Uitspraak 200807642/1/H3 en 200807644/1/H3


Volledige tekst

200807642/1/H3 en 200807644/1/H3.
Datum uitspraak: 22 juli 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 4 september 2008 in de zaken nrs. 07/2141 en 07/2143 in de gedingen tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ecotrans B.V., gevestigd te Zelhem, gemeente Bronckhorst,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) op het gedeelte van de Oude Zutphenseweg (hierna: de OZW) tussen de Wildenborchseweg en de Kerkhoflaan een verbod ingesteld voor vrachtauto's, met uitzondering van bestemmingsvrachtverkeer.

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college, voor zover hier van belang, voor een proefperiode van één jaar op het gedeelte van de OZW tussen de Galgengoorweg en de Van Lennepweg een verbod ingesteld voor motorvoertuigen, met uitzondering van bestemmingsverkeer en motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 kilometer per uur.

Bij onderscheiden uitspraken van 4 september 2008, verzonden op 11 september 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ecotrans B.V. (hierna: Ecotrans) tegen deze besluiten (hierna: de verkeersbesluiten) ingestelde beroepen gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft het college bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van de hoger beroepen zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2008.

Ecotrans heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en Ecotrans hebben elk nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 15 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het verzekeren van de veiligheid van de weg.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, worden verkeersbesluiten, voor zover zij het verkeer op andere wegen dan onder beheer van het Rijk, een provincie of een waterschap betreffen, genomen door burgemeester en wethouders of, krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank, door de beroepen van Ecotrans ontvankelijk te achten, heeft miskend dat zij geen belanghebbende is bij de verkeersbesluiten, omdat zij niet op een direct aan de OZW gelegen perceel is gevestigd, geen uitweg op de OZW heeft en evenmin over een persoonlijk of zakelijk recht op de OZW beschikt. Voorts is Ecotrans volgens het college niet op het gebruik van de OZW aangewezen, omdat haar vestiging op het bedrijventerrein Werkveld (hierna: het bedrijventerrein) ook via een andere route kan worden bereikt.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2003 in zaak nr. 200303421/1), is een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.

2.2.2. Ecotrans verricht transportactiviteiten vanaf een vestiging op het bedrijventerrein, dat blijkens de kaarten in het dossier slechts via de noordelijk gelegen OZW of de zuidelijk gelegen Ruurloseweg kan worden bereikt. Aangezien bij de verkeersbesluiten de westelijke en oostelijke zijde van de OZW verboden worden verklaard voor vrachtauto's, leiden de besluiten ertoe dat de vestiging van Ecotrans nog slechts via de Ruurloseweg kan worden bereikt, zodat uit noordelijke richting komende vrachtauto’s moeten omrijden om de vestiging te bereiken. Dat dit omrijden marginaal zou zijn, is niet aannemelijk. Nu ten gevolge van de verkeersbesluiten de bereikbaarheid van de vestiging van Ecotrans verslechtert, wordt met de rechtbank overwogen dat Ecotrans zich in zoverre in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers en derhalve als belanghebbende bij deze besluiten kan worden aangemerkt. Het betoog faalt.

2.3. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek had moeten doen naar de veiligheidsbeleving van fietsers op de OZW ter onderbouwing van zijn stelling dat de OZW als subjectief onveilig voor fietsers moet worden aangemerkt. Het college voert aan dat het verschillende klachten en zienswijzen over de verkeerssituatie op de OZW heeft ontvangen, die erop wijzen dat deze weg als onveilig wordt ervaren. Het college benadrukt daarnaast dat het feit dat op de OZW geen dodelijke ongevallen of ongevallen met zwaar lichamelijk letsel hebben plaatsgevonden, er niet aan afdoet dat met de verkeersbesluiten kan worden voorkomen dat zich in de toekomst ongevallen op de OZW zullen voordoen.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 januari 2007 in zaak nr. 200605125/1), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van zo’n besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.

2.3.2. Niet in geschil is dat in de jaren 2002 tot en met 2006 acht ongevallen op de OZW hebben plaatsgevonden, waarvan twee met letsel, en dat het college op basis van deze cijfers terecht heeft geconcludeerd dat de OZW niet als objectief onveilig kan worden aangemerkt.

2.3.3. Blijkens het door het college overgelegde klachtenbestand en de zienswijzen die voorafgaand aan het nemen van de verkeersbesluiten zijn ingediend, ervaren veel buurtbewoners de verkeerssituatie op de OZW als onveilig, omdat deze weg zowel door fietsers, waaronder veel kinderen, als door vrachtauto’s wordt gebruikt. Langs de OZW zijn een zwembad en het sportcomplex van een voetbalclub gevestigd, welke voorzieningen doorgaans door veel kinderen per fiets worden bezocht. Nu op de OZW een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt en uit de foto’s in het dossier blijkt dat deze weg door middel van de aanleg van grasbetonstenen is versmald en niet van een fietspad of fietsstrook is voorzien, kan het gebruik van de OZW door fietsers én vrachtauto’s worden geacht een reëel risico van ongevallen met zich te brengen. Gelet op deze omstandigheden heeft het college de door buurtbewoners geuite gevoelens van onveiligheid gerechtvaardigd mogen achten en heeft het daarin in redelijkheid aanleiding kunnen vinden om maatregelen te nemen ter voorkoming van ongevallen waarbij fietsers en vrachtauto’s zijn betrokken. Daarom was het college, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet gehouden om de veiligheidsbeleving van fietsers op de OZW nader te onderzoeken. Het betoog slaagt.

2.4. Het college betwist ten slotte de overweging van de rechtbank dat het onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de economische gevolgen van de verkeersbesluiten voor Ecotrans en dat het de belangen van Ecotrans niet behoorlijk heeft afgewogen tegen de andere in het geding zijnde belangen. Het college wijst daartoe op de bij de verkeersbesluiten behorende reactienota (hierna: de reactienota), waarin het is ingegaan op de door Ecotrans gestelde schade als gevolg van de verkeersbesluiten. In de reactienota is uiteengezet dat Ecotrans ten tijde van haar vestiging op het bedrijventerrein in 2000 kon voorzien dat de OZW niet bestemd is als transportroute naar dat terrein, aangezien reeds vóór 2000 op de OZW snelheidsbeperkende maatregelen zijn getroffen om gebruik van deze weg door vrachtauto’s tegen te gaan. De door het gemeentebestuur beoogde transportroute kon volgens het college tevens worden afgeleid uit het ter plaatse geldende, in 1998 vastgestelde bestemmingsplan, volgens hetwelk de beoogde transportroute naar het bedrijventerrein via de Ruurloseweg loopt, opdat de Kerkhoflaan, die de OZW met het bedrijventerrein verbindt, haar karakter als verbindingsweg met het nabijgelegen kerkhof en bosgebied kan behouden. Voorts is in de reactienota vermeld dat Ecotrans na het nemen van de verkeersbesluiten een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen.

2.4.1. Ecotrans heeft gesteld als gevolg van de verkeersbesluiten voor een bedrag van € 24.065,61 per jaar omrijschade te zullen lijden. Het college heeft die gestelde schade in zijn besluitvorming betrokken, doch overwogen dat het bedrijventerrein voldoende bereikbaar bleef voor vrachtauto’s. Tevens heeft het te kennen gegeven dat Ecotrans een verzoek om nadeelcompensatie kon indienen, waaruit kan worden afgeleid dat het niet op voorhand uitsloot dat aanspraak op een dergelijke compensatie bestaat. Gelet hierop, op de bereikbaarheid van het bedrijf en op de omvang van de schade, is er geen grond voor het oordeel dat het college de verkeersbelangen niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van Ecotrans, noch voor het oordeel dat het college de verkeersbesluiten niet heeft mogen nemen zonder reeds in het kader van die besluitvorming nader onderzoek te doen naar de precieze omvang van de omrijschade. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.

2.5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden waaraan de rechtbank niet is toegekomen, behandelen.

2.6. Ecotrans heeft in beroep betoogd dat het college ten onrechte geen verkeersmaatregelen heeft genomen die voor haar minder bezwarend zijn, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet voor dergelijke alternatieven heeft gekozen. Zo zou de verkeersveiligheid op de OZW volgens haar ook verzekerd kunnen worden door het verlagen van de maximumsnelheid, door het aanleggen van fietspaden of door het invoeren van een tot bepaalde tijdstippen beperkt verbod voor vrachtverkeer.

2.6.1. In de reactienota is het college uitdrukkelijk ingegaan op alternatieve maatregelen. Zo is ten aanzien van het verlagen van de maximumsnelheid overwogen dat de maximumsnelheid op de OZW reeds tot 60 kilometer per uur is beperkt en dat het doorgaande verkeer dat thans de OZW gebruikt, extra snelheidsbeperkende maatregelen waarschijnlijk voor lief zal nemen en geen andere route zal kiezen. Daarnaast is overwogen de OZW op te waarderen tot gebiedstoegangsweg met fietsstroken. Dit achtte het college onwenselijk, gelet op de verblijfsfunctie van de weg, die niet bedoeld is voor de afwikkeling van grote stromen doorgaand verkeer en een belangrijke functie vervult voor het recreatieve fietsverkeer. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat een beperkt verbod voor vrachtverkeer weinig doeltreffend is, aangezien de bij de OZW gelegen recreatievoorzieningen zowel overdag als 's avonds worden bezocht. Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid voor de bestreden verkeersmaatregelen kunnen kiezen en heeft het deze keuze voldoende gemotiveerd. Het betoog faalt.

2.7. Ecotrans heeft tevens betoogd dat het college ten onrechte heeft nagelaten het belang van verkeersveiligheid af te wegen tegen de door de bestreden verkeersmaatregelen veroorzaakte schade voor het milieu. In dat kader had het college volgens haar moeten onderzoeken wat de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn doordat het vanuit het noorden komende vrachtverkeer via de Ruurloseweg zal moeten omrijden om het bedrijventerrein te bereiken.

2.7.1. Het college heeft in de reactienota overwogen dat de extra milieubelasting als gevolg van de verkeersbesluiten gering is. In dat kader is van belang dat, voordat de verkeersbesluiten werden genomen, de Ruurloseweg volgens het gemeentelijke verkeers- en vervoersplan en het ter plaatse geldende bestemmingsplan reeds was bestemd als de enige transportroute voor vrachtverkeer van en naar het bedrijventerrein en de OZW als route ten behoeve van recreatief verkeer. Om deze reden waren op de OZW al snelheidsbeperkende maatregelen van kracht om het gebruik van deze weg door vrachtauto's tegen te gaan. Nu het college derhalve reeds bij de vaststelling van het gemeentelijke verkeers- en vervoersplan en het bestemmingsplan de situatie heeft overwogen waarin vrachtverkeer het bedrijventerrein uitsluitend via de Ruurloseweg kan bereiken en daarbij rekening heeft gehouden met mogelijke gevolgen voor het milieu, was er geen aanleiding voor het college om bij het nemen van de verkeersbesluiten die gevolgen nader te onderzoeken. Het betoog faalt.

2.8. De bij de rechtbank ingestelde beroepen dienen alsnog ongegrond te worden verklaard.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 4 september 2008 in de zaken nrs. 07/2141 en 07/2143;

III. verklaart de bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.

176-582.