Uitspraak 200507702/1


Volledige tekst

200507702/1.
Datum uitspraak: 19 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
2. de stichting "Stichting Mozaïek Wonen", gevestigd te Gouda, en de stichting "Stichting Woonpartners Midden-Holland", gevestigd te Waddinxveen,
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4050, 04/4038, 04/4035 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juli 2005 in het geding tussen:

1. [wederpartijen sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [wederpartijen sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [wederpartij sub3], wonend te [woonplaats]

en

appellant sub 1.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft appellant sub 1 aan Woonstichting het Volksbelang bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een schoolgebouw tot een sociaal pension op het perceel Livingstonelaan 52 te Gouda (hierna: het perceel).

Bij afzonderlijke besluiten van 4 augustus 2004 heeft appellant sub 1 de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2005, verzonden op 27 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 1 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 2 bij brief van 5 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 27 september 2005. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 30 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 7 november 2005 respectievelijk 29 november 2005 hebben [wederpartijen sub 1] en [wederpartijen sub 2] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2006, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, drs. A.M. de Bever, mr. H.J.C.M. Kosman en J.Bras, ambtenaren der gemeente, en appellanten sub 2 , vertegenwoordigd door mr. W. van Leuveren, advocaat te Waddinxveen, en G. Kraaijveld, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [wederpartijen sub 1], vertegenwoordigd door mr. B.J. Berton, advocaat te Zoetermeer, en [wederpartijen sub 2] en [wederpartij sub 3], vertegenwoordigd door H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten sub 2 voeren aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hun betoog dat de belangen van een aantal eisers bij de rechtbank niet rechtstreeks bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning is betrokken.

2.2. De rechtbank heeft echter, gelet op de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college een of meer van de indieners van een bezwaarschrift niet als belanghebbende had moeten aanmerken.

2.3. Het bouwplan betreft de verbouwing van een voormalige school tot een sociaal pension, thans aangeduid als Regionaal Instituut Beschermd Wonen (hierna: RIBW).

2.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting worden circa 30 wooneenheden gebouwd ten behoeve van de opvang van personen met meervoudige problemen, aangeduid als double trouble en triple trouble. Het betreft dak- en thuislozen met een (ernstige) psychiatrische stoornis en veelal een verslavingsprobleem. Een deel van deze groep heeft bovendien een detentieverleden. Vanwege de complexe problemen van deze personen is voor hen moeilijk ingang te vinden voor adequate hulpverlening door voorzieningen en (zorg)instellingen in de geestelijke gezondheidszorg.

In het RIBW wordt elke bewoner individueel begeleid. Verder is er een verpleegkundig of verzorgend personeel aanwezig voor de medische verzorging van de bewoners van het RIBW, zoals het tijdig innemen van medicijnen. Medische behandeling vindt niet plaats in het RIBW, doch er is een huisarts beschikbaar naar wie de bewoners kunnen worden verwezen voor medische hulp. De bewoners zijn niet verplicht 24 uur per dag in het RIBW te verblijven, doch zij mogen niet zonder toestemming van de begeleiders wegblijven.

Met dit pakket van hulp en zorg wordt beoogd de bewoners structuur in hun leven te bieden en zo een gedragsverandering te bewerkstelligen, zodat op de lange termijn een minder intensieve vorm van begeleiding nodig is, die buiten het RIBW geboden kan worden.

2.5. Appellanten stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bloemendaal-West" (hierna: het bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan is op 12 november 1984 door de gemeenteraad vastgesteld, op 19 november 1985 grotendeels goedgekeurd door gedeputeerde staten en heeft na het koninklijk besluit van 8 mei 1987, nr. 22, rechtskracht verkregen.

2.6. In het bestemmingplan is aan het perceel de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O)" gegeven.

Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor gebouwen ten behoeve van sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke, medische en paramedische doeleinden, alsmede overheidsbedrijven en een internaat, de daarbij behorende dienstwoningen, bijgebouwen, bouwwerken - geen gebouwen zijnde - en onbebouwde gronden, met dien verstande dat aan een aantal onder a tot en met o gegeven nadere bepalingen wordt voldaan.

2.7. Uit de bewoordingen van artikel 13 van de planvoorschriften volgt dat de opsomming van de daar genoemde vormen van gebruik limitatief is. Hieruit volgt dat de rechtbank er terecht van is uitgegaan dat buiten deze limitatieve opsomming geen andere vormen van gebruik zijn toegelaten op de gronden met de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O)".

2.8. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het beoogde gebruik niet kan worden begrepen onder een van de ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften toegelaten wijzen van gebruik. Het gaat, zo blijkt uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting, om een vorm van begeleid wonen, waarbij de nadruk ligt op sociaal-pedagogische begeleiding. Daarop ziet artikel 13 van de planvoorschriften niet.

2.8.1. Anders dan appellanten hebben aangevoerd volgt uit de omstandigheid dat de begeleiding is gericht op het aanleren van sociale vaardigheden en zelfverzorging niet dat dit gebruik onder educatieve doeleinden is te rangschikken. Evenmin kan staande worden gehouden dat sprake is van een gebruik voor medische doeleinden. Weliswaar hebben de bewoners van het RIBW medische problemen en is een verpleegkundige aangesteld om toezicht te houden op de inname van medicijnen en het verrichten van eenvoudig lichamelijk onderzoek, doch dit betekent niet dat de in het RIBW gehuisveste personen daar verblijven met het oog op medische verzorging. De omstandigheid dat het RIBW wordt gefinancierd via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten biedt in dit verband geen aanknopingspunt dat sprake is van gebruik voor medische of paramedische doeleinden. De wijze van financiering is immers niet relevant voor het antwoord op de vraag hoe het gebruik in planologische zin moet worden gekenschetst.

2.8.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat evenmin sprake is van een internaat, dat ingevolge de bestemming zou zijn toegelaten. Nu geen sprake is van een woonvorm in verbinding met een onderwijsinstelling of een werkverband, is het RIBW niet als zodanig aan te merken, nog daargelaten dat met de zinsnede "een internaat" in artikel 13 van de planvoorschriften uitsluitend is beoogd het in het plangebied reeds aanwezige internaat bij een school positief te bestemmen.

2.8.3. Anders dan appellanten betogen kan het gebruik van het pand als RIBW ook niet worden aangemerkt als paramedisch, nu het gebruik niet is gericht op een behandeling die verband houdt met de geneeskunde.

De planvoorschriften bieden verder geen aanknopingspunten voor de opvatting dat mede is beoogd een voorziening als het RIBW onder de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden" te laten vallen. Anders dan appellanten aanvoeren is de instelling niet vergelijkbaar met het eveneens in het plangebied gevestigde verpleeghuis, nu een verpleeghuis - anders dan het RIBW - is gericht op intramurale medische en paramedische verzorging en behandeling van de daar verblijvende bewoners.

2.8.4. De omstandigheid dat op de gronden met de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O)" een gevarieerd aantal instellingen is gevestigd, waaronder een verzorgingshuis, is niet relevant. Hieruit volgt immers niet dat het RIBW ook past binnen deze bestemming. Anders dan appellanten aanvoeren, volgt uit de ruime omschrijving van de bestemming en de daartoe gehanteerde, volgens appellanten niet zeer vastomlijnde, begrippen in artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften evenmin dat appellant sub 1 bij de uitleg van deze bepaling een beoordelingsruimte heeft, waarvan de rechtbank de uitkomst slechts terughoudend kan toetsen. De rechtbank diende derhalve bij de uitleg daarvan in de volle omvang na te gaan of de door appellant sub 1 gegeven uitleg de juiste was. Voorts valt niet in te zien dat de rechtbank de ruimtelijke uitstraling van het RIBW niet bij haar oordeel kon betrekken. Zij heeft terecht overwogen dat deze zodanig verschilt van die van instellingen die volgens het dagelijks spraakgebruik als paramedisch moeten worden aangemerkt dat met de uitleg die daarvan in het besluit op bezwaar wordt gegeven de grenzen van het begrip "paramedische doeleinden" wordt overschreden.

2.9. Appellanten sub 2 verwijzen ter ondersteuning van hun opvatting nog naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 juni 2005, nos. AWB 05/932, 05/967 en 05/998, waarin is geoordeeld dat het in Arnhem gevestigde zogeheten Domushuis, dat op dezelfde basis als het RIBW functioneert, in strijd is met de ter plaatse geldende woonbestemming. Deze uitspraak heeft de Afdeling bevestigd bij haar uitspraak van 24 mei 2006, no. 200506448/1. Het gegeven dat een vergelijkbaar project niet is aan te merken als gebruik voor woondoeleinden in de zin van het daar geldende bestemmingsplan betekent niet dat om die reden dit gebruik moet worden geacht onder de nu aan de orde zijnde bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden (O)" te vallen.

2.10. Appellanten sub 2 voeren nog aan dat het gebruik ten behoeve van het RIBW is aan te merken als een huns inziens volgens het bestemmingsplan mogelijke combinatie van de toegelaten categorieën van gebruik. Nu, zoals uit het vorenoverwogene volgt, dit gebruik niet of niet in betekenende mate is gericht op een van de vormen van toegelaten gebruik, moet worden vastgesteld dat van een combinatie daarvan evenmin sprake kan zijn. Reeds hierom faalt het betoog.

2.11. Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.12. Appellant sub 1 dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gouda tot vergoeding van bij [wederpartijen sub 1], [wederpartijen sub 2] en [wederpartij sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten, elk tot een bedrag van in totaal drie maal € 656,17 (zegge: zeshonderdzesenvijftig euro en zeventien cent), waarvan drie maal een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Gouda respectievelijk aan [wederpartijen sub 1], aan [wederpartijen sub 2] en aan [wederpartij sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006

17.