Uitspraak 200303421/1


Volledige tekst

200303421/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de coöperatie "Agrifirm", gevestigd te Meppel,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 11 april 2003 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een verkeersbesluit genomen, onder meer strekkende tot afsluiting van het westelijk rijwielpad van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem, gelegen in rijksweg 27, voor voertuigen die breder zijn dan 1,50 meter door middel van een fysieke maatregel.

Bij besluit van 31 juli 2002 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op 15 april 2003, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bom, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of appellante als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Uit de stukken blijkt dat appellante in Meppel is gevestigd en een vestiging in Werkendam heeft. Appellante verkoopt meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en landbouwvoertuigen aan agrariërs en ontvangt granen van agrariërs. Desgevraagd is namens appellante ter zitting verklaard dat zij zelf niet met landbouwvoertuigen gebruik maakt van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem, doch dat haar klanten met landbouwvoertuigen van de brug gebruik maken om goederen te halen of te brengen.

2.3. De Afdeling overweegt dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt ook voor besluiten van algemene strekking, waarbij de belangen van (zeer) velen kunnen zijn betrokken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten als het onderhavige dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling inzake verkeersbesluiten, waaronder de uitspraak van 3 juli 1998 in zaak no. HO1.97.0795 (AB 1998/332), volgt dat degene die bezwaar wil maken tegen dergelijke besluiten, een bijzonder, individueel belang moet hebben, waarin hij zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers. Aangezien appellante zelf niet met landbouwvoertuigen gebruik maakt van de onderhavige brug heeft zij om die reden niet een rechtstreeks persoonlijk belang bij het onderhavige verkeersbesluit en is zij daarom geen belanghebbende in de zin van
artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Voorzover appellante stelt dat haar belang is gelegen in de omstandigheid dat haar klanten met hun landbouwvoertuigen tengevolge van het verkeersbesluit moeten omrijden, is dit slechts een afgeleid belang dat niet rechtstreeks door het verkeersbesluit wordt getroffen.

2.4. Het vorenstaande noopt tot de conclusie dat de Minister het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.5. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 11 april 2003, AWB 02/792, voorzover daarbij het beroep van appellante ongegrond is verklaard;

III. verklaart het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 juli 2002, RXJ/2002.9561, voorzover het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard;

V. verklaart het bezwaarschrift van 25 januari 2002 niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellante;

VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 566,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003

91-421.