Uitspraak 200509176/1


Volledige tekst

200509176/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3929 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 september 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2004 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aan appellant verstrekte huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 nader vastgesteld op € 1.099,96 en de over dit tijdvak teveel uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 1.301,44 teruggevorderd.

Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2005, verzonden op 30 september 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 december 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In geschil is de nadere vaststelling en terugvordering van huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2001 tot 1 juli 2002. De Minister is daartoe overgegaan nadat hem is gebleken dat de Belastingdienst het gezamenlijk inkomen van appellant en zijn [echtgenote] over het jaar 2000 heeft vastgesteld op € 18.746,57, terwijl de Minister bij zijn besluit van 7 september 2001 tot toekenning van huursubsidie was uitgegaan van een lager bedrag.

2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister terecht is uitgegaan van de juistheid van de door de Belastingdienst aangeleverde inkomensgegevens van appellant en zijn echtgenote en dat de Minister op basis daarvan in overeenstemming met de wettelijke bepalingen de huursubsidie nader heeft vastgesteld en de te veel uitbetaalde huursubsidie van hem heeft teruggevorderd.

2.3. Appellant volhardt in zijn stelling dat zijn echtgenote nimmer betaalde arbeid heeft verricht en dat er dus fraude moet zijn gepleegd met het sofi-nummer van zijn echtgenote. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een zo uitzonderlijk geval dat zij ten onrechte heeft overwogen dat de Minister mocht uitgaan van de juistheid van de door de Belastingdienst aangeleverde gegevens. Voorts is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde fraude met het sofi-nummer een kwestie is die tussen appellant en de Belastingdienst speelt en derhalve geen rol kan spelen in het onderhavige geschil. Appellant voert in dit verband aan dat de Minister een eigen onderzoeksplicht heeft en over de daartoe geëigende middelen beschikt.

2.4. Het betoog van appellant faalt. Zoals de Afdeling meermalen heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 augustus 2005 in zaak no. 200410061/1, dient de Minister in beginsel van de juistheid van de gegevens zoals die door de Belastingdienst zijn verstrekt, uit te gaan. Hoewel appellant heeft gesteld dat zijn echtgenote in het peiljaar geen betaalde arbeid heeft verricht, is uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens gebleken dat zij gedurende het peiljaar inkomsten heeft genoten. Derhalve was de Minister op grond van de wettelijke bepalingen gerechtigd de subsidiebijdrage nader vast te stellen. Zoals eveneens eerder is geoordeeld, bijvoorbeeld in voormelde uitspraak van 10 augustus 2005, is het aan appellant om, indien hij van mening is dat de aanslag inkomstenbelasting onjuist is vastgesteld, daartegen in bezwaar te gaan bij de inspecteur, hetgeen naar blijkt uit de door appellant overgelegde stukken, inmiddels is geschied. De Minister behoeft de uitkomst van deze procedure evenwel niet af te wachten. Wel kan appellant, in het geval de Belastingdienst het gezamenlijk inkomen van appellant en zijn echtgenote nader vaststelt, de Minister wederom verzoeken om herziening van de huursubsidiebijdrage.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

97-384.