Uitspraak 200806708/1/H2


Volledige tekst

200806708/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 juli 2008 in zaak nr. 07/1364 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de zorgtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2006 stopgezet.

Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2007 vernietigd en verstaan dat de Belastingdienst een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar zal nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 september 2008.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, medewerker van de Belastingdienst, en [wederpartij], in persoon en vergezeld door zijn [echtgenote] zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.

2.2. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] voor het jaar 2006 geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat zijn toeslagpartner, [echtgenote], in dat jaar geen geldige verblijfsstatus had. Daartoe stelt de Belastingdienst dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) desgevraagd heeft aangegeven dat aan [echtgenote] in het berekeningsjaar in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) verblijfstitelcode 98 was toegekend, hetgeen betekent dat zij geen rechtmatig verblijf hield in de zin van artikel 8 van de Vw 2000.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat, nu een vreemdeling alleen aanspraak kan maken op verstrekkingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) indien sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland, de in beroep aan de hand van een verklaring van het COa onderbouwde stelling van [wederpartij] dat [echtgenote] verstrekkingen genoot via het COa in de vorm van weekgeld en verzekering voor zorg, een indicatie is dat [echtgenote] rechtmatig verblijf zou kunnen hebben in Nederland. Gelet hierop heeft de Belastingdienst, naar het oordeel van de rechtbank, door zijn besluit te baseren op de uitdraaien van de IND, zonder nader onderzoek te (doen) verrichten naar de verblijfsstatus van [echtgenote], het in beroep bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

2.4. De Belastingdienst betoogt dat hij door het doen van navraag bij de IND voldoende onderzoek heeft verricht naar de verblijfstatus van [echtgenote] en het besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Hij voert daartoe aan dat de IND is belast met het verlenen van verblijfsvergunningen en driemaal heeft bevestigd dat aan [echtgenote] in het berekeningsjaar 2006 verblijfstitelcode 98 was toegekend. Volgens de Belastingdienst is het dan ook niet duidelijk op welke wijze een nader onderzoek, als door de rechtbank bedoeld, zou moeten worden ingevuld. Het benaderen van andere instanties, waaronder het COa, heeft volgens de Belastingdienst geen toegevoegde waarde. Tot slot wijst de Belastingdienst er op dat het genieten van opvang via het COa, en het dientengevolge zorgverzekerd zijn, niet per definitie gelijk staat aan het houden van rechtmatig verblijf.

2.4.1. Niet in geschil is dat [wederpartij] de Nederlandse nationaliteit heeft en dat [echtgenote] sinds 8 mei 2002 zijn echtgenote is. Voor de vraag of de Belastingdienst terecht de zorgtoeslag heeft stopgezet is gelet op artikel 9, tweede lid, van de Awir de status van [echtgenote] van belang. Dit betekent dat de Belastingdienst zich ervan diende te vergewissen of [echtgenote]in 2006 rechtmatig verblijf hield in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 6 juni 2007 in zaak nr. 200609062/1), de staatssecretaris van Justitie (voorheen: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) de aangewezen instantie is om te beoordelen of [echtgenote] hier te lande rechtmatig verblijft, geldt als uitgangspunt dat de Belastingdienst zich daarbij mag baseren op de verblijfstitelcodes die in de GBA zijn opgenomen.

2.4.2. In artikel 10 van de Vw 2000 is het uitgangspunt neergelegd dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf houdt, geen aanspraak kan maken op verstrekkingen.

[wederpartij] heeft gesteld dat [echtgenote] in 2006 weekgeld van het COa ontving en in 2006 via het COa was verzekerd. Dit wordt door de Belastingdienst niet bestreden. [wederpartij] heeft tevens een brief van het COa van 4 december 2007 overgelegd, waarin wordt verklaard dat [echtgenote] van 19 oktober 2000 tot 22 oktober 2007 opvang genoot via het COa. [wederpartij] heeft aldus gelet op het uitgangspunt van artikel 10 van de Vw 2000 zodanige aanknopingspunten geboden voor twijfel van de juistheid van de in 2006 aan [echtgenote] toegekende verblijfstitelcode 98, dat de Belastingdienst aan de hand van deze door [wederpartij] verstrekte informatie had moeten onderzoeken of de aan [echtgenote] in 2006 verstrekte verblijfstitelcode 98 juist was. Daartoe kon de Belastingdienst niet volstaan met het bij herhaling telefonisch informeren bij de IND of de verblijfstitelcode correct was. De Belastingdienst had zich er via de staatssecretaris van Justitie onder verwijzing naar de door [wederpartij] overgelegde bewijsmiddelen van dienen te vergewissen of bedoelde verblijfscode juist was. Voor het oordeel dat niet duidelijk was op welke wijze het nader onderzoek dat volgens de rechtbank noodzakelijk was moest worden ingevuld, bestaat dan ook geen grond. Het betoog faalt.

De Afdeling wijst er nog op dat de Belastingdienst ten onrechte geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank heeft gegeven. Dat was slechts geoorloofd geweest wanneer de verplichting tot uitvoering door de voorzitter van de Afdeling met toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht was geschorst.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de Staat der Nederlanden griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009

164-502.