Uitspraak 200507679/1


Volledige tekst

200507679/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1616 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2005 in het geding tussen:

wijlen [wederpartij]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2003 heeft appellant (hierna: de minister) voor het tijdvak van 22 december 2003 tot en met 21 december 2004 aan [partij] krachtens artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) ontheffing verleend van het verbod het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, het opzettelijk verontrusten, het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of ander voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, het vervoeren en onder zich hebben van de Bruine Kikker, Gewone pad, Kamsalamander en Kleine watersalamander op het perceel kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 18 november 2004 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 24 oktober 2005 heeft [opvolgster van wederpartij] in de procedure, van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, ambtenaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en [opvolgster van wederpartij], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De minister klaagt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat Krist geen belang had bij het door hem bij haar ingestelde beroep.

2.2. Dat betoog slaagt. De bij het besluit van 18 november 2004 in bezwaar gehandhaafde ontheffing is op 21 december 2004 afgelopen. Nu voorts van de ontheffing geen gebruik is gemaakt, had [wederpartij] geen belang bij het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep. In de zaak met het nummer 200306582/1 die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2004, waar de rechtbank naar heeft verwezen, ging het om het verlenen van een parkeervergunning, telkens voor een tijdvak van maximaal 1 jaar, waarna steeds opnieuw vergunning moest worden aangevraagd. Daarmee is deze zaak niet op één lijn te stellen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

2.4. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2005 in zaak no. Awb 04/1616;

II. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006

224.