling als volgt.

In het akoestisch rapport staat dat SMA 0/6 een geluidsreducerend effect heeft van 1,5 dB(A). Bij een snelheid van 30 kilometer per uur heeft SMA 0/6 volgens het deskundigenbericht echter geen geluidsreducerend effect. In het deskundigenbericht staat echter eveneens dat de tekst van het akoestisch rapport weliswaar doet vermoeden dat een correctie van 1,5 dB(A) is toegepast, maar dat in het achterliggende rekenmodel op correcte wijze is omgegaan met de wegdekcorrectie voor SMA 0/6, zodat de geluidsbelasting in zoverre op de juiste wijze is berekend. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenrapport en daarmee ook het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek op dit punt onjuist is.

Het betoog faalt.

2.7.3. Volgens het deskundigenbericht is het standpunt van BBAW dat de reductie van een standaardgevel van een woning te hoog is ingeschat, juist. In het deskundigenbericht staat dat in de regel de geluidwering van een goed onderhouden woning ongeveer 20 dB(A) zal bedragen, terwijl in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een reductie van 25 dB(A). Mogelijk worden hierdoor woningen ten onrechte niet betrokken in het gevelisolatieonderzoek, zo staat in het deskundigenbericht.

Voorts is bij het akoestisch onderzoek een aftrek van 5 dB(A) toegepast, die verband houdt met toekomstige maatregelen voor het reduceren van het geluid van zowel de motor als de banden. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat niet is uitgesloten dat deze aftrek in de praktijk niet volledig kan worden toegepast bij snelheden van 30 kilometer per uur of minder, omdat de geluidemissie bij deze snelheden hoofdzakelijk gedomineerd wordt door het motorgeluid en minder door het bandengeluid.

In de plantoelichting is vermeld dat voor een aantal woningen waar een uiteindelijk hogere geluidsbelasting zal optreden dan 55 dB(A) nader onderzoek zal worden verricht naar de aanwezige gevelwering en de noodzakelijkheid van aanvullende maatregelen aan de gevel. Gelet op de mogelijke overschatting van de toe te passen aftrek in verband met de geluidsreductie door de gevel en de geluidsemissie van verkeer, zoals hiervoor weergegeven, bestaat de mogelijkheid dat bij meer woningen nader onderzoek nodig is om vast te stellen of wordt voldaan aan de door het college en de raad aanvaardbaar geachte binnenwaarde van 35 dB(A) dan volgens het verrichte akoestisch onderzoek nodig zou zijn.

Ter zitting heeft de raad toegezegd dat zal worden gegarandeerd dat in de woningen langs de westelijke verkeersroute een binnenwaarde zal heersen van maximaal 35 dB(A). Indien blijkt dat daartoe extra financiële middelen zijn benodigd, dan zullen deze beschikbaar worden gesteld, aldus de raad ter zitting.

2.7.4. De Afdeling is van oordeel dat gelet op het bovenstaande, in het bijzonder de toezegging van de raad, alsmede gelet op het feit dat het plan naar verwachting zal leiden tot een afname van de geluidsbelasting op woningen die thans ernstig overbelast zijn en tot vermindering van de bestaande verkeersoverlast in het centrum van Abcoude, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is en bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de door de raad gemaakte afweging ten aanzien van de geluidsbelasting als gevolg van het plan. Hetgeen voor het overige is aangevoerd met betrekking tot het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek leidt niet tot een ander oordeel.

2.8. Met betrekking tot het betoog van BBAW en [appellante sub 2] dat het plan gezien de toename van verkeersintensiteiten op de westelijke verkeersroute leidt tot een verslechtering van de verkeersveiligheid, is van belang dat ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. Volgens het in zoverre onweersproken deskundigenbericht zijn bij het begin van het gebied waar deze maximumsnelheid geldt verkeersborden geplaatst waarop de maximale snelheid staat aangeduid.

Volgens het deskundigenbericht kan uit het 'Bijlagenrapport Beleidsplan Verkeer en Vervoer Abcoude' (Goudappel Coffeng, 10 oktober 2002) een verwachte verkeersintensiteit worden afgeleid van 6.390 motorvoertuigbewegingen per etmaal op het zuidelijke deel van de P. van Wijngaerdtlaan en 6.890 motorvoertuigbewegingen per etmaal op de Meerlandenweg. Volgens de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" uit 2004 (hierna: ASVV 2004) geldt als indicatie voor een acceptabele verkeersintensiteit binnen een zone met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur een aantal van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Volgens het deskundigenbericht betreffen de cijfers uit het ASVV 2004 evenwel geen grenswaarden en betekenen de verwachte verkeersintensiteiten voor 2015 niet dat een verkeersveilige situatie op deze wegen onmogelijk wordt. Bovendien is in het verkeersmodel het doorgaande verkeer, bestaande uit 2.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal, volledig toegerekend aan de nieuwe verkeersroute en is de voorgenomen verbreding van de rijksweg A2 niet verwerkt in het verkeersmodel, terwijl volgens het deskundigenbericht niet waarschijnlijk is dat in de praktijk al het doorgaande verkeer over de route via de nieuwe brug zal rijden. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is.

Voorts staat in het deskundigenbericht dat de inrichting van De Weert en het zuidelijke deel van de P. van Wijngaerdtlaan aansluit bij de aanbevelingen uit het ASVV 2004, zij het dat fietssuggestiestroken niet zijn uitgevoerd met een rode kleur, terwijl het ASVV 2004 hieraan de voorkeur geeft. Weliswaar is het ontbreken van fietssuggestiestroken op de Meerlandenweg volgens het deskundigenbericht enigszins verwarrend aangezien dergelijke stroken op het aansluitende noordelijke deel van De Weert wel aanwezig zijn, maar in het deskundigenbericht is daarnaast vermeld dat fietsers gebruik kunnen maken van het Janshof, welke weg parallel ligt ten opzichte van de Meerlandenweg. Verder bevinden zich op de westelijke verkeersroute volgens het deskundigenbericht in totaal negen zogenoemde kruispuntplateaus, die in overeenstemming zijn met de ontwerp-richtlijnen voor erftoegangswegen uit het ASVV 2004 en die een goede snelheidsverlagende werking hebben.

In het deskundigenbericht staat verder vermeld dat de aanwezigheid van doorgaand verkeer in een gebied met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur ongewenst is, omdat het gedrag van doorgaand verkeer anders is dan dat van bestemmingsverkeer. Volgens het deskundigenbericht is op dit moment nog onduidelijk hoe doorgaand verkeer uit dit gebied zal worden geweerd. De raad heeft in zijn zienswijze op het deskundigenbericht evenwel gewezen op het gemeentelijke voornemen een systeem aan te leggen om het verkeer te doseren zodat het doorgaande verkeer zal verminderen. Daarnaast heeft de raad naar voren gebracht dat het deskundigenbericht bevestigt dat ook de verbreding van de A2 naar mogelijk een gunstige invloed zal hebben op de hoeveelheid sluipverkeer. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor de westelijke verkeersroute desondanks moet worden gevreesd voor een verkeersonveilige situatie als gevolg van de hoeveelheid doorgaand verkeer die van de westelijke verkeersroute gebruik zal maken.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het plan.

2.8.1. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] en [appellante sub 2] dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten in Abcoude achteruit zal gaan, overweegt de Afdeling als volgt.

In het deskundigenbericht staat dat hulpdiensten in de huidige situatie hinder ondervinden van belemmeringen in de Hoogstraat en dat zij baat hebben bij een alternatieve mogelijkheid om de Angstel te kruisen. [appellant sub 3] en [appellante sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan juist leidt tot een verbeterde bereikbaarheid voor hulpdiensten. Het voornemen van het gemeentebestuur om, als onderdeel van de voorziene aanpassing van de verkeersroute door Abcoude, het noordelijke deel van de P. van Wijngaerdtlaan af te sluiten, vormt geen onderdeel van het voorliggende plan. De vrees dat het noordelijke deel van de P. van Wijngaerdtlaan niet alleen zal worden afgesloten voor regulier gemotoriseerd verkeer, maar ook voor hulpdiensten, kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.

2.9. BBAW, [appellante sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat is toegezegd dat de voorziene brug en de Meerlandenweg niet meer dan 4.000 bewegingen van motorvoertuigen per etmaal te verwerken zouden krijgen. Zij wijzen er op dat daarin is voorzien in de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan "Meerlanden / De Weert-Zuid".

2.9.1. Bij de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan "Meerlanden / De Weert-Zuid" is in artikel 4 van de planvoorschriften de voorwaarde opgenomen dat wordt afgezien van de aanleg van de brug wanneer uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde etmaalintensiteit op de Meerlandenweg en de brug meer dan 4.000 motorvoertuigen bedraagt.

Blijkens de toelichting op het thans voorliggende plan acht de raad deze voorwaarde inmiddels verouderd en, gelet op het in de plantoelichting aangehaalde onderzoek in het kader van het Beleidsplan Verkeer en Vervoer waarin hogere verkeersintensiteiten staan vermeld, in de praktijk onhoudbaar. Bij de vaststelling van het thans aan de orde zijnde plan is artikel 4 van de voorschriften van de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan "Meerlanden / De Weert-Zuid" daarom in zoverre ingetrokken.

2.9.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan en de daarbij behorende toelichting geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Bij haar uitspraak van 29 augustus 2001, nr. 200002872/1 (www.rechtspraak.nl, LJ-nummer AD3389), over het bestemmingsplan "2e partiële herziening van het bestemmingsplan Meerlanden/De Weert-Zuid" heeft de Afdeling reeds de verwachting gerechtvaardigd geacht dat de verkeersintensiteit op de Meerlandenweg en de brug niet onder de 4.000 motorvoertuigen per etmaal zal blijven. Hetgeen BBAW, [appellante sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om niet langer vast te houden aan het maximale aantal toegestane verkeersbewegingen van 4.000.

2.10. BBAW voert aan dat het college ten onrechte stelt dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing is op het plan.

2.10.1. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vastgesteld besluit. Het onderhavige plan is vastgesteld op 13 maart 2008 en derhalve is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Het college heeft dit niet onderkend, aangezien het is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Besluit luchtkwaliteit 2005 op het plan.

De conclusie is dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het beroep van BBAW en het beroep van [appellante sub 2], die ook bezwaren omtrent de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit heeft aangevoerd, zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.10.2. De Afdeling ziet aanleiding om de mogelijkheid te onderzoeken om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, volgt dat bestuursorganen de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen uitoefenen in gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde.

Volgens het rapport van Witteveen en Bos van 30 oktober 2007 worden de grenswaarden van het Besluit luchtkwaliteit 2005, die niet verschillen van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10), niet overschreden. Ook ter hoogte van het door BBAW genoemde kinderdagverblijf Piekelepiek en de speeltuin aan de Meerlandenweg worden deze grenswaarden niet overschreden.

2.10.3. Met betrekking tot het betoog van BBAW dat bij het luchtkwaliteitonderzoek van te lage verkeersintensiteiten en van een onjuiste snelheidstypering is uitgegaan, is het volgende van belang.

In het deskundigenbericht staat vermeld dat de verkeersintensiteiten waarvan bij het luchtkwaliteitonderzoek is uitgegaan overeenkomen met die in het akoestisch rapport, hetgeen betekent dat voor de luchtkwaliteitberekeningen niet van te lage verkeersintensiteiten is uitgegaan. Zoals reeds overwogen in 2.7.1. geeft het aangevoerde, waaronder de ook door [appellante sub 2] genoemde mogelijke toekomstige verbreding van de A2 naar tweemaal vijf rijbanen, geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

In het deskundigenbericht staat voorts dat de bij het luchtkwaliteitonderzoek als uitgangspunt genomen snelheidstypering 'normaal doorstromend verkeer', juist is. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

2.10.4. Ten aanzien van het betoog van BBAW dat het luchtkwaliteitonderzoek zich ook had moeten richten op andere stoffen dan stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10), overweegt de Afdeling als volgt.

Volgens het deskundigenbericht is het gebruikelijk dat luchtkwaliteitonderzoeken in hoofdzaak zijn gericht op stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10), omdat de praktijk uitwijst dat langs wegen alleen ten aanzien van deze stoffen overschrijdingen van de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden plaatsvinden. Voor benzeen kan in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij grote parkeergarages, nog wel sprake zijn van een overschrijding, maar in de voorliggende situatie is dat niet aan de orde, zo staat in het deskundigenbericht. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat niettemin in dit geval ten aanzien van andere stoffen dan stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) een gerechtvaardigde vrees bestaat voor overschrijding van de in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het college zich niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in dit geval verantwoord is om het luchtkwaliteitonderzoek te beperken tot de gevolgen van het plan voor de concentraties stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10).

Het betoog faalt.

2.10.5. Voor zover BBAW betoogt dat toepassing van de zeezoutaftrek in strijd is met de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (Richtlijn 1999/30/EG), faalt dat betoog. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 8 april 2009, nr. 200802437/1/M2, is het niet in strijd met die richtlijn dat zeezout buiten beschouwing wordt gelaten bij de bepaling van de concentratie zwevende deeltjes. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat toepassing van de zeezoutaftrek is toegestaan.

2.10.6. BBAW voert aan dat in het kader van de goedkeuring van het plan ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de in het jaar 2008 beschikbaar gekomen kaarten met gegevens over de achtergrondconcentraties voor de luchtkwaliteit, maar van kaarten uit het jaar 2007.

Het standpunt van het college dat doorgaans sprake is van een jaarlijkse daling van deze achtergrondconcentraties, wordt door het deskundigenbericht bevestigd. BBAW heeft niet aannemelijk gemaakt dat gebruikmaking van de meest recente kaarten met achtergrondconcentraties niettemin tot ongunstiger uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek zou hebben geleid.

2.10.7. BBAW en [appellante sub 2] hebben ook voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Witteveen en Bos zodanige gebreken of onjuistheden bevat dat het college zich daarop niet in redelijkheid bij zijn besluitvorming heeft kunnen baseren. Het aangevoerde geeft de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de Wet milieubeheer aan het plan in de weg staat.

2.11. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat alternatieven bestaan voor het oplossen van de verkeersproblematiek in Abcoude, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.12. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het door hen aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.

2.12.1. Gelet op het overwogene in 2.10.2.-2.10.7. zal de Afdeling, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.

Proceskosten

2.13. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van BBAW en van [appellante sub 2]. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West en van [appellante sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 4 november 2008, kenmerk 2008int230587;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.450,00 (zegge: drieduizend vierhonderdvijftig euro);

veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 24,25 (zegge: vierentwintig euro en vijfentwintig cent);

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West en [appellante sub 2] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht, ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de vereniging Bewoners Belangen Abcoude-West en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellante sub 2], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010

528.