Uitspraak 200609062/1


Volledige tekst

200609062/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-5827 van de rechtbank Haarlem van 21 november 2006 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

1. Procesverloop

Bij twee onderscheiden besluiten van 11 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de Minister) besluiten van 31 mei en 5 oktober 2005 herzien, de aan appellante over onderscheidenlijk de periode april 2005 tot en met juni 2005 en de periode juli 2005 tot en met december 2005 toegekende huursubsidie nader op nihil gesteld en de aan haar uitbetaalde bedragen van onderscheidenlijk € 483,38 en € 988,28, van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 11 mei 2006 heeft de Minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 november 2006, verzonden op 22 november 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 februari, aangevuld bij brief van 16 februari 2007, heeft de Minister van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. H. Ipenburg, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Huursubsidiewet (thans: de Wet op de huurtoeslag; hierna: de Hsw), zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, wordt aan een huurder die vreemdeling is slechts huursubsidie toegekend, als hij rechtmatig verblijf houdt, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet.

Ingevolge het derde lid, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, kan de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd.

Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan, zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-verdrag), dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, verschaft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.

2.2. Niet in geschil is dat appellante vreemdeling is en in de betrokken periodes niet beschikte over een document, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000.

2.3. Appellante klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet over bewijs hoefde te beschikken om hier te lande rechtmatig verblijf te hebben en de Minister niet mocht verlangen dat zij ter staving van de rechtmatigheid van haar verblijf een document, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, overlegt.

2.4. Het betoog treft doel. Rechtmatig verblijf op de voet van het EG-verdrag en de daaruit voortvloeiende Verordeningen en Richtlijnen wordt daaraan rechtstreeks ontleend, onafhankelijk van de afgifte door de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van enig document. Het in voormelde bepaling bedoelde document heeft voor de rechtmatigheid van dat verblijf geen vaststellende betekenis.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 16 augustus 2006 in zaak nummer 200509701/1, AB 2006, 304, en 20 december 2006 in zaak nummer 200602728/1), stelt de Minister zich terecht op het standpunt dat niet hij, maar de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie (thans: de Staatssecretaris van Justitie) heeft te beoordelen of betrokkene hier te lande rechtmatig verblijft. Het had evenwel op de weg van de Minister gelegen om, aan de hand van de door appellante verstrekte en zonodig alsnog te verstrekken informatie, bij de Minister voor Vreemdelingzaken en Integratie inlichtingen in te winnen over de vraag of appellante op de peildatum rechtmatig verblijf had. Daartoe mocht de Minister niet volstaan met het opvragen van de GBA-verblijfstitelcode.

De Minister heeft op basis van de GBA-verblijfstitelcode 30 geoordeeld dat appellante niet aan het bij artikel 10 van de Hsw voor de verlening van huursubsidie gestelde vereiste voldoet en derhalve daarvoor niet in aanmerking komt. De GBA-Code 30 wordt toegekend aan een onderdaan van de Europese Unie, dan wel de Europese Economische Ruimte, die in aanmerking wil komen voor een document, waarmee hij kan aantonen dat hij als gemeenschapsonderdaan moet worden aangemerkt en behandeld. De toegekende Code geeft daarmee geen uitsluitsel over de rechtmatigheid van het verblijf.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant tegen het besluit van 11 mei 2006 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens het ontbreken van voldoende zorgvuldig onderzoek en een dragende motivering.

2.6. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 november 2006 in zaak no. AWB 06-5827;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 mei 2006, nummer 2419.730930.000.1;

V. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007

164-554.