Uitspraak 200803060/1/R2


Volledige tekst

200803060/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juni 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. de vereniging Groot-Geerdinkhof Vereniging van Huiseigenaren en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Amsterdam,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: de stadsdeelraad) bij besluit van 26 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Nieuwe Bijlmer" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2008, en de vereniging Groot-Geerdinkhof Vereniging van Huiseigenaren en anderen (hierna: de vereniging en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 april 2008, beroep ingesteld. De vereniging en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 juni 2008.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De vereniging en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2009, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, werkzaam bij Bureau Rechtsbescherming, de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de vereniging, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen en mr. H.T. Ziengs, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf en drs. S. van Donkelaar, ambtenaren in dienst van het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is onder meer ingesteld door [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B]. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] na het instellen van het beroep zijn verhuisd naar [plaats]. Hun gemachtigde heeft ter zitting erkend dat zij in zoverre geen rechtens te beschermen belang meer hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel, zodat het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor zover ingesteld door [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2.2. De stadsdeelraad stelt dat het beroep van de vereniging en anderen, voor zover ingesteld door [namen 4 appellanten sub 2], niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien zij geen zienswijze en bedenkingen hebben ingebracht.

2.2.1. De Afdeling stelt vast dat [namen 4 appellanten sub 2] geen zienswijze bij de stadsdeelraad naar voren hebben gebracht noch bedenkingen hebben ingebracht bij het college.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de stadsdeelraad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college heeft ingebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze en bedenkingen naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van de vereniging en anderen is dan ook voor zover ingesteld door [namen 4 appellanten sub 2] niet-ontvankelijk.

2.3. In beroep stellen de vereniging en anderen dat hun beroepsgronden ten aanzien van water, lucht, geluid en verkeer betrekking hebben op het gehele plan. Het beroep van de vereniging en anderen voor zover gericht tegen andere plandelen dan de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" en "Verkeersareaal" ter plaatse van de 's Gravendijkdreef en de Bijlmerdreef steunt echter niet op een bij de stadsdeelraad naar voren gebrachte zienswijze noch op bij het college ingebrachte bedenkingen.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de stadsdeelraad naar voren gebrachte zienswijze en in tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenkingen heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze en bedenkingen naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in het standpunt van de vereniging en anderen dat de bestemmingsplanprocedure heel lang heeft geduurd en dat de zienswijze en bedenkingen al jaren geleden naar voren zijn gebracht.

Het beroep van de vereniging en anderen is dan, ook voor zover gericht tegen de goedkeuring van andere plandelen dan de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" en "Verkeersareaal" ter plaatse van de 's Gravendijkdreef en de Bijlmerdreef, niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de stadsdeelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plangebied

2.5. Het plangebied ziet op een groot deel van de Bijlmermeer en omvat de gebieden waar in de toekomst nog vernieuwing plaats zal vinden. Het plan maakt in die gebieden de realisatie van nieuwe woningen en voorzieningen, zoals kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven, mogelijk. Daarnaast vallen binnen het plangebied de gebieden waar recentelijk dan wel in de nabije toekomst nieuwbouw is dan wel zal worden gerealiseerd, welke reeds op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan dan wel een verleende vrijstelling planologisch mogelijk was gemaakt.

Formele bezwaren

2.6. De vereniging en anderen stellen dat aan de totstandkoming van het plan een gebrek kleeft omdat de vereniging niet is uitgenodigd voor de hoorzitting van de Amsterdamse Planologische Commissie en vervolgens te laat is uitgenodigd voor een tweede ingelaste hoorzitting. Het college heeft erkend dat de vereniging in eerste instantie abusievelijk niet is uitgenodigd. Het college kon niet volstaan met een nieuwe uitnodiging voor een tweede hoorzitting slechts vier dagen later, aldus de vereniging en anderen. Op een dergelijke korte termijn was het voor bestuursleden niet meer mogelijk een dag verlof op te nemen.

2.6.1. Hoewel het college wettelijk niet meer verplicht is de indieners van bedenkingen in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen mondeling toe te lichten, doet het college dit in de regel nog steeds. Nu de Amsterdamse Planologische Commissie, een onderdeel van de Provinciale Planologische Commissie, ook in het onderhavige geval een hoorzitting heeft gehouden, diende het college onder meer de vereniging uit te nodigen voor deze zitting. Hoewel dit in eerste instantie niet is gebeurd, bestaat in dit geval geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu de vereniging alsnog in de gelegenheid is gesteld op een ingelaste hoorzitting een nadere mondelinge toelichting te geven. Evenmin geeft het feit dat de vereniging de uitnodiging voor de op 12 februari 2008 ingelaste hoorzitting heeft ontvangen op 7 februari 2008 grond voor een dergelijk oordeel. Een dergelijke termijn moet in het algemeen en ook in dit geval voldoende worden geacht om maatregelen te treffen die ertoe strekken dat de belangen van de vereniging worden behartigd door een derde, indien haar bestuursleden niet zelf op de hoorzitting aanwezig kunnen zijn. Bovendien heeft het college de nadere brief van 9 februari 2008 die de vereniging heeft verzonden omdat zij geen mondelinge toelichting heeft kunnen geven op haar bedenkingen, in de besluitvorming betrokken.

Luchtkwaliteit

2.7. [appellant sub 1] en anderen richten zich in beroep tegen de goedkeuring van het plan voor zover het betreft de directe omgeving van de Gooiseweg. Zij stellen dat de bouw van woningen, basisscholen en kinderdagverblijven langs deze drukke weg niet verantwoord is vanwege de luchtverontreiniging ter plaatse. Dit geldt te meer nu massaal bomen worden gekapt, die volgens hen een afschermende werking hebben en de luchtverontreiniging tegengaan. Voorts zijn ten onrechte geen metingen verricht en zijn de conclusies van de verschillende rapporten slechts gebaseerd op berekeningen, aldus [appellant sub 1] en anderen. Bovendien is volgens hen gerekend met onjuiste dan wel verouderde invoergegevens. Verder hebben zij gesteld dat in het rapport "Actualisatie onderzoek luchtkwaliteit" van Ingenieurs Bureau Amsterdam van 20 april 2006 (lees: 20 april 2007; hierna: het IBA-rapport van 20 april 2007) had moeten worden gerekend met het rekenmodel CAR II versie 6.1.1 in plaats van met versie 5.1, nu het in de eerstgenoemde versie mogelijk is een stagnatiefactor in te voeren. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen aangevoerd dat in het IBA-rapport van 20 april 2007 het aantal overschrijdingsdagen van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) ten onrechte niet is vermeld.

2.7.1. Het college stelt dat de Gooiseweg een binnenstedelijke weg is waarop een maximumsnelheid van 70 km/uur geldt. Gelet op het IBA-rapport van 20 april 2007 bestaat er volgens het college vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen beletsel om langs deze weg woningen te realiseren.

2.7.2. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) ingetrokken.

Ingevolge artikel V, van die wet, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit of ontwerpbesluit, noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten, overige rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Nu het onderhavige bestemmingsplan is vastgesteld op 26 juni 2007, derhalve vóór de inwerkingtreding van vorenbedoelde wet, is het Blk 2005 in dit geval van toepassing.

2.7.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.

Ingevolge het tweede lid worden onder de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden in ieder geval begrepen de vaststelling en goedkeuring van een bestemmingsplan.

2.7.4. Anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen is in het IBA-rapport van 20 april 2007 het aantal overschrijdingsdagen van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) vermeld, zodat het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat dit ten onrechte niet is gebeurd, feitelijke grondslag mist.

2.7.5. De Afdeling overweegt dat uit het stelsel van het Blk 2005 volgt dat bij het bepalen van de achtergrondwaarden in een lokale situatie ten behoeve van de beoordeling van de vraag of bij het nemen van een concreet besluit de grenswaarden in acht worden genomen, in beginsel zowel metingen als het hanteren van een rekenmodel zijn toegestaan. In beide gevallen geldt echter dat de concentraties ter plaatse voldoende betrouwbaar en representatief moeten worden vastgesteld.

In het IBA-rapport van 20 april 2007, dat is opgesteld in het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure, zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit onderzocht met behulp van het rekenmodel CAR II versie 5.1, dat een algemeen geaccepteerd model is om de gevolgen voor de luchtkwaliteit te berekenen. Versie 6.1.1 is pas later beschikbaar gesteld zodat, anders dan [appellant sub 1] en anderen stellen, in het IBA-rapport van 20 april 2007 niet gerekend kon worden met deze versie van het rekenmodel CAR II.

Wat betreft de gebruikte invoergegevens overweegt de Afdeling dat in het IBA-rapport van 20 april 2007 niet is gerekend met verkeersintensiteiten uit 2005, zoals [appellant sub 1] en anderen veronderstellen, maar met verkeersintensiteiten uit 2006. Ten tijde van het opstellen van het rapport in 2007 waren dit de meest recente verkeersgegevens.

Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat in het IBA-rapport van 20 april 2007 is gerekend met een verouderd rekenmodel of dat de uitkomsten zijn gebaseerd op verouderde invoergegevens. In het in zoverre niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 1] en anderen wordt evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de gebruikte invoergegevens onjuist zijn.

2.7.6. Uit het IBA-rapport van 20 april 2007 volgt dat in 2010 en 2015, na realisering van het plan, ter plaatse van de Gooiseweg de grenswaarden voor de jaargemiddelde en uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide en de jaargemiddelde en vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden. Daarbij is rekening gehouden met het aantal bomen dat na realisering van het plan aanwezig zal zijn. Voorts volgt uit het rapport dat na realisering van het plan ter plaatse van de Gooiseweg ook voor het overige wordt voldaan aan het Blk 2005. In dit verband wordt in het deskundigenbericht nog vermeld dat bomenrijen langs wegen de luchtverontreiniging vanwege het verkeer als het ware vasthouden. Bij afwezigheid van deze bomen kunnen de verontreinigende stoffen zich sneller verspreiden en verdunnen met als gevolg dat het verontreinigende effect van een weg op enkele tientallen meters van de weg al zover verminderd is dat op een dergelijke afstand de concentraties van verontreinigende stoffen bijna per definitie onder de toepasselijke grenswaarden liggen, aldus het deskundigenbericht.

Gelet op het vorenstaande heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het Blk 2005 niet in de weg staat aan de bouw van woningen, basisscholen en kinderdagverblijven langs de Gooiseweg.

2.8. Het beroep van de vereniging en anderen, voor zover dat ontvankelijk is, is gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4", die liggen tussen de 's Gravendijkdreef enerzijds en de Geerdinkhofweg en het Ganzenhoefpad anderzijds, alsmede tegen het plandeel met de bestemming "Verkeersareaal" ter plaatse van de 's Gravendijkdreef en de Bijlmerdreef. De vereniging en anderen betogen dat het plan in zoverre niet voldoet aan het Blk 2005. Zij stellen dat in het IBA-rapport van 20 april 2007 bij de berekening van de concentraties zwevende deeltjes (PM10) de zeezoutaftrek onjuist is toegepast. Ter onderbouwing hiervan verwijzen zij naar de rapportages van het bureau ES Consulting, die in hun opdracht zijn opgesteld in het kader van de vrijstellingsprocedure voor het verlagen en verleggen van de in het plan gelegen wegen Bijlmerdreef, 's Gravendijkdreef en Geerdinkhofweg. Verder stellen de vereniging en anderen dat er onverklaarbare verschillen bestaan in de berekende concentraties voor identieke wegen, zijnde wegen waarvoor volgens hen dezelfde invoergegevens gelden. Voorts stellen zij dat is gerekend met te lage achtergrondwaarden, nu uit een evaluatie van het RIVM blijkt dat in 2007 sprake was van te lage meetuitkomsten.

2.8.1. Het college wijst op de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2008 met het zaaknummer 200706308/1), waarin de Afdeling onder meer op basis van het IBA-rapport van 20 april 2007 oordeelde dat de luchtkwaliteit niet in de weg stond aan het project dat in die uitspraak ter beoordeling voorlag.

2.9. In de uitspraak van 2 juli 2008 met betrekking tot de verleende vrijstelling heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd, onder meer onder verwijzing naar de rapportages van ES Consulting, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de in het IBA-rapport van 20 april 2007 gehanteerde verkeersgegevens onjuist zijn, noch dat aannemelijk is geworden dat in dat rapport van een onjuiste snelheidstypering is uitgegaan of dat de gehanteerde achtergrondwaarden onjuist zijn. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling verder geoordeeld dat het betoog van de vereniging dat het verlagen en verleggen van de Bijlmerdreef, de 's Gravendijkdreef en de Geerdinkhofweg waarvoor bij besluit van 21 juli 2005 vrijstelling is verleend, niet kan plaatsvinden zonder dat strijd ontstaat met het Blk 2005 en de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes en lood in de lucht (Richtlijn 99/30/EG), faalt. Dit oordeel is onder meer gebaseerd op het IBA-rapport van 20 april 2007, dat is opgesteld in het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure. Derhalve is bij het berekenen van de luchtkwaliteit ter plaatse van het project dat in die uitspraak voorlag, de ontwikkeling van het onderhavige plan meegenomen. De Afdeling ziet geen aanleiding over het vorenstaande thans anders te oordelen. In verband hiermee overweegt de Afdeling dat voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" de meetpunten op de wegnummers 7 en 23 van belang zijn. In de uitspraak van 2 juli 2008 is reeds overwogen dat uit de vorengenoemde IBA-rapporten volgt dat op die wegnummers in de referentiejaren, ook zonder het betrekken van de zeezoutcorrectie in de berekeningen, aan het Blk 2005 wordt voldaan.

Wat betreft het standpunt van de vereniging en anderen dat de berekende luchtkwaliteit langs wegen waarvoor dezelfde invoergegevens gelden ten onrechte verschilt, overweegt de Afdeling dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek niet alleen worden bepaald door de intensiteiten van het verkeer op de wegen, maar dat daarnaast rekening wordt gehouden met vele andere factoren, zoals bijvoorbeeld de snelheid van het verkeer, de windrichting en de wijze waarop de woonbebouwing is gesitueerd. In dit verband is van belang dat de vereniging en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat alle factoren die voor de berekening van de luchtkwaliteit van belang zijn, op verschillende wegen exact hetzelfde zijn.

Met betrekking tot het standpunt van de vereniging en anderen dat is gerekend met te lage achtergrondwaarden, overweegt de Afdeling dat de RIVM-waarden algemeen aanvaard zijn. Hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd met betrekking tot de door het RIVM verrichte evaluatie van deze waarden, geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat daarvan niet kon worden uitgegaan.

Gelet op het vorenstaande en nu de vereniging en anderen geen andere argumenten hebben aangevoerd dan in vorengenoemde procedure, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Verkeersareaal" ter plaatse van de 's Gravendijkdreef en Bijlmerdreef is vastgesteld in strijd met artikel 7 van het Blk 2005 en dat de uitwerking van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" hieraan niet zal kunnen voldoen. Gelet hierop behoefde het college in hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding te zien in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.

Waterhuishouding

2.10. [appellant sub 1] en anderen vrezen voor te hoge grondwaterstanden en stellen dat de grondwaterstanden niet deugdelijk zijn onderzocht. In dit verband is volgens hen van belang dat het plan voorziet in een omvangrijke toename van het verharde oppervlak en er ongeveer 40.000 bomen worden gekapt die, naar zij stellen, miljoenen liters water opzuigen per dag.

De vereniging en anderen stellen dat er in het plangebied te weinig waterberging zal worden gerealiseerd en dat het rapport "Milieueffectrapport Vernieuwing Bijlmermeer, Amsterdam, Zuidoost, hoofdrapport" van Ingenieurs Bureau Amsterdam van 20 november 2002 (hierna: het MER) geen goede onderbouwing vormt van het plan wat betreft de waterhuishouding. Voor de omgeving Geerdinkhof geldt dat het noordelijke deel van de voorgestelde watergang 7 niet in het plangebied ligt en dat evenmin blijkt van een financiële onderbouwing hiervoor. Bovendien hebben de vereniging en anderen van de Dienst Waterbeheer en Riolering (hierna: DWR) begrepen dat deze voorgestelde watergang een zeer lokaal karakter heeft en geen effect zal hebben op de grondwaterstand ter plaatse van de Geerdinkhof. Ten slotte stellen zij dat de dreven te veel zijn verlaagd ten opzichte van het grondwaterpeil.

2.10.1. De stadsdeelraad stelt dat de grondwateroverlast een bekend probleem is in de Bijlmermeer maar dat het onderhavige plan geen toename van deze overlast tot gevolg zal hebben.

Het college en de stadsdeelraad stellen zich voorts op het standpunt dat het bestemmingsplan weliswaar voorziet in een toename van bebouwing maar eveneens voorziet in een aanzienlijke toename van het oppervlaktewater, waardoor het plan een bijdrage zal leveren aan de verbetering van de waterhuishouding ter plaatse. Bovendien wijzen zij erop dat DWR heeft ingestemd met het bestemmingsplan.

2.10.2. Met het feit dat in het plangebied bomen zullen worden gekapt, is in het rapport "MER Vernieuwing Bijlmermeer, Aspect Water" van Ingenieurs Bureau Amsterdam van 31 oktober 2002 (hierna: MER-deelrapport water) rekening gehouden. In het deskundigenbericht is ingegaan op de berekeningen in dit rapport en is geconcludeerd dat de kap van bomen nauwelijks effect heeft op de grondwaterstand. Gelet hierop en nu [appellant sub 1] en anderen hun stelling niet nader hebben onderbouwd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de onderzoeken in dit opzicht ondeugdelijk zijn.

2.10.3. De Afdeling overweegt dat in de uitspraak van 13 juli 2005 met het zaaknummer 200408576/1 met betrekking tot de ontgrondingsvergunning voor het verlagen van de dreven is overwogen dat in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het verlagen van de dreven en het verwijderen van het groen ter plaatse zal leiden tot een wijziging van de grondwaterstanden. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel en betrekt hierbij dat in het deskundigenbericht is vermeld dat uit de onderzoeken blijkt dat de verlaging van de dreven nauwelijks effect heeft op de grondwaterstand.

2.10.4. In het MER is een voorstel opgenomen van de DWR, die samen met het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht waterbeheerder van het plangebied is, om ten behoeve van de waterberging acht watergangen en twee waterpartijen te realiseren in verband met de toename van verhard oppervlak als gevolg van het plan. Uit het deskundigenbericht volgt dat alle gronden waarop deze watergangen en waterpartijen kunnen worden aangelegd een bestemming hebben die de realisering hiervan mogelijk maakt. Voorts volgt uit het deskundigenbericht dat de voorziene watergangen onderdeel uitmaken van de hoofdwaterstructuur die is vastgelegd in het provinciaal structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" van 17 februari 2004 (hierna: het structuurplan). In dit kader is van belang dat Waternet - de organisatie die verantwoordelijk is voor het drinkwater, afvalwater en het grond- en oppervlaktewater in onder meer het plangebied - aan de opsteller van het deskundigenbericht heeft meegedeeld dat de 22 hectare te realiseren oppervlaktewater in het plangebied voldoende is om de toekomstige toename van verharding in het plangebied te compenseren. Uit het MER-deelrapport water volgt in dit verband dat van het plan zelfs een relatief positief effect wordt verwacht op de grondwaterstand. Voorts bestaat volgens het deskundigenbericht geen reden om aan te nemen dat de watertoets niet goed is uitgevoerd of dat het grondwaterpeil in de toekomst niet aan de norm zal kunnen voldoen. In het geval dat de buiten het plangebied aan te leggen watergangen echter niet kunnen worden gerealiseerd, dienen volgens de DWR voorzieningen ten behoeve van het extra benodigde oppervlaktewater te worden aangelegd rond de nieuwbouwgebieden. Volgens het deskundigenbericht staat het plan hieraan evenmin in de weg. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat, wat er ook zij van het standpunt van de vereniging en anderen dat het noordelijke deel van watergang 7 niet in het plangebied ligt en er voor de realisering hiervan geen financiële onderbouwing bestaat, uit het deskundigenbericht volgt dat ook indien watergang 7 niet zal worden gerealiseerd, het plan het mogelijk maakt dat in het plangebied voorzieningen ten behoeve van extra oppervlaktewater worden gerealiseerd. In dit verband is van belang dat is gesteld noch gebleken dat hiervoor geen financiële middelen bestaan.

Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het plangebied voldoende waterberging kan worden gerealiseerd en dat het plan niet zal leiden tot een verhoging van het grondwaterpeil. Bij dit oordeel heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat DWR heeft ingestemd met het plan.

Geluid

2.11. De vereniging en anderen stellen onder verwijzing naar de in hun opdracht opgestelde rapportage van ES Consulting dat het verlagen van de dreven een verslechtering van de geluidssituatie tot gevolg heeft. Verder stellen zij dat uit het rapport "Akoestisch onderzoek 'De Nieuwe Bijlmer'" van Tauw B.V. van 1 maart 2006 (hierna: het akoestisch rapport) blijkt dat voor woningbouw langs de verlaagde dreven ontheffing van de voorkeursgrenswaarde noodzakelijk is en dat die op onrechtmatige gronden is verleend. Daarnaast geeft de berekende geluidsbelasting als gevolg van het metroverkeer een te optimistisch beeld, nu daarbij ten onrechte niet is betrokken dat wordt gereden met oude metrostellen die gierende geluiden produceren en de rails versleten zijn, aldus de vereniging en anderen. Voorts stellen zij dat op veel plaatsen de voorkeurswaarden voor het wegverkeerslawaai worden overschreden en dat hiervoor pas ontheffing had mogen worden verleend nadat zou blijken dat andere maatregelen onvoldoende effect hebben. Ten slotte stellen zij dat in het plan woningen kunnen worden gerealiseerd zonder dat wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid van een stille of geluidsluwe zijde per woning. In dit kader wijzen zij er op dat het plan het mogelijk maakt woningen te realiseren waarbij de voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting op de voorgevel als gevolg van verkeerslawaai en op de achtergevel als gevolg van railverkeerslawaai wordt overschreden.

[appellant sub 1] en anderen stellen dat de kap van 8.000 bomen ten behoeve van het realiseren van ongeveer 1.000 nieuwe woningen langs de Gooiseweg leidt tot het verdwijnen van een beschermende buffer voor verkeerslawaai.

2.11.1. Het college stelt dat bij besluit van 18 oktober 2006 hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) zijn vastgesteld, zodat de Wgh niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voorts zal volgens het college na realisering van de bebouwing een nieuwe afscherming van de wegen ontstaan en is in het plan op enkele plaatsen op de plankaart de aanduiding "dove gevel voorgeschreven" opgenomen.

2.11.2. Wat betreft het standpunt van de vereniging en anderen dat het verlagen van de doorgaande wegen leidt tot een verslechtering van de geluidssituatie, overweegt de Afdeling dat in de eerdergenoemde uitspraak van 2 juli 2008 is overwogen dat onder meer uit het akoestisch rapport blijkt dat door de herinrichting van het bestaande verkeersareaal geen sprake is van een geluidtoename op de bestaande woningen langs de verlaagde dreven. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel.

2.11.3. Uit het akoestisch rapport volgt dat aan de eisen van de Wgh kan worden voldaan als voor een aantal woningen in het plangebied een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde wordt verleend in combinatie met een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden en er aanvullende maatregelen worden getroffen. Wat betreft het standpunt van de vereniging en anderen dat eerst andere maatregelen hadden moeten worden getroffen voordat hogere geluidgrenswaarden mochten worden vastgesteld, overweegt de Afdeling dat het besluit tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden voor wegen en metrolijnen in het plangebied in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voorligt. Bezwaren hiertegen kunnen derhalve in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.

2.11.4. Met ingang van 1 januari 2007 is de Wgh gewijzigd. Ingevolge artikel VII, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wijzigingswet Wgh blijven de Wgh en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze golden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing op het vaststellen en goedkeuren van een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld met toepassing van de Wgh en waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet. Nu het ontwerpbestemmingsplan vanaf 9 maart 2006 ter inzage heeft gelegen is in dit geval de Wgh van toepassing zoals deze gold vóór 1 januari 2007.

Ingevolge de Wgh geldt ter plaatse van woningen vanwege wegen een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Uit het akoestisch rapport blijkt dat vanwege de Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef ter plaatse van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1, 2 en 4" en "Uit te werken woningen c.a. 3" de maximale berekende geluidsbelasting 58 dB(A) respectievelijk 59 dB(A) bedraagt. Op 18 oktober 2006 zijn hogere geluidgrenswaarden voor onder meer de Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef vastgesteld. Voor de 's Gravendijkdreef ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 1, 2 en 4" is een hogere grenswaarde van 55 dB(A) vastgesteld en voor de Bijlmerdreef ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 3" een hogere grenswaarde van 56 dB(A). In dit kader is van belang dat uit de stukken blijkt dat op de Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef een dunne geluidsreducerende deklaag zal worden aangebracht die zal leiden tot een geluidsreductie van 3 dB(A). Hieruit volgt dat de vastgestelde hogere grenswaarden na de realisering van het plan als gevolg van het wegverkeerslawaai niet worden overschreden ter plaatse van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4". Gesteld noch gebleken is dat de geluidsreducerende maatregelen waarmee rekening is gehouden in het akoestisch rapport, niet zullen worden getroffen.

Ingevolge de Wgh geldt voorts ter plaatse van woningen vanwege metrowegen een voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A). In het akoestisch rapport is in verband hiermee vermeld dat ter plaatse van de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" vanwege het railverkeerslawaai de maximale berekende geluidsbelasting 56 dB(A) bedraagt. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. In dit kader is van belang dat het railverkeerslawaai is berekend met de Standaard rekenmethode II conform het Reken- en Meetvoorschrift Railverkeerslawaai, waarin is bepaald dat bij de berekening van de geluidsbelasting rekening wordt gehouden met de karakteristieke baangesteldheid. In het niet nader onderbouwde standpunt van de vereniging en anderen dat de rails ter plaatse versleten zijn, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat in het akoestisch rapport van een onjuiste baangesteldheid is uitgegaan. Uit het Reken- en Meetvoorschrift Railverkeerslawaai volgt voorts dat de gesteldheid van de metrostellen geen aspect is dat dient te worden meegenomen in de berekening van de geluidsbelasting, zodat evenmin grond bestaat voor het oordeel dat het feit dat wordt gereden met oude metrostellen ten onrechte niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Ter zitting heeft de stadsdeelraad gesteld dat het gemeentelijke beleid is dat woningen zoveel mogelijk een stille of geluidluwe zijde moeten hebben en dat de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" overeenkomstig dit beleid zullen worden uitgewerkt.

Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Wgh en/of het vorengenoemde gemeentelijke beleid.

2.11.5. In het akoestisch rapport is uitgegaan van de nieuwe situatie waarin de bomen langs de Gooiseweg zijn gekapt en ter plaatse woningen zijn gerealiseerd. Uit het akoestisch rapport volgt dat langs de Gooiseweg zal worden voldaan aan de eisen uit de Wgh indien een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend in combinatie met een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden en er aanvullende maatregelen worden getroffen. Nu onder 2.11.1. is overwogen dat op 18 oktober 2006 hogere grenswaarden op grond van de Wgh zijn vastgesteld en is gesteld noch gebleken dat langs de Gooiseweg geen aanvullende maatregelen zullen worden getroffen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het realiseren van het plan, in het bijzonder het kappen van bomen, zal leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting ter plaatse.

Verkeerscongestie en verkeersveiligheid

2.12. De vereniging en anderen stellen dat de verkeersstructuur ontoereikend is voor het stadsverkeer. In dit verband verwijzen zij naar de plantoelichting waaruit volgt dat het aantal rijstroken van verschillende wegen in het plangebied zal worden verminderd en ongelijkvloerse kruisingen zullen worden gewijzigd in gelijkvloerse kruisingen. Verder stellen zij onder verwijzing naar een in hun opdracht opgesteld rapport van 3VO dat verlaagde dreven en gelijkvloerse kruisingen verkeersonveiliger zijn en dat de gevolgen van het verlagen van de Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef voor de verkeersveiligheid ten onrechte niet zijn onderzocht.

2.12.1. Ter zitting is gebleken dat zowel de 's Gravendijkdreef als de Bijlmerdreef na realisering van het plan zal bestaan uit 2x1-rijstrook. Ter zitting heeft de raad in dit verband gesteld dat de strook grond met de bestemming "Verkeersareaal" ter plaatse van deze wegen ongeveer 10 meter breed is, zodat het plan het niet toestaat die wegen te voorzien van meer dan 2 rijstroken. Naast deze wegen zullen nog enkele andere wegen in het plangebied na realisering van het plan bestaan uit

2x1-rijstrook.

In de plantoelichting is vermeld dat de nieuwe verkeersstructuur in de Bijlmermeer is getoetst door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de gemeente Amsterdam en dat in deze toets is uitgegaan van de realisering van de geplande vernieuwing van de Bijlmermeer. Uit de toets blijkt dat de verschillende wegen met 2x2-rijstroken en 2x1-rijstrook toereikend zijn voor de afwikkeling van het autoverkeer, aldus de plantoelichting. In het niet nader onderbouwde standpunt van de vereniging en anderen, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor ernstige verkeerscongestie als gevolg van het plan niet behoeft te worden gevreesd.

2.12.2. De Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef zijn in het onderhavige bestemmingsplan bestemd als "Verkeersareaal". Uit artikel 22 van de planvoorschriften volgt dat ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Verkeersareaal" een hoofdrijweg is toegestaan en dat niet is uitgesloten dat hoofdrijwegen worden gerealiseerd in de vorm van wegen, niet zijnde dreven. Hieruit volgt dat verlaagde dreven en gelijkvloerse kruisingen zijn toegestaan ingevolge het onderhavige plan. In meergenoemde uitspraak van 2 juli 2008 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat vast staat dat door de verlaging van de dreven en het ontstaan van gelijkvloerse kruisingen de verkeersveiligheid afneemt, maar dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost in de mogelijke gevolgen van het verlagen van de Bijlmerdreef en de 's Gravendijkdreef voor de verkeersveiligheid, mede gelet op de te realiseren verkeersmaatregelen, geen aanleiding behoefde te zien de vrijstelling hiervoor te weigeren. In hetgeen de vereniging en anderen in de onderhavige procedure hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college, gelet op de gevolgen van een verlaagde Bijlmerdreef en een verlaagde 's Gravendijkdreef en het ontstaan van gelijkvloerse kruisingen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie ter plaatse. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het deskundigenbericht, waarin ook het door de vereniging en anderen opgestelde rapport van 3VO is bezien, wordt geconcludeerd dat het onderhavige plan het mogelijk maakt dat zodanige verkeerstechnische maatregelen worden getroffen dat een acceptabel niveau van verkeersveiligheid wordt bereikt.

Externe veiligheid

2.13. De vereniging en anderen stellen dat als gevolg van de toename van het aantal woningen en het toegenomen aantal overvliegende vliegtuigen de externe veiligheidssituatie is verslechterd. Verder stellen zij dat het versmallen en verlagen van de doorgaande wegen eveneens leidt tot een verslechtering van de veiligheid in geval van een dijkbreuk.

2.13.1. In de plantoelichting is vermeld dat het plangebied buiten de in het Luchthavenindelingbesluit aangegeven zone voor het plaatsgebonden risico ligt, waarbinnen in beginsel geen woningen en andere geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan. De regelgeving met betrekking tot het plaatsgebonden risico is derhalve niet van toepassing.

Wat betreft het groepsrisico is in het deskundigenbericht vermeld dat het RIVM in 2003 naar aanleiding van een onderzoek naar het groepsrisico in de omgeving van Schiphol heeft geconcludeerd dat buiten een zeer beperkte zone rond deze luchthaven, de bijdrage van Schiphol aan het groepsrisico bijna verwaarloosbaar is. Gelet op de afstand van het plangebied tot Schiphol is volgens het deskundigenbericht de bijdrage vanwege Schiphol aan het groepsrisco in het plangebied te verwaarlozen. Een toename van het aantal woningen met 10 procent zal volgens het deskundigenbericht dan ook nauwelijks leiden tot een toename van het ter plaatse te verwaarlozen bestaande groepsrisico. De vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onjuist is.

De Afdeling overweegt dat het college zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de externe veiligheidssituatie vanwege de nabijheid van Schiphol niet aan de voorziene woningbouw in de weg staat.

2.13.2. De Afdeling stelt voorts vast dat de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid niet van toepassing is op dijken.

Wat betreft het standpunt van de vereniging en anderen dat het verlagen en versmallen van de doorgaande wegen leidt tot een verslechtering van de veiligheid in geval van een dijkdoorbraak, overweegt de Afdeling dat de vereniging en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het verlagen en versmallen van de dreven zal leiden tot een zodanige onveiligheid dat het college hieraan bij het nemen van het bestreden besluit een groot gewicht diende toe te kennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat onder 2.12.1. reeds is overwogen dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot ernstige verkeerscongestie.

Woon- en leefklimaat

2.14. [appellant sub 1] en anderen stellen dat het verdwijnen van het vele groen leidt tot een aantasting van hun leefomgeving.

2.14.1. De vereniging en anderen stellen onder verwijzing naar een conceptrapport met betrekking tot het groen en water in het plangebied en het in hun opdracht opgestelde rapport "Onderzoek naar het groen in de omgeving van de 's Gravendijkdreef" van OMEGAM Advies van 29 januari 2002 dat de waarde van het groen in hun leefomgeving achteruit zal gaan. De vereniging en anderen stellen voorts dat als gevolg van de realisering van woningen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 4" het uitzicht en de privacy van de bewoners van de lage nummers van de Geerdinkhof onaanvaardbaar worden aangetast. In dit verband wijzen zij erop dat de maximumbouwhoogte van 12 meter voor de te realiseren woningen te hoog is.

2.14.2. Het college stelt in navolging van de stadsdeelraad dat het openbaar groen in de Bijlmermeer weliswaar zal afnemen maar dat de gebruikswaarde en de kwaliteit ervan worden verbeterd. Daarnaast zullen als gevolg van dit plan de sociale veiligheid en het onderhoud in de groengebieden toenemen, aldus het college en de stadsdeelraad.

2.14.3. In het deskundigenbericht is vermeld dat tussen de wijk waar [appellant sub 1] en anderen wonen en de Gooiseweg voorheen een singel en een bebost talud aanwezig waren, alsmede dat ten tijde van het onderzoek door de deskundige de bomen waren gekapt en tussen het versmalde talud en de woningen een open ruimte aanwezig was. Enkele van de indieners van het beroepschrift hebben vanuit hun woning en/of achtertuin direct zicht hierop. Hun uitzicht en de leefomgeving van [appellant sub 1] en anderen zullen dan ook als gevolg van de realisering van woningen langs het versmalde talud veranderen. [appellant sub 1] en anderen hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat de wijziging van de bestemmingen zal leiden tot een zodanige aantasting van hun leefomgeving dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stadsdeelraad aan het algemeen belang, gediend bij het realiseren van woningen langs de Gooiseweg een groter gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant sub 1] en anderen bij het behoud van al het groen in hun omgeving.

2.14.4. Uit de plankaart in samenhang bezien met artikel 25, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften volgt dat ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 4" na uitwerking 16 woningen kunnen worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 12 meter.

In het deskundigenbericht is wat betreft het verdwijnen van het groen ter plaatse van de gronden met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" vermeld dat deze gronden op dit moment bestaan uit groen, maar dat deze gronden geen deel uitmaken van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur. Vast staat derhalve dat door uitwerking van het bestemmingsplan en de realisering van de woningen het groen in de omgeving van de Geerdinkhofweg afneemt. In verband hiermee is van belang dat de Afdeling in de uitspraken van 13 juli 2005 en 18 mei 2005 met de zaaknrs. 200408576/1 en 200409211/1 reeds heeft geoordeeld dat de te kappen bomen geen bijzondere natuurwaarden hebben en dat de wijziging in het landschappelijke beeld past binnen de opzet van de Nieuwe Bijlmer. In meergenoemde uitspraak van 2 juli 2008 heeft de Afdeling met betrekking tot de verleende vrijstelling ten behoeve van het verlagen en verleggen van onder meer de 's Gravendijkdreef en de Bijlmerdreef geen aanleiding gevonden voor een andersluidend oordeel.

De vereniging en anderen hebben, mede onder verwijzing naar het rapport van OMEGAM Advies, niet aannemelijk gemaakt dat het verdwijnen van het groen in hun omgeving en het realiseren van woningen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 4" zal leiden tot een zodanige aantasting van hun leefomgeving - en in het bijzonder van het uitzicht en de privacy van de bewoners van de lage nummers van de Geerdinkhof - dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stadsdeelraad aan het algemeen belang, gediend bij het realiseren van woningen ter plaatse, een groter gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van de vereniging en anderen bij het behoud van al het groen in hun omgeving en aan het belang van de bewoners van de lage nummers van de Geerdinkhof bij het behoud van hun uitzicht en privacy. Bij de beoordeling van laatstgenoemd belang betrekt de Afdeling dat het plandeel met de bestemming "Uit te werken woningen c.a. 4" weliswaar grenst aan de achtertuinen van de lage nummers van de Geerdinkhof, maar dat het een uit te werken bestemming betreft en dat bij de exacte invulling hiervan in het uitwerkingsplan een nadere belangenafweging zal plaatsvinden. Daarnaast is in dit verband van belang dat de gronden die als zodanig zijn bestemd een relatief grote oppervlakte hebben en er ter plaatse na uitwerking maximaal slechts 16 woningen mogen worden gerealiseerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht is vermeld dat de voor deze woningen geldende bouwhoogte van maximaal 12 meter niet in tegenspraak is met de nieuwe stedenbouwkundige opzet van de Bijlmermeer. Verder is van belang dat het plangebied een stedelijke omgeving betreft en dat juist in een dergelijke omgeving geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat.

Woningbouwprogramma

2.15. [appellant sub 1] en anderen stellen dat ten onrechte meer woningen worden gerealiseerd dan afgebroken, nu er landelijk gezien geen sprake is van een groei van de bevolking. Voorts worden volgens [appellant sub 1] en anderen ten onrechte massaal sociale huurwoningen afgebroken en ter plaatse van de te kappen bomen voornamelijk koopwoningen gerealiseerd. Als gevolg hiervan wordt de bevolking die afhankelijk is van sociale huurwoningen uit de Bijlmermeer verdreven, aldus [appellant sub 1] en anderen.

2.15.1. Het plan vormt een uitwerking van het structuurplan waarin is verwoord dat de raad van de gemeente Amsterdam zich ten doel heeft gesteld in de Bijlmermeer 10 procent meer nieuwe woningen te realiseren dan bestaande woningen te slopen. [appellant sub 1] en anderen hebben hun standpunt dat hiervoor geen noodzaak bestaat niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. In dit verband is van belang dat de doelstelling uit het structuurplan niet in strijd is met het rijks- en provinciaal beleid en dat, wat er ook zij van het standpunt van [appellant sub 1] en anderen dat landelijk gezien geen sprake is van een groei van de bevolking, de behoefte aan woningen op regionaal niveau wordt bepaald. Het college behoefde derhalve in het standpunt van [appellant sub 1] en anderen dat de noodzaak tot het realiseren van meer nieuwbouwwoningen ontbreekt, geen aanleiding te zien dat er onvoldoende vraag is naar nieuwbouwwoningen.

2.15.2. In een plan dat is voorbereid met toepassing van de WRO, zoals het onderhavige, kan niet worden geregeld en is in dit geval dan ook niet geregeld of koop- dan wel huurwoningen zullen worden gerealiseerd en in welke sector deze woningen dienen te worden gerealiseerd. Het standpunt van [appellant sub 1] en anderen dat te veel sociale huurwoningen worden vervangen door koopwoningen heeft dan ook geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

De wijk Geerdinkhof

2.16. De vereniging en anderen stellen ten slotte dat hun wijk af is en dat ten onrechte een deel van hun wijk, in het bijzonder de gronden ten oosten van de 's Gravendijkdreef, in het onderhavige plangebied is betrokken.

2.16.1. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat het gebied ten oosten van de 's Gravendijkdreef onderdeel uitmaakt van het vernieuwingsgebied van de Bijlmermeer. In het in dit verband niet nader onderbouwde standpunt van de vereniging en anderen, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze gronden ten onrechte bij het vernieuwingsgebied zijn betrokken en derhalve ten onrechte in het onderhavige plan zijn opgenomen.

Conclusie

2.17. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen en de vereniging en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Proceskosten

2.18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de vereniging Groot-Geerdinkhof Vereniging van Huiseigenaren en anderen, voor zover ingesteld door [namen 4 appellanten sub 2], en voor zover gericht tegen andere plandelen dan de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken woningen c.a. 1 t/m 4" en "Verkeersareaal" ter plaatse van de 's Gravendijkdreef en de Bijlmerdreef en het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 1 B] en [appellant sub 1 A], niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en de vereniging Groot-Geerdinkhof Vereniging van Huiseigenaren en anderen voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009

429-559.