Uitspraak 200902003/1/H2


Volledige tekst

200902003/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 februari 2009 in zaak nr. 08/596 in het geding tussen:

[appellant]

en

Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag voor [appellant] op nihil vastgesteld en de reeds betaalde toeslag teruggevorderd.

Bij besluit van 20 juli 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat [appellant], indien hij aan de overige voorwaarden voldoet, recht heeft op zorgtoeslag.

Bij besluit van 21 november 2007 heeft Belastingdienst/Toeslagen de huur- en zorgtoeslag voor [appellant] voor 2006 en 2007 op nihil vastgesteld en de reeds betaalde toeslag teruggevorderd.

Bij besluit van 3 juli 2008 heeft Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover hij de toeslag vanaf 1 juli 2007 op nihil heeft vastgesteld.

Bij uitspraak van 12 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, hoger beroep ingesteld.

Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2009, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;

c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;

d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;

e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven;

[…]

l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.

Ingevolge het tweede lid kan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:

a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;

b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;

c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) heeft, indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw 2000 een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat in de periode vanaf de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op 30 oktober 2003 tot en met 1 januari 2006 sprake is geweest van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000, zodat, voor zover in 2006 sprake is geweest van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000, dit niet aansluitend is geweest aan een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l. Derhalve heeft [appellant] ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Awir geen recht op huur- en zorgtoeslag, aldus de rechtbank.

2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat hij in de periode van 30 oktober 2003 tot 1 januari 2006 wel rechtmatig verblijf heeft gehad. Daartoe voert hij aan dat hij op 15 februari 2001 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor voortgezet verblijf heeft ingediend die eerst op 16 november 2004 is afgewezen. Op 13 april 2006 is het besluit op zijn bezwaar tegen die afwijzing genomen en het daartegen gerichte beroep is op 12 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Op 2 mei 2006 heeft hij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd. Bij uitspraak van 22 juni 2007 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage is bepaald dat uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Aldus heeft hij die gehele periode rechtmatig verblijf gehad op grond van artikel 8, onder g en h, van de Vw 2000, aldus [appellant]. Hetgeen hij aldus heeft aangevoerd had voor de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding moeten zijn nader onderzoek te doen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich daarop heeft mogen baseren.

2.3.1. In aanvulling op artikel 11, tweede lid, van de Vw 2000 is in artikel 9, eerste lid, van de Awir bepaald dat ook aan de vreemdeling die aansluitend aan een verblijf als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000 aanspraak op huur- en zorgtoeslag wordt verleend.

2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 6 juni 2007 in zaak nr. 200609062/1) is de staatssecretaris van Justitie (voorheen: de minister van Justitie) de aangewezen instantie om te beoordelen of [appellant] hier te lande rechtmatig verblijft en geldt als uitgangspunt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich mag baseren op de verblijfstitelcodes die in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) zijn opgenomen.

Niet in geschil is dat de geldigheidsduur van aan [appellant] op grond van de Vreemdelingenwet (oud) verleende vergunning tot verblijf op 29 juni 1998 is verlopen. Uit de stukken noch uit het door [appellant] gestelde blijkt dat hij eerder dan op 15 februari 2001 een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Reeds gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat [appellant] aansluitend aan zijn rechtmatig verblijf op grond van voormelde vergunning tot verblijf een met verblijf als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000 gelijk te stellen rechtmatig verblijf heeft gehad. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst zich in dit geval niet mocht baseren op de verblijfstitelcode 31 die in de GBA is opgenomen.

2.3.3. Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat, nu hij immer huursubsidie heeft ontvangen, hij erop mocht vertrouwen dat hij ook recht had op de huurtoeslag. Bij invoering van de Awir is een ander wettelijk stelsel in werking getreden. Dat dat leidt tot een voor [appellant] ongunstiger uitkomst betekent niet dat de terugvordering in strijd is met de rechtszekerheid. Van gewekt vertrouwen van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen is niet gebleken.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009

362.