Uitspraak 200806947/1/H3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2009:BI6076
- Datum uitspraak
- 3 juni 2009
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door brandganzen, kolganzen en smienten aan percelen wintertarwe veroorzaakte schade toegewezen en de hoogte van de tegemoetkoming bepaald op € 3.467,00.
- Hoger beroep
- Schadevergoeding
200806947/1/H3.
Datum uitspraak: 3 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 augustus 2008 in zaak nr. 08/418 in het geding tussen:
appellant
en
het bestuur van het Faunafonds.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door brandganzen, kolganzen en smienten aan percelen wintertarwe veroorzaakte schade toegewezen en de hoogte van de tegemoetkoming bepaald op € 3.467,00.
Bij besluit van 23 januari 2008 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2008, verzonden op 7 augustus 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar [appellant], in persoon, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. drs. W. van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.
Bij brief van 6 april 2009 heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend. Bij brief van 29 april 2009 heeft het Faunafonds desverzocht nadere stukken ingediend. Bij brief van 6 mei 2009 heeft [appellant] hierop een schriftelijke reactie gegeven. Nadat van partijen toestemming is ontvangen voor het achterwege laten van een nieuwe behandeling ter zitting, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), worden als beschermde inheemse diersoorten aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voorzover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling Vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69;) wordt de hoogte van de door één of meer beschermde diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
2.2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het Faunafonds de hoogte van de tegemoetkoming in de geleden schade in redelijkheid op € 3.467,00 heeft kunnen vaststellen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat het Faunafonds bij deze vaststelling ten onrechte een prijs per kilogram tarwe heeft gehanteerd die lager ligt dan de verkoopprijs.
2.2.1. Bij het vaststellen van de aan [appellant] toegekende tegemoetkoming, is het Faunafonds uitgegaan van gegevens verstrekt door het aan de Universiteit Wageningen verbonden Landbouw Economisch Instituut (hierna: LEI). Na heropening van het onderzoek heeft het Faunafonds desverzocht nadere informatie afkomstig van het LEI aan de Afdeling toegezonden, waarin de wijze van vaststelling van de gemiddelde tarweprijs wordt toegelicht. Daaruit blijkt dat het LEI maandelijks de gemiddelde prijzen die boeren ontvangen bij verkoop van tarwe aan de collecterende handel verzamelt. Om de regionale verschillen mee te wegen bij de berekening van de gemiddelde prijs, is Nederland in zes regio's ingedeeld. De gemiddelde landelijke tarweprijs wordt berekend door de gemiddelde prijzen per regio te wegen met het areaal in de betreffende regio. Voorts blijkt uit de informatie van het LEI dat over de maanden juni en juli geen prijsgegevens worden verzameld, omdat veruit het grootste deel van de tarweoogst reeds voorafgaand aan juni en juli is afgezet en in deze maanden daarom geen handel van betekenis plaatsvindt.
Blijkens door het Faunafonds bij brief van 29 april 2009 tevens toegezonden stukken is door het bestuur van het fonds medio 2007 besloten bij de vaststelling van de vergoedingen over dat jaar wat betreft granen gebruik te maken van de berekeningsmethode en de daaruit voortvloeiende gemiddelde graanprijs van het LEI. Op grond van de hiervoor beschreven methode is deze prijs voor tarwe vastgesteld op € 0,15 per kilogram. De voorheen gehanteerde Kwantitatieve Informatie (KWIN) waarbij werd uitgegaan van het vijfjarig gemiddelde van de tarweprijs hield onvoldoende rekening met de sterke stijging van die prijs sinds het najaar van 2006. Evenals de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het Faunafonds, door zich te baseren op de door het LEI verstrekte gegevens, de prijs voor tarwe op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Dat de door het Faunafonds gehanteerde tarweprijs lager ligt dan de prijs die [appellant] zijn afnemer in rekening brengt, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling wijst er in dit verband op dat artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw voorziet in de mogelijkheid van een tegemoetkoming in geleden schade, maar dat aan deze bepaling geen aanspraak op volledige schadevergoeding kan worden ontleend. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.2.2. Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank voorts terecht voorbijgegaan aan zijn stelling dat de toename van het aantal schadeveroorzakende ganzen op zijn percelen, het gevolg is van de aanwijzing van het nabij die percelen gelegen Lauwersmeer als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103, blz. 1). De aan [appellant] toegekende vergoeding voor de door de ganzen op zijn percelen aangerichte schade is door het Faunafonds blijkens hetgeen hiervoor is overwogen op rechtens juiste wijze vastgesteld. Dat geldt ook voor de schade in zoverre die het gevolg zou zijn van de door [appellant] bedoelde aanwijzing. Die aanwijzing zelf is in deze procedure niet in geding.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Idema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
312-546.