Uitspraak 200602355/1


Volledige tekst

200602355/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2004 heeft verweerder zijn beslissing om op 24 februari 2004 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 46,00) voor rekening van appellant komen.

Bij besluit van 5 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 april 2004, bij de rechtbank Amsterdam ingekomen op 27 april 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 5 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift bij de rechtbank Amsterdam ingediend.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 27 maart 2006 naar de Afdeling doorgezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.C. Bueno de Mesquita, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Amsterdam-Noord 2000 (hierna: de Verordening) stelt het dagelijks bestuur dagen en tijden vast voor het op de weg inzamelen en ter inzameling aanbieden van huishoudelijk restafval in vuilniszakken aan de inzamelaar.

Ingevolge het tweede lid van artikel 29, zoals gewijzigd op 9 oktober 2002, is het aanbieden van huishoudelijk restafval op de weg in vuilniszakken toegestaan vanaf 21.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot aan het moment van inzameling zelf.

2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen, op 24 februari 2004 aangetroffen naast de inzamelvoorziening op de Dotterbloemstraat - hoek Weegbreestraat te Amsterdam. Volgens verweerder waren deze huishoudelijke afvalstoffen, bestaande uit een huisvuilzak, afkomstig van appellant en heeft hij die in strijd met de Verordening ter inzameling aangeboden.

2.3. Verweerder heeft appellant als overtreder aangemerkt omdat in de huisvuilzak een aan appellant geadresseerd geopend poststuk is aangetroffen.

2.4. Appellant betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuurdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij bestrijdt dat de betrokken huisvuilzak van hem afkomstig was. Hij voert aan dat bij het legen van de papiercontainer die bij hem op de hoek stond regelmatig papier wegwaaide. Mogelijk zat hier een stuk bij met zijn naam en adres erop en is dit door een ander in de betrokken vuilniszak gedeponeerd. Ook kan het volgens appellant zijn dat post verkeerd was bezorgd. Verder stelt appellant dat op zes meter afstand van zijn woning een aanbiedplek voor huisvuil was gelegen, zodat het, aldus appellant, niet voor de hand lag dat hij zijn huisvuilzak naar een honderden meters verder gelegen punt bracht. Appellant merkt daarbij op dat hij ten tijde van de overtreding zijn rechterarm niet kon gebruiken, omdat hij een scheur in zijn elleboog had, ter staving waarvan appellant stukken heeft overgelegd.

2.5. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.

2.6. Gelet op het door appellant aangevoerde, hetgeen verweerder onvoldoende heeft weerlegd, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende komen vast te staan dat de betrokken huishoudelijke afvalstoffen afkomstig waren van appellant en door appellant naast de inzamelvoorziening op de Dotterbloemstraat - hoek Weegbreestraat zijn gedeponeerd, en dat dit niet is gebeurd door een ander. Verweerder heeft dan ook appellant ten onrechte als overtreder van de desbetreffende bepaling van de Verordening aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op hem verhaald.

Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb.

2.7. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit van 25 februari 2004 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord van 5 april 2004, kenmerk 114 118;

III. herroept het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord van 25 februari 2004, kenmerk BO.B04225;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 48,31 (zegge: achtenveertig euro en eenendertig cent); het dient door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Noord) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Noord) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006

271-415.