Uitspraak 200903657/1/H3


Volledige tekst

200903657/1/H3.
Datum uitspraak: 16 december 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van het Faunafonds,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2009 in zaak nr. 08/2579 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het bestuur van het Faunafonds.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2007 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) een aanvraag van [wederpartij] om een tegemoetkoming in de door brandganzen en grauwe ganzen aan percelen wintertarwe veroorzaakte schade toegewezen en een tegemoetkoming van € 2.652,00 verleend.

Bij besluit van 16 mei 2008 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2009, verzonden op 9 april 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 mei 2008 vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2009.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. drs. W. van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69) wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.

2.2. Uit het besluit van 16 mei 2008 volgt dat het Faunafonds bij het vaststellen van de aan [wederpartij] toegekende tegemoetkoming in de geleden schade van de normprijs van € 165,00 per ton is uitgegaan. Deze normprijs is gebaseerd op de gemiddelde landelijke prijzen voor tarweaankopen in de eerste vijf maanden van 2007, verstrekt door het Landbouw-Economisch Instituut (hierna: LEI).

2.3. De rechtbank heeft het algemene uitgangspunt van het Faunafonds dat bij het vaststellen van de tegemoetkoming in de schade niet wordt uitgegaan van de door de grondgebruiker voor de niet verwoeste oogst verkregen marktprijs, maar van een meer geobjectiveerde opbrengstprijs, niet onredelijk geacht. Zij heeft evenwel overwogen dat, in aanmerking genomen de ter zitting onweersproken stelling van [wederpartij] dat het beste moment om wintertarwe te oogsten de maand augustus is en dat grondgebruikers vervolgens het gunstigste moment kiezen om hun oogst te verkopen, verwacht mag worden dat wanneer aansluiting wordt gezocht bij de gemiddelde opbrengstprijs voor tarwe in de maanden voorafgaand aan het primaire besluit, te weten augustus tot en met oktober 2007, een reëler beeld van de omvang van de door [wederpartij] geleden schade wordt verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Faunafonds in het besluit op bezwaar noch ter zitting een overtuigende motivering heeft gegeven waarom bij de vaststelling van de aan [wederpartij] toegekende tegemoetkoming in de schade met de gemiddelde opbrengstprijs voor tarwe in die maanden redelijkerwijs geen rekening hoefde te worden gehouden.

2.4. Het Faunafonds bestrijdt dit oordeel met succes.

Zoals de Afdeling bij uitspraak van 3 juni 2009, in zaak nr. 200806947/1, heeft overwogen, ziet zij geen grond voor het oordeel dat het Faunafonds, door zich te baseren op de door het LEI verstrekte gegevens, de prijs voor tarwe op onjuiste wijze heeft vastgesteld. De Afdeling heeft in die zaak op grond van schriftelijke informatie van het LEI geconstateerd dat over de maanden juni en juli geen prijsgegevens worden verzameld, omdat in die periode geen tarwehandel van betekenis plaatsvindt.

De gemachtigde van het Faunafonds heeft ter zitting bij de Afdeling verklaard dat is gekozen voor 1 juli 2007 als peildatum voor de vaststelling van de normprijs voor tegemoetkomingen in de schade aan de tarweoogst van dat jaar en dat deze normprijs is berekend op grond van de gemiddelde landelijke tarweprijs over de eerste vijf maanden van dat jaar.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, zoals het Faunafonds betoogt, met deze normprijs een voldoende objectieve maatstaf voor de schadebepaling is gehanteerd en dat niet met succes kan worden betoogd dat het Faunafonds door het hanteren van een peildatum van 1 juli 2007 in onvoldoende mate met de stijgende graanprijs rekening heeft gehouden. Dat in het geval van [wederpartij] de normprijs lager ligt dan de opbrengst die hij op het moment van het primaire besluit redelijkerwijs kon verwachten, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling wijst er in dit verband op dat artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw voorziet in een tegemoetkoming in de geleden schade, maar dat aan deze bepaling geen aanspraak op volledige schadevergoeding kan worden ontleend. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 16 mei 2008 dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 16 mei 2008 alsnog ongegrond verklaren. Hetgeen het Faunafonds voor het overige heeft aangevoerd, behoeft onder die omstandigheden geen bespreking.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2009 in zaak nr. 08/2579;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009

312-598.