Uitspraak 200902139/1/R1


Volledige tekst

200902139/1/R1.
Datum uitspraak: 22 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

de vereniging Vereniging Vrienden Oostvlietpolder, gevestigd te Leiden,
verzoekster,

om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2008, in zaak nr. 200700614/1.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 19 november 2008, in zaak nr. 200700614/1 heeft de Afdeling onder meer het beroep van de vereniging Vereniging Vrienden Oostvlietpolder (hierna: de Vereniging) tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) van 19 december 2006 over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leiden (hierna: de raad) bij besluit van 20 januari 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Oostvlietpolder" ongegrond verklaard.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2009, heeft de Vereniging de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2009, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en de stichting Stichting Belangenbehartiging Oostvlietpolder, vertegenwoordigd door [voorzitter].

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.2. In de zaak waarvan de Vereniging om herziening van de uitspraak heeft verzocht, heeft de Vereniging onder meer aangevoerd dat de constructie van de Lammebrug niet geschikt is voor de noodzakelijke herprofilering van deze brug. Dienaangaande heeft de Afdeling in haar uitspraak van 19 november 2008 het volgende overwogen:

"2.10.4 Met betrekking tot de twijfel van de VVO of de constructie van de Lammebrug geschikt is voor de herprofilering van de Lammebrug, overweegt de Afdeling dat uit fotomateriaal blijkt dat de draagbalken onder het gedeelte van de Lammebrug dat thans fietspad is maar na de herprofilering een rijstrook voor autoverkeer wordt, taps toelopen. Ter zitting heeft het college verzekerd dat de constructie onder de gehele brug stevig genoeg is voor autoverkeer. Hetgeen de VVO heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op dat standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt."

2.3. De Vereniging wijst ter onderbouwing van haar verzoek om herziening op het memo "Korte notitie met aandachtspunten en een afschatting van de haalbaarheid van 4 rijstroken autoverkeer over de Lammebrug te Leiden" van de hand van een ambtenaar van de provincie, gedateerd 21 april 2005, waarin is geconcludeerd dat het toepassen van vier rijbanen over de Lammebrug niet mogelijk is, en voert aan dat het memo eerst naar aanleiding van een publicatie in het Leidsch Dagblad van 11 februari 2009 aan de Vereniging bekend is geworden. Zou de Afdeling met dit memo bekend zijn geweest, dan zou zij volgens de Vereniging tot een andere uitspraak zijn gekomen.

2.4. Het college handhaaft zijn standpunt dat de constructie onder de Lammebrug na de benodigde herprofilering stevig genoeg is voor autoverkeer. Hij wijst erop dat het memo van 21 april 2005 betrekking heeft op de destijds beoogde herprofilering waarbij twee fietsstroken en een voetpad aan de noordoostzijde van de rijbaan voor het autoverkeer zouden vervallen ten behoeve van de realisering van een extra rijstrook ter plaatse. De herprofilering die aan het goedkeuringsbesluit van 19 december 2006 ten grondslag is gelegd, betreft echter het vervallen van het fietspad ten zuidwesten van de rijbaan voor het autoverkeer ten gunste van de aanleg van een extra rijstrook. Derhalve zou het memo van 21 april 2005 volgens het college niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Voorts voert het college aan dat op een informatieavond op 13 juni 2005 over de zogenoemde RijnlandRoute naar aanleiding van het memo uitdrukkelijk is aangegeven dat het verbreden van de brug met een rijbaan op de toen beoogde wijze niet mogelijk is. De Vereniging was als zodanig vertegenwoordigd op die bijeenkomst, zodat het memo geen feit bevat dat vóór de uitspraak bij de Vereniging niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn.

2.5. Blijkens de door het college overgelegde presentielijst was de Vereniging vertegenwoordigd bij de informatieavond op 13 juni 2005. De Vereniging heeft ter zitting ook erkend vóór de uitspraak bekend te zijn geweest met de conclusie van het memo van 21 april 2005 en het feit dat daaraan onderzoek ten grondslag was gelegd. Derhalve bevat het memo geen feiten die vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn bij de Vereniging. De vraag of het memo, dat betrekking heeft op de in 2005 beoogde herprofilering, ook een ander licht zou hebben kunnen werpen op de aan het goedkeuringsbesluit van 19 december 2006 ten grondslag gelegde gewijzigde herprofilering en het oordeel van de Afdeling daarover, doet niet af aan de conclusie dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb.

2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009

516.