Uitspraak 200904335/1/H3


Volledige tekst

200904335/1/H3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 mei 2009 in zaak nr. 08/765 in het geding tussen:

appellant

en

de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden (hierna: de korpsbeheerder) het verzoek van appellant om verstrekking van alle documenten die betrekking hebben op zeven demonstraties dan wel incidenten verband houdende met extreemrechtse jongeren alsmede informatie over de aanpak daarvan gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 18 januari 2008 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 mei 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2008 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de korpsbeheerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de korpsbeheerder gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank opnieuw beslist op de door [appellant] ingediende bezwaren tegen het besluit van 25 oktober 2007, voor zover deze zien op documenten ter zake van het incident op de Interconfessionele Scholengroep Westland op 21 maart 2007 en de strategie van de politie Zoetermeer ten aanzien van overlast van extreemrechtse jongeren over de periode vanaf 2005 tot heden.

Bij brief van 10 juli 2009 heeft [appellant] gronden aangevoerd tegen het besluit van 24 juni 2009.

De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 augustus 2009 heeft [appellant] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury te Utrecht, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Els-Schutte en mr. S. Denneman, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het hoger beroep

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van deze wet.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht van bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

(…).

2.2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op:

1. de demonstratie van de Nederlandse Volksunie op 4 augustus 2007 en de AFA-demonstratie op dezelfde dag;

2. incidenten in en rond het scoutinggebouw in Rijswijk op 21 oktober 2006;

3. incidenten in het Haagse Zeeheldenkwartier begin maart 2007;

4. het incident op de Interconfessionele Scholengroep Westland op 21 maart 2007;

5. incidenten op het Parkpop-festival in Den Haag op 24 juni 2007;

6. het incident achter een school aan de Werflaan 2 in Zoetermeer op 9 juli 2007;

7. de strategie van de politie Zoetermeer ten aanzien van overlast van extreemrechtse jongeren over de periode van 2005 tot heden;

8. de manifestatie tegen het MTV-feest "the city is ours" in Den Haag op 8 september 2007.

2.3. Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft de korpsbeheerder een gedeelte van de gevraagde gegevens geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d en e, van de Wob. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft de korpsbeheerder zijn besluit van 25 oktober 2007 in stand gelaten, doch hierbij alsnog de gegevens verstrekt van degene die de demonstratie van de Nederlandse Volksunie heeft aangevraagd.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de korpsbeheerder bij zijn besluit op bezwaar alsnog gegevens heeft verstrekt over degene die de demonstratie van de Nederlandse Volksunie heeft aangevraagd, wegens een nieuw gebleken omstandigheid en niet wegens een aan de korpsbeheerder te wijten onrechtmatigheid, zodat er geen grond aanwezig was voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van [appellant]. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009 in zaak nr. 200708483/1 overweegt de rechtbank dat de korpsbeheerder verstrekking van gegevens over de inzet van politiepersoneel, zoals draaiboeken, journaals, rapporten en plannen van aanpak in redelijkheid heeft kunnen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Voor zover het onderhavige informatieverzoek betrekking heeft op documenten ter zake van het incident achter een school aan de Werflaan 2 in Zoetermeer op 9 juli 2007 heeft de korspbeheerder, aldus de rechtbank, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van opsporing van strafbare feiten, aangezien het politieonderzoek nog lopende is. De rechtbank acht het door [appellant] daartegen in beroep aangevoerde onvoldoende om te komen tot een ander oordeel hieromtrent.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem bij het besluit op bezwaar van 18 januari 2008 een kostenvergoeding diende te worden toegekend.

2.5.1. De korpsbeheerder heeft bij het besluit op bezwaar alsnog gegevens verstrekt over degene die de demonstratie van de Nederlandse Volksunie heeft aangevraagd, aangezien deze informatie door een ieder kan worden geraadpleegd in het handelsregister, en aldus reeds openbaar is. Informatie als deze, die naar zijn aard openbaar is, kan niet nogmaals openbaar worden gemaakt, zodat de Wob hierop niet van toepassing is.

De korpsbeheerder heeft het verzoek ter zake van deze informatie bij zijn primaire besluit op onjuiste gronden afgewezen. Bij het besluit op bezwaar heeft de korpsbeheerder daartoe echter de motivering gewijzigd. Dit leidt evenwel niet, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, tot herroeping van het besluit van 25 oktober 2007. Derhalve bestaat op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb geen aanspraak op kostenvergoeding. De rechtbank heeft terecht, zij het op onjuiste gronden, geconcludeerd dat de korpsbeheerder niet tot een kostenvergoeding behoefde over te gaan. Het betoog faalt.

2.6. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde stukken.

2.7. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verstrekking van alle gegevens met betrekking tot het incident in Zoetermeer op 9 juli 2007 mochten worden geweigerd, omdat het onderzoek nog lopende is. De betreffende mutatie bevat immers gegevens die ook vermeld zijn in het persbericht. [appellant] betoogt dat er geen gegronde reden is om die in de mutatie opgenomen feitelijke informatie, die dus deels al door de korpsbeheerder openbaar is gemaakt, te weigeren.

2.7.1. Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder verstrekking van de betreffende mutatie heeft mogen weigeren. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat openbaarmaking van hetgeen is voorgevallen op 9 juli 2007, vastgelegd in de mutatie, in redelijkheid mocht worden geweigerd, aangezien dit stuk nog van belang is voor het onderzoek door de recherche naar strafbare feiten en openbaarmaking hiervan dat onderzoek zou kunnen schaden. De stelling van [appellant] dat een deel van de in de mutatie opgenomen gegevens al is gepubliceerd in een persbericht leidt niet tot een ander oordeel, omdat door die publicatie de daarin vermelde gegevens reeds openbaar zijn gemaakt en de Wob daarop derhalve niet meer van toepassing is. Het betoog faalt.

2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het door hem in beroep aangevoerde ten aanzien van de door de korpsbeheerder op grond van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geweigerde informatie, waaronder gegevens van de op 4 augustus 2007 door de politie gecontroleerde fotografen.

2.8.1. [appellant] is in beroep opgekomen tegen het inroepen van voormelde weigeringgrond voor wat betreft de gegevens van de op 4 augustus 2007 door de politie gecontroleerde fotografen en het telefoonnummer van de persvoorlichter genoemd in het draaiboek ter zake van de demonstratie van de Nederlandse Volksunie op 4 augustus 2007.

De rechtbank heeft zich over dat betoog niet specifiek uitgelaten. Deze grief is derhalve terecht voorgedragen. Met betrekking tot het in de vertrouwelijk overgelegde stukken vermelde telefoonnummer van de persvoorlichter is de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, tot het oordeel gekomen dat de korpsbeheerder openbaarmaking hiervan terecht heeft afgewezen. Het telefoonnummer kan door een ieder worden geraadpleegd op de website van de politie Haaglanden (www.politie.nl/Haaglanden/Nieuws/Persvoorlichters), en is derhalve reeds openbaar, zodat de Wob hierop niet van toepassing is.

In het besluit op bezwaar van 18 januari 2008 heeft de korpsbeheerder zich ten aanzien van de gegevens van de op 4 augustus 2007 door de politie gecontroleerde fotografen primair op standpunt gesteld dat deze gegevens niet meer voorhanden zijn.

De korpsbeheerder stelt zich thans op het standpunt dat de gegevens van de gecontroleerde fotografen zijn vernietigd, dan wel niet meer te relateren aan de demonstratie van de Nederlandse Volksunie. Nu de korpsbeheerder in het besluit op bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat, en zo ja wanneer, de betreffende stukken zijn vernietigd, had de rechtbank tot het oordeel moeten komen dat het bij haar bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.

2.9. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de openbaarmaking van een aantal documenten niet kan worden gestoeld op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Over het rapport BRI en het ambtsbericht van de AIVD heeft de rechtbank zich volgens [appellant] bovendien ten onrechte niet uitgesproken.

2.9.1. De Afdeling acht voldoende duidelijk dat de overweging van de rechtbank dat de korpsbeheerder openbaarheid van een aantal documenten op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob heeft mogen baseren mede betrekking had op het rapport BRI en het ambtsbericht van de AIVD ten aanzien van de demonstratie.

De betreffende documenten hebben betrekking op de manier waarop de politieregio Haaglanden de demonstratie heeft voorbereid en begeleid ter voorkoming van verstoring van de openbare orde en om tegen eventuele ongeregeldheden effectief te kunnen optreden. Deze documenten bevatten gegevens die inzicht bieden in de inzet van technieken, tactieken en personeel bij optreden van de politie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 januari 2009 in zaak nr. 200708483/1, zou openbaarmaking daarvan de effectiviteit en veiligheid van dat optreden bij toekomstige acties ter handhaving van de openbare orde in gevaar kunnen brengen. Een categorale weigering als hier is geschied, is echter niet toereikend. Er zal per document of onderdeel daarvan moeten worden bepaald of openbaarmaking ertoe kan leiden dat de effectiviteit en veiligheid van politieoptreden bij toekomstige acties ter handhaving van de openbare orde in gevaar kunnen worden gebracht en zo ja of aan die concrete omstandigheid zodanig gewicht moet worden toegekend dat het belang van openbaarmaking daarvoor moet wijken. Nu een dergelijke afweging ontbreekt, had de rechtbank tot het oordeel moeten komen dat het bij haar bestreden besluit ook in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.

2.10. Het hoger beroep is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 18 januari 2008 vernietigen, voor zover dit betrekking heeft op gegevens van de op 4 augustus 2007 door de politie gecontroleerde fotografen en de documenten waarvan openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.

Het beroep tegen het besluit van 24 juni 2009

2.11. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de korpsbeheerder, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen het besluit van 25 oktober 2007, voor zover deze zien op documenten ter zake van het incident op de Interconfessionele Scholengroep Westland op 21 maart 2007 en de strategie van de politie Zoetermeer ten aanzien van overlast van extreemrechtse jongeren over de periode vanaf 2005 tot heden. Aangezien de korpsbeheerder niet geheel aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.12. De korpsbeheerder heeft openbaarmaking van het proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van het incident op de Interconfessionele Scholengroep Westland op 21 maart 2007 geweigerd op grond van artikel 365, vierde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, stellende dat deze bepaling een specialis vormt ten opzichte van de Wob.

De korpsbeheerder heeft verder beslist alsnog de mutaties, waarin meldingen van overlast door extreemrechtse jongeren zijn verwerkt, te verstrekken voor zover deze geen betrekking hebben op politiegegevens. Aan de weigering woonplaatsen en geboortejaren van de hierin genoemde personen openbaar te maken, heeft de korpsbeheerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag gelegd. Gelet op het beperkte aantal extreemrechtse jongeren en op het feit dat dezen aan de hand van hun uiterlijk herkenbaar kunnen zijn voor betrokkenen, kan niet worden uitgesloten dat ten aanzien van hen openbaarmaking van woonplaats en geboortejaar tezamen tot identificatie leidt. Hetzelfde geldt als alleen de woonplaats dan wel het geboortejaar openbaar wordt gemaakt. De korpsbeheerder rekent tot uiterlijke kenmerken tevens geslachtsaanduidingen, zoals hij in zijn verweerschrift van 31 augustus 2009 nader heeft toegelicht. Hij weigert alle persoonsgegevens van natuurlijke personen openbaar te maken, omdat deze gegevens van extreemrechtse jongeren niet uitsluitend zijn opgenomen in de hoedanigheid van verdachten, maar ook in de hoedanigheid van betrokkene, aangever of getuige. De korpsbeheerder stelt voorts dat extreemrechtse jongeren geen eenduidige groep vormen en dat er meerdere subgroepen zijn die elkaar op bepaalde vaste plekken plegen te ontmoeten. De enkele aanduiding in een mutatie van een ontmoetingsplek, althans de plek waar de overlast plaatsvond, die openbaar wordt gemaakt, kan, in combinatie met bijvoorbeeld woonplaats, geboortejaar of geslachtsaanduiding, tot identificatie leiden, aldus de korpsbeheerder.

2.13. [appellant] kan zich niet met het besluit op bezwaar van 24 juni 2009 verenigen. Hij voert ten aanzien van het proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van het incident op 21 maart 2007 aan dat de korpsbeheerder heeft miskend dat verschillende rechtbanken hebben geoordeeld dat artikel 365, vierde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen uitputtende regeling bevat die de Wob terzijde stelt. Daarnaast volgt uit de door het College van procureurs-generaal opgestelde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (Stcrt. 2007, 202) dat het juridisch kader voor de voorlichting over opsporing en vervolging wordt bepaald door de Wob. [appellant] verwijst hierbij tevens naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2007 in zaak nr. 200702527/1, dat betrekking heeft op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

[appellant] vindt bovendien dat de korpsbeheerder veel te rigide te werk is gegaan ten aanzien van de in de mutaties opgenomen gegevens die tot identificatie zouden kunnen leiden. Het is volgens [appellant] niet aannemelijk dat betrokkenen kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van bijvoorbeeld geslacht of woonplaats. De korpsbeheerder heeft ten onrechte niet per gegeven gemotiveerd hoe dit kan leiden tot identificatie, aldus [appellant].

2.13.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verstrekt de griffier, onverminderd de artikelen 231, eerste lid, en 290, derde lid, aan een ieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de griffier volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis, het arrest of de beschikking.

Ingevolge het derde lid van dit artikel zijn begrepen onder vonnissen, arresten en beschikkingen stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot een procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt.

Ingevolge artikel 365, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering verstrekt de voorzitter desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal der terechtzitting aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van de voorzitter ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van derden die in het vonnis of in het proces-verbaal worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de voorzitter een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis en het proces-verbaal verstrekken.

Ingevolge het vijfde lid zijn onder het vonnis begrepen de stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van anderen tot het strafdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel verstrekt.

2.13.2. Zoals blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 18 februari 2004 in zaak nr. 200300829/1) is in artikel 28 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een bijzondere en uitputtende regeling voor openbaarmaking vervat. Dit artikel behelst een exclusieve bevoegheid voor de griffier om een beslissing te nemen op het verzoek van een ieder die dat verlangt om een afschrift van processtukken die een civiele procedure betreffen.

Het proces-verbaal opgemaakt naar aanleiding van het incident op de Interconfessionele Scholengroep Westland op 21 maart 2007 maakt deel uit van twee procesdossiers. Beide strafzaken zijn geëindigd in een veroordeling. Met artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering is blijkens de wetgeschiedenis (Kamerstukken II 2002-2003, nr. 28 886, bladzijden 18 en 19) ten aanzien van procesdossiers in het kader van strafrechtelijke procedures aangesloten bij artikel 28 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Afdeling is derhalve van oordeel dat ook in artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering een bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling is vervat. Het door [appellant] ter zake aangevoerde kan niet leiden tot een ander oordeel. Het betoog faalt. De korpsbeheerder heeft op juiste gronden openbaarmaking van het proces-verbaal geweigerd. [appellant] kan zich tot de voorzitter van de sector strafrecht van de rechtbank 's-Gravenhage wenden met zijn verzoek om een afschrift van het proces-verbaal.

2.13.3. Ten aanzien van de in de mutaties opgenomen persoonsgegevens overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200807811/1/H3, is het in dit geval noodzakelijk dat de korpsbeheerder zijn weigering de gegevens die tot identificatie zouden kunnen leiden openbaar te maken, motiveert en hierbij betrekt welke andere gegevens hij wel openbaar maakt en hoe deze gegevens, in combinatie met elkaar, tot identificatie van extreemrechtse jongeren zouden kunnen leiden. De Afdeling acht de door de korpsbeheerder gegeven motivering in het besluit op bezwaar van 24 juni 2009 en de nadere toelichting hierop in zijn verweerschrift toereikend. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het een bijzondere groep personen betreft, die herkenbare kleding dragen en op verschillende momenten worden gevolgd. Gelet daarop dient bij openbaarmaking van gegevens van hen die tot identificatie zouden kunnen leiden, een grote terughoudendheid in acht te worden genomen. Het betoog faalt.

2.14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep tegen dit besluit ongegrond.

2.15. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden van 18 januari 2008, kenmerk ORG BI 012/0019, voor zover dit betrekking heeft op gegevens van de op 4 augustus 2007 door de politie gecontroleerde fotografen en de documenten waarvan openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob;

III. verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2009 ongegrond;

IV. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010

312-597.