Uitspraak 200503122/1


Volledige tekst

200503122/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Platform N57, gevestigd te Serooskerke, gemeente Veere,
2. [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te [plaats],
3. Groen Links e.a. Veere, gevestigd te Veere en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Veere, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 april 2004 en 22 juni 2004, het bestemmingsplan "Rijksweg N57 en rondweg Serooskerke" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 februari 2005, no. 0501277/83/22, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben Platform N57 bij brief van 7 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2005, [appellante sub 2] bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, en Groen Links e.a. bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 13 april 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 14 juli 2005 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht om als partij te worden toegelaten. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.

Bij brief van 24 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 november 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder, de gemeenteraad van Veere, de Minister van Verkeer en Waterstaat, Platform N57, [appellante sub 2] en Groen Links e.a.. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2006, waar Platform N57, vertegenwoordigd door L.P. Dalebout, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [vennoot B], Groen Links e.a., vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht, en [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Geurts, ing. B. Bouwman en F.H. Schumacher, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Veere, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en L.M. Louwerse, ambtenaar van de gemeente, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en ing. J.H. Koevoets, ing. E.A. Mostert, mr. J.C. Hooftman, ambtenaren van Rijkswaterstaat directie Zeeland, en drs. P. Eversdijk en ir. CA. Louws, werkzaam bij RBOI, drs. H.W.M. Pijnappels, werkzaam bij Goudappel Coffeng B.V., ing. G.J. van Reeuwijk, werkzaam bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg, en ing. I. Bax, werkzaam bij Adviesburo BTL.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Het toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de aanleg van de nieuwe Rijksweg N57 op het grondgebied van de gemeente Veere tussen de Veersedam en de grens met de gemeente Middelburg. Voorts voorziet het plan in de aanleg van een rondweg bij Serooskerke.

Procedurele aspecten

2.4. Platform N57 stelt dat het beroepschrift, inclusief alle aanvullingen, bijlagen en toelichtingen, zoals bij de Afdeling onder no. 200407368/1 ingediend omtrent het bestemmingsplan "Rijksweg N57 2003" van de gemeente Middelburg, in deze procedure onverkort van kracht blijven.

De Afdeling overweegt dat voor zover de genoemde stukken niet in deze procedure zijn ingediend, zij niet kunnen worden betrokken in de procedure.

2.4.1. Platform N57 stelt dat hij ten onrechte niet voor de datum van vaststelling van het plan heeft kunnen kennisnemen van het rapport "Achtergronden Verkeersintensiteit N57" van Goudappel Coffeng van 5 juli 2004 zodat hem een mogelijkheid is ontnomen het rapport te bespreken met de raadsleden van Veere. Voorts stelt hij dat de gemeenteraad ten onrechte ook niet over het genoemde rapport heeft kunnen beschikken.

Voor zover Platform N57 betoogt dat hij ten onrechte niet tijdig over het rapport heeft kunnen beschikken stelt de Afdeling voorop dat er op grond van de WRO geen verplichting bestaat om het rapport toe te zenden. Voorts bestaat ook geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De Afdeling acht daarbij van belang dat Platform N57 de mogelijkheid heeft gehad de inhoud van het rapport van Goudappel Coffeng in het kader van de goedkeuringsprocedure bij verweerder aan de orde te stellen.

Voor zover Platform N57 betoogt dat de gemeenteraad vóór de vaststelling van het plan niet over het rapport van Goudappel Coffeng kon beschikken, overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling hiervan van belang is of de gemeenteraad over voldoende kennis beschikte ten tijde van de vaststelling van het plan. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raadsleden van de gemeente Veere vóór de vaststelling van het plan de mogelijkheid hebben gekregen kennis te nemen van het rapport van Goudappel Coffeng en uit het verhandelde ter zitting is eveneens gebleken dat de raadsleden kennis hadden genomen van het conceptrapport van TNO Inro. Mede gelet op het feit dat het conceptrapport van TNO Inro een second opinion bevat op het rapport van Goudappel Coffeng waarin de conclusies van het rapport van Goudappel Coffeng grotendeels worden bevestigd, is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad over voldoende kennis beschikte ten tijde van de vaststelling van het plan.

Het beroep van Platform N57 faalt in zoverre.

2.4.2. Platform N57 en [appellante sub 2] stellen dat onderzoek moet worden verricht naar de manipulatie door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ten tijde van de voorbereiding en vaststelling van het plan.

De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de conclusie moet worden getrokken dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de gemeenteraad heeft belemmerd bij het nemen van een onafhankelijk besluit over dit plan. Een onderzoek naar de rol van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat acht de Afdeling reeds om deze reden niet nodig. Het beroep van appellanten faalt op dit punt.

Inhoudelijke aspecten

2.5. Alle appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-" en de bestemming "Waterstaatswerken -(WW)-" die zien op de aanleg van de nieuwe Rijksweg N57 met op- en afritten en parallelwegen.

Groen Links e.a. stellen voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Natuurgebied -(N)-".

Verweerder heeft de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-", Waterstaatswerken -WW-" en "Natuurgebied -(N)-" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd.

MER

Het standpunt van appellanten

2.6. Platform N57 en Groen Links e.a. voeren aan dat het indertijd voor de aanleg van de weg gemaakte milieueffectrapport (hierna: MER) dusdanig verouderd is dat dit, gelet op de normen voor de luchtkwaliteit, niet aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegd had mogen worden. [appellante sub 2] voert in dit verband voorts aan dat het MER tekort schiet doordat de gebruikte verkeersmodellen geen inzicht geven in de ontwikkeling van het vrachtverkeer en de milieueffecten hiervan. Bovendien zijn in het MER ten onrechte de effecten van reeds aangelegde en toekomstige infrastructuur niet meegenomen.

Het standpunt van verweerder

2.6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het MER nog steeds geldig en actueel is omdat aanvullend hierop onder meer onderzoek is verricht naar luchtkwaliteit, verkeersintensiteiten en flora en fauna. Bovendien heeft een aanvullende toetsing aan de Nota Belvedère en de Vogel- en Habitatrichtlijn plaatsgevonden.

Vaststelling van de feiten

2.6.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.3. Ten behoeve van de tracévaststelling van de nieuwe Rijksweg is een MER opgesteld. Dit MER is geïntegreerd met de tracénota en uitgebracht in juli 1991. Op 8 juni 1993 is het aMER bekendgemaakt. Het aMER betreft nader/aanvullend onderzoek met betrekking tot de verkeersprognose, de optimalisatie van bestaande tracé-alternatieven en het te kiezen wegtype.

In het MER en het aMER zijn verschillende alternatieven bezien. Het opknappen van de bestaande verbinding (tracé-alternatief 0+) is daartoe afgezet tegen een aantal mogelijkheden voor aanleg van een nieuwe weg. Ten aanzien van deze 0+ oplossing wordt in het MER gesteld dat deze de verkeersproblemen niet afdoende kan oplossen. De aanleg van een nieuwe verbinding is mogelijk geacht binnen een drietal corridors (west, centraal en oost). Aangezien de centrale corridor op vrijwel alle punten de meest gunstige resultaten oplevert, zijn de oostelijke en westelijke corridor verder buiten beschouwing gelaten en zijn alle alternatieve tracés voor de weg in de centrale corridor gesitueerd. Als alternatieven zijn binnen deze corridor uiteindelijk zes noordelijke tracés (1 tot en met 6; Veersedam-Sint Laurens) en twee zuidelijke tracés (B en C; Sint Laurens-A58) bezien.

In het tracébesluit van 27 december 1994 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat gekozen voor de combinatievariant 0+/1/4/B.

2.6.4. Door het adviesbureau RBOI zijn luchtkwaliteitsberekeningen verricht voor de N57. In opdracht van Rijkswaterstaat heeft Goudappel Coffeng B.V. op 5 juli 2004 het rapport "Achtergronden Verkeersintensiteiten N57" uitgebracht. Voorts heeft TNO Inro in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van Veere op 21 juli 2004 het rapport "Second Opinion N57" uitgebracht.

Het oordeel van de Afdeling

2.6.5. Na het verschijnen van het MER en het aMER is, gelet op 2.6.4., op diverse gebieden nader onderzoek gedaan. De nadere onderzoeken bevatten naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate actuele en relevante informatie over diverse ontwikkelingen die zich na het verschijnen van het MER en het aMER hebben voorgedaan.

Noodzaak

Het standpunt van appellanten

2.7. De noodzaak van de aanleg van de N57 dient volgens Platform N57 en Groen Links e.a. te worden heroverwogen. Ten onrechte wordt gesteld dat de veiligheid en doorstroming van het verkeer de aanleg van de N57 noodzakelijk maken. Platform N57 pleit in dit verband voor het opknappen van de huidige N57 in plaats van de aanleg van de nieuwe N57.

Het standpunt van verweerder

2.7.1. Verweerder stelt dat in het tracébesluit en de m.e.r- procedure uitgebreid aandacht is besteed aan het nut en de noodzaak van de aanleg van de nieuwe N57. Verweerder acht het niet opportuun deze discussie in deze procedure nogmaals te voeren.

Vaststelling van de feiten

2.7.2. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.3. In de plantoelichting staat het volgende.

De Rijksweg N57 (hierna ook: de Dammenroute) vormt een schakel in het landelijke hoofdwegennet en verbindt de Rijksweg A15 met de Rijksweg A58. De huidige tracering en dimensionering van de weg tussen de Veersedam en de A58 over het grondgebied van de gemeenten Veere en Middelburg en gedeeltelijk door het stedelijke gebied van Middelburg zijn niet afgestemd op de toekomstige verkeersintensiteiten en op de functie die de weg moet vervullen. Het huidige tracé van de N57 op het grondgebied van Veere is zeer bochtig en toegankelijk voor zowel snel- als langzaam verkeer. Daarnaast zijn er tal van aansluitingen van het onderliggende wegennet. De problemen inzake de verkeersafwikkeling, de leefbaarheid en de verkeersonveiligheid worden steeds groter. Om deze redenen en om het middengebied en het noordelijke deel van Walcheren beter bereikbaar te maken, heeft Rijkswaterstaat het initiatief genomen voor de aanleg van een nieuwe Rijksweg N57, gedeeltelijk over het bestaande tracé.

In een groot aantal beleidsdocumenten van Rijk, provincie, regio en gemeente komt de noodzaak voor een structurele oplossing voor de problemen aan de orde. In het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer wordt de N57 genoemd als weg in het landelijke hoofdwegennet die ook als zodanig moet worden vormgegeven. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport Projectenboek 2002 is de aanleg van de Rijksweg N57 als project in categorie 1 opgenomen, zijnde een project waarvan het voornemen bestaat om dit vóór 2010 in uitvoering te nemen en waarover financiële en politiek-bestuurlijke duidelijkheid bestaat. In het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan is neergelegd dat binnen stedelijke netwerken, waartoe Middelburg wordt gerekend, onder andere wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een goede bereikbaarheid voor het externe autoverkeer naar en langs de stad en een vermindering van het autoverkeer in de stad. Voor de uitvoering hiervan is de N57 tussen de Veersedam en de A58 in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan genoemd als een weg met een gebiedsverbindende functie. In de streekplanuitwerking Rijksweg N57 van oktober 1996 is het planologische kader geboden voor de aanleg van de nieuwe Dammenroute. In het streekplan Zeeland 1997 is de aanleg van de Dammenroute als prioritair thema in het uitvoeringsprogramma opgenomen. In de regiovisie Walcheren 2000+ is de N57 aangegeven als belangrijk onderdeel van de (toekomstige) hoofdwegenstructuur. In de gemeentelijke structuurvisie Vrouwenpolder uit 2002 wordt de aanleg/verbetering van de N57 als een gegeven beschouwd.

2.7.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het nut en de noodzaak van de aanleg van de nieuwe N57 evident zijn waarbij met name wordt gewezen op het bochtige en verkeersonveilige tracé. Anders dan bij het tracé van de N57 op het grondgebied van de gemeente Middelburg speelt de doorstromingsproblematiek op het grondgebied van Veere niet, zo stelt de gemeenteraad.

Het oordeel van de Afdeling

2.7.5. Wat betreft de noodzaak voor de nieuwe N57 stelt de Afdeling voorop dat dit aspect reeds uitgebreid aan de orde is geweest in de tracénota en de daarin geïntegreerde MER, zodat geen aanleiding bestaat hierop wederom ten volle in te gaan. Bovendien is in de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005, no. 200407268/1 geoordeeld dat met de aanleg van de nieuwe Rijksweg een zwaarwegend maatschappelijk belang is gediend. Verweerder heeft dan ook bij zijn besluit van de noodzaak van de weg kunnen uitgaan. Dat de doorstromingsproblematiek op de N57 zich niet voordoet op het grondgebied van Veere, hetgeen overigens is erkend door de gemeenteraad, doet hier niet aan af omdat de aanleg en aanpassing van de N57 reeds vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is. Hierbij acht de Afdeling van belang dat ter zitting is gesteld dat de huidige N57 meer dan 70 aansluitingen op landbouwpercelen, erven en onderliggend wegennet kent, hetgeen niet door appellanten is bestreden.

In het MER zoals dat aan het tracébesluit ten grondslag heeft gelegen, zijn de alternatieven, waaronder het opknappen van de reeds bestaande N57, reeds uitgebreid aan de orde geweest, zodat er ook op dit punt geen aanleiding bestaat hierop ten volle in te gaan. Bovendien blijkt uit het MER dat met het opknappen van de huidige N57 de verkeersproblemen niet afdoende worden opgelost, zodat ook voor het grondgebied van de gemeente Veere in redelijkheid voor het onderhavige alternatief kon worden gekozen.

Vrachtverkeer

Het standpunt van appellanten

2.8. Alle appellanten vrezen dat de nieuwe N57 een nieuwe transportroute voor vrachtverkeer zal worden waarbij wordt gewezen op de aanzuigende werking van de nieuwe weg. De studies van Goudappel Coffeng en TNO Inro geven ten onrechte geen inzicht in de ontwikkeling van het vrachtverkeer, waardoor ook de gevolgen van het vrachtverkeer op de nieuwe N57 onjuist zijn beoordeeld. Bovendien is, anders dan met de Rijksweg tussen Bergen op Zoom en Dinteloord, ten onrechte geen rekening gehouden met de voorgenomen aanleg van een tunnel bij Sluiskil en de Westerschelde Container Terminal welke volgens appellanten gevolgen zullen hebben voor de verkeersintensiteit op de N57.

Het standpunt van verweerder

2.8.1. Verweerder stelt dat de N57 slechts beperkt als doorgaande noord-zuid verbinding zal worden gebruikt. Het verwachte gebruik van de N57 is met behulp van verkeersmodellen berekend waarin de verbeterde N57, dat wil zeggen zonder het knooppunt Middelburg, is meegenomen. Uit kentekenonderzoek en verkeerstellingen is voorts gebleken dat het verkeer op de N57 na opening van de Westerscheldetunnel nauwelijks is toegenomen. Voorts stelt verweerder dat de genoemde toekomstige infrastructurele werkzaamheden de capaciteit van de wegen rondom Zeeland zal vergroten en aantrekkelijker zal maken voor verkeer vanuit België naar de Maasvlakte.

Vaststelling van de feiten

2.8.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.8.3. Voor het nieuwe tracé zijn studies uitgevoerd naar de te verwachten verkeersintensiteit. In het rapport "Achtergronden Verkeersintensiteit N57" van 5 juli 2004 heeft Goudappel Coffeng B.V. in opdracht van Rijkswaterstaat aan de hand van het gehanteerde verkeersmodel onderzocht of de berekende verkeersintensiteit juist is. In dit rapport is ingegaan op het (inter)nationale (goederen)vervoer. Daarbij is bezien welke routes de voorkeur krijgen van het vrachtverkeer, hoe het vrachtverkeer zich op Walcheren ontwikkelt en wat de herkomst en bestemming zijn van vrachtverkeer dat gebruik maakt van de Westerscheldetunnel. Uit kentekenonderzoek is gebleken dat van al het vrachtverkeer dat gebruik maakt van de Westerscheldetunnel 1% via de Dammenroute naar de plaats van bestemming rijdt. Op basis van de analyse van de routes, de ontwikkeling van het vrachtverkeer en de resultaten van het kentekenonderzoek wordt verwacht dat de nieuwe N57 geen belangrijke rol zal gaan spelen voor het vrachtverkeer dat de regiogrenzen overschrijdt. De vrachtautointensiteit op de N57 zal wel toenemen. In de periode 2000-2010 zal dit naar verwachting maximaal 60% zijn.

2.8.4. Op 21 juli 2004 heeft TNO Inro in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van Veere het rapport "Second Opinion N57" uitgebracht. In dit rapport heeft TNO Inro de gebruikte methodiek voor het onderzoeken van de toekomstige verkeersintensiteiten beoordeeld en enkele veiligheidsaspecten van het nieuwe tracé bestudeerd. TNO Inro concludeert in zijn rapport dat de modelexercities van Goudappel Coffeng B.V. zijn uitgevoerd overeenkomstig de gebruikelijke standaards. Wel concludeert TNO Inro dat enkele kanttekeningen moeten worden geplaatst die niet zozeer de gehanteerde methodiek ter discussie stellen als wel de waarde van enkele conclusies nuanceren. Zo geldt voor het vrachtverkeer dat het beschikbare model niet de mogelijkheid heeft om met betrekking tot de vrachtwagenstroom eenzelfde gedetailleerd beeld te genereren als van het personenverkeer beschikbaar is. Het beeld van de vrachtwagenstroom kenmerkt zich hierdoor derhalve door een grotere bandbreedte dan dat van de totale verkeersstroom. Wel gaat TNO Inro ervan uit dat de invloed op de intensiteit van de N57 beperkt blijft. Voorts acht TNO Inro zeer aannemelijk dat de nieuwe N57 voor de trajecten Antwerpen-Maasvlakte en Gent-Maasvlakte geen waarschijnlijk alternatief is. De route over de A15/A4 is sneller en betrouwbaarder. Van de eventuele aanleg van de Westerschelde Container Terminal verwacht TNO Inro ook geen grote toename voor de N57 aangezien verwacht mag worden dat het transport over de A58 zal worden afgewikkeld.

2.8.5. In het deskundigenbericht is vermeld dat bij de verkeersprognoses rekening is gehouden met de aanleg van de Westerscheldetunnel en de Rijksweg A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord (de zogenoemde Zoomroute). Geen rekening is gehouden met de verwezenlijking van de Westerschelde Container Terminal.

2.8.6. Goudappel Coffeng stelt in een brief van 9 februari 2006 dat bij de verkeersprognoses voor de N57 gebruik is gemaakt van het destijds beschikbare provinciale verkeersmodel. In dit verkeersmodel is voor het prognosejaar 2010 rekening gehouden met de aanleg van de A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord omdat deze weg was opgenomen in het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer uit 1990 en het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport uit 1997.

Het oordeel van de Afdeling

2.8.7. Ten aanzien van de door de Minister van Verkeer en Waterstaat nader ingediende stukken, waaronder de brief van Goudappel Coffeng van 9 februari 2006, stelt de Afdeling vast dat alle partijen hiervan kennis hebben kunnen nemen, en hierop in hun pleitnotities zijn ingegaan. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding deze stukken buiten beschouwing te laten.

De Afdeling stelt voorop dat de vraag of en in hoeverre het vrachtverkeer de nieuwe N57 zal gaan gebruiken niet met zekerheid kan worden beantwoord. Bij de beslissing inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan heeft verweerder gebruik gemaakt van het MER, het aMER en de nadien uitgevoerde onderzoeken genoemd in 2.8.3. en 2.8.4.. De Afdeling moet beoordelen of verweerder op basis van deze onderzoeken zijn hiervoor vermelde standpunt heeft kunnen innemen.

De nadere onderzoeken bevatten naar het oordeel van de Afdeling in voldoende mate actuele en relevante informatie en aannames over de mogelijke gevolgen van de aanleg van de nieuwe N57 voor de verkeersstromen van het vrachtverkeer. Uit deze onderzoeken kan worden afgeleid dat de gevolgen voor het (doorgaande) vrachtverkeer op de nieuwe route, binnen een zekere bandbreedte, beperkt zullen blijven. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten dat verweerder zich daarop niet mocht baseren. Evenmin ziet zij aanleiding voor het oordeel dat verdergaande onderzoeken hadden moeten worden uitgevoerd. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat de resultaten van het onderzoek door Goudappel Coffeng B.V. op dit punt door een second opinion van TNO Inro op hoofdlijnen worden bevestigd. Bovendien hebben appellanten, ter staving van hun standpunten, geen deskundigenrapport ingebracht dat de resultaten van de gedane onderzoeken in twijfel zou trekken.

De door Platform N57 en [appellante sub 2] genoemde aanleg van de tunnel bij Sluiskil en de Westerschelde Container Terminal (hierna: WCT) alsmede de verbreding van de Tractaatweg (N253) betreffen toekomstige en onzekere projecten waarmee verweerder in redelijkheid geen rekening behoefde te houden bij de goedkeuring van dit plan. Daarbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft betoogd dat nog geen besluit is genomen of de WCT zal worden aangelegdin Zeeland haar gevolg krijgt. Dat bij de verkeersprognoses echter wel rekening is gehouden met de aanleg van de A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord en niet met bovengenoemde ontwikkelingen acht de Afdeling, gelet op 2.8.6. niet onredelijk. Uit het verhandelde ter zitting is bovendien gebleken dat voor het zuidelijke deel van het tracé tussen Bergen op Zoom en Halsteren overeenstemming is bereikt over de financiering. Gestreefd wordt dit deel van de Zoomroute in 2011 in gebruik te nemen. Van de reeds gerealiseerde infrastructurele werken in en om Zeeland, waaronder de openstelling van de Westerscheldetunnel, is niet gebleken dan wel aannemelijk gemaakt dat deze nadelige effecten hebben op de verkeersintensiteit op de N57.

Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gegeven het beschikbare onderzoeksmateriaal, een substantiële toename van het aantal vrachtwagens op de nieuwe N57 niet waarschijnlijk is en dat de beoordeling van de milieueffecten wat dit betreft niet op onjuiste schattingen zijn gebaseerd.

Landschap en natuurwaarden

Het standpunt van appellanten

2.9. Platform N57 en Groen Links e.a. stellen dat de N57 een aantasting van de cultuurhistorische waarden op Walcheren en het Nationaal landschap Walcheren tot gevolg heeft. In dit verband wordt door Platform N57 gewezen op het belang van rust en ruimte op Walcheren voor het toerisme.

Voorts stellen Groen Links e.a. dat onvoldoende onderzoek is verricht naar het voorkomen van beschermde diersoorten. Voorts is ten onrechte geen passende beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn gemaakt voor de speciale beschermingszones Voordelta, Veerse Meer en de Manteling van Walcheren. De nieuwe N57 heeft zowel direct als indirect gevolgen voor de betrokken speciale beschermingszones. Bovendien is geen sprake van volwaardige compensatie.

Het standpunt van verweerder

2.9.1. Verweerder stelt dat aan de landschappelijke inpassing van de weg voldoende aandacht is besteed en stelt dat de aanleg van de N57 niet in strijd is met de aanduiding van Walcheren als Nationaal Landschap in de Nota Ruimte. Voorts staat de Flora- en Faunawet niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan. Verweerder wijst daarbij op de uitgevoerde onderzoeken. Bovendien is het volgens verweerder niet noodzakelijk om van alle natuurwaarden een actueel en uitputtend overzicht te hebben. Hoewel een klein deel van de speciale beschermingszone (hierna: SBZ) Manteling van Walcheren tijdelijk wordt aangetast, vindt geen oppervlaktevermindering plaats en komen de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar. De tijdelijke aantasting van de SBZ Veerse Meer betreft niet het leefgebied van de kwalificerende vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De aanleg van de nieuwe N57 leidt volgens verweerder daarom niet tot significante effecten zodat een passende beoordeling achterwege kon blijven. Compensatie op grond van de Habitatrichtlijn was derhalve niet nodig. Verweerder acht het in het plan voorziene gebied met een oppervlakte van 8 ha ruim voldoende ter compensatie van de verloren gegane natuurwaarden.

Vaststelling van de feiten

2.9.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.3. Walcheren is in de rijksnota "Belvedère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting" van juli 1999 (hierna: nota Belvedère) aangewezen als Belvedèregebied. Met de nota Belvedère wordt beoogd de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling. De fysieke dragers voor het gebied zijn onder meer de landschappelijke opbouw en samenhang, gebaseerd op de oude ondergrond en het landschapsplan uit de jaren vijftig, met relatief open en onbeplante voormalige poelgronden in het centrum van het gebied, relatieve besloten, beplante en bebouwde strandwallen en kreekruggen, een besloten rand van het gebied met bossen, bebouwing, duinen en enkele stukken zeedijk, een bochtig en onregelmatig patroon van wegen gebaseerd op het microreliëf van zandige ruggen.

2.9.4. Op 29 juni 2004 heeft een overleg van de zogenoemde Belvedère-karavaan plaatsgevonden. De Karavaan is een initiatief en project van het Keuning Instituut en adviesbureau Diepens en Okkema waarbij een expertteam een analyse heeft gemaakt van de N57 vanuit cultuurhistorisch, landschappelijk-ecologisch, verkeerskundig, economisch en sociaal-ethisch gezichtspunt. De bevindingen van het expertteam zijn de volgende. Meerwaarde kan het plan niet krijgen door een andere of betere inpassing van het tracé, maar door aandacht te schenken aan weggedeelten die juist worden afgewaardeerd en niet meer doorsneden worden. Behoudens enkele pijnpunten die in aanmerking komen voor verbetering wordt het plan gesteund.

2.9.5. Door de Dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgronden is in 1996 een Landschapsplan voor de N57 tussen de Veersedam en Middelburg opgesteld. Hierin is een beschrijving van het landschap gegeven, dat bestaat uit duinen, nieuwland (polders en dijken), oudland (kreekruggen en plaat- en poelgebieden) en het stedelijke gebied van Middelburg. Voorts zijn de gevolgen van de aanleg van de weg beschreven. Hiertoe is een onderscheid gemaakt tussen landschappelijke, functionele, visueel-ruimtelijke en ecologische effecten. In dit verband zijn de in acht te nemen uitgangspunten beschreven. Ten slotte zijn de in het kader van het landschapsplan te nemen maatregelen in hoofdlijnen en per deeltraject beschreven.

2.9.6. Blijkens kaart 7 van het Structuurschema Groene Ruimte (hierna: SGR) ligt het noordelijk deel van het plangebied in of in de nabijheid van een kerngebied en een natuurontwikkelingsgebied van de Ecologische Hoofdstructuur. Uit dit Structuurschema volgt dat ingrepen en ontwikkelingen in en in de onmiddellijke nabijheid van kerngebieden en natuurontwikkelingsgebieden niet zijn toegestaan, indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van deze gebieden aantasten. Als na afweging van de belangen toch een ruimtelijke ingreep in deze gebieden wordt toegestaan zullen in ieder geval mitigerende, en voor zover nodig compenserende, maatregelen moeten worden getroffen.

Uit kaart 3.7 van het streekplan Zeeland (hierna: het streekplan), zoals dat op 12 september 1997 is vastgesteld, blijkt dat het noordelijk deel van het plangebied in of aan de rand van een bestaand bos of natuurgebied (kerngebied) en een natuurontwikkelingsgebied ligt.

Gelet op pagina 75 van het streekplan kunnen ruimtelijke ingrepen in de kerngebieden met negatieve effecten op de natuurwaarde alleen in geval van zwaarwegend maatschappelijk belang en bij het ontbreken van reële alternatieven toegestaan worden. Voorwaarde daarbij is dat het compensatiebeginsel wordt toegepast.

In bijlage 2 van het streekplan wordt het voornoemde compensatiebeginsel uiteengezet. Zo is het compensatiebeginsel van toepassing op gebieden met de hoofdfunctie "natuur" dan wel de functie "agrarisch gebied van ecologische betekenis" in streek- en/of bestemmingsplannen. Voor de toepassing van het compensatiebeginsel is een aantal voorwaarden opgenomen. Zo is de initiatiefnemer in de eerste plaats verplicht om zoveel mogelijk invulling te geven aan landschappelijke inpassing en mitigatie. Ten tweede moet compensatie van de directe effecten plaatsvinden waarbij de fysieke compensatie in principe aansluitend aan of in de directe omgeving van het aangetaste gebied gerealiseerd moet worden. Ten derde moet sprake zijn van compensatie van kwaliteitsverlies. Ten vierde moeten de kosten voor mitigerende en compenserende maatregelen onderdeel uitmaken van de totale projectkosten. Ten slotte moeten compensatie-locaties gevonden worden buiten de waardevolle gebieden waarvoor het compensatiebeginsel geldt. Door compensatie mag geen aantasting van andere waardevolle gebieden plaatsvinden.

Op pagina 36-37 van de toelichting bij het bestemmingsplan gaat de gemeenteraad nader in op de te treffen compenserende maatregelen in het kader van het eerder genoemde compensatiebeginsel op grond van het SGR en het streekplan. Het door LB&P opgestelde Werkdocument Natuurcompensatie Rijksweg 57 op Walcheren is als natuurcompensatieplan vastgesteld. Ten oosten van de nieuwe N57 zal een natuurgebied met een oppervlakte van 8 ha worden ontwikkeld. Dit gebied dient als compensatie voor een aantasting van duingebied (struweel) met een oppervlakte van 0,46 ha en de aantasting van waardevolle graslanden op het grondgebied van de gemeente Middelburg.

In het plan is aan de betrokken gronden de bestemming "Natuurgebied -(N)-" toegekend. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden aangewezen voor het behoud en/of herstel van de aanwezige landschaps- en/of natuur- en/of cultuurhistorische waarden. De gronden hadden voorheen een agrarische bestemming.

2.9.7. Naar de stelling van de gemeenteraad en de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt weliswaar ten behoeve van een gedeeltelijke verplaatsing van twee dijklichamen struweel verwijderd in de speciale beschermingszones Manteling van Walcheren en het Veerse Meer, maar het betreffen vervangbare natuurwaarden die nu ook in de invloedsfeer van de weg liggen. Deze activiteiten leiden niet tot significante effecten voor de speciale beschermingszones die een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vereisen.

Uit onderzoek blijkt, zo stellen zij, dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de benodigde ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet verleend zal worden.

2.9.8. De Voordelta is met uitzondering van de havens bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als SBZ als bedoeld in artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: Vogelrichtlijn).

Uit de toelichting bij het besluit van 24 maart 2000, die onderdeel uitmaakt van dit aanwijzingsbesluit, blijkt dat het gebied zich kwalificeert als SBZ vanwege het voorkomen van de Lepelaar, Toppereend, Zilverplevier, Tureluur, Roodkeelduiker en Kuifduiker; daarvan zijn de Lepelaar, Toppereend, Zilverplevier en Tureluur te beschouwen als soorten die bescherming behoeven op grond van de Wetlands-Conventie.

Daarnaast staat de Voordelta op de lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn). De Commissie heeft deze lijst bij besluit van 7 december 2004 vastgesteld.

Reden voor de aanmelding van de Voordelta is met name de hier voorkomende habitattypen "Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken" (1110) en "Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten" (1140) alsmede de soorten Fint en Zeehond. Verder kwalificeert het gebied zich door de habitattypen "Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal (Salicornia sp.) en andere zoutminnende soorten" (1310), "Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)" (1320) en "Atlantische schorren met kweldergrasvegetatie (Glauco-Puccinellietalia maritimae)" (1330) alsmede de soorten Zeeprik, Elft en Zalm.

2.9.9. De Manteling van Walcheren staat op de lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn. De Commissie heeft deze lijst bij besluit van 7 december 2004 vastgesteld. Het totale gebied heeft een oppervlakte van 790 ha.

Reden voor de aanmelding van de Manteling van Walcheren is met name de hier voorkomende habitattypen "Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie" (2130), " Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen"(2150), "Duinen met Hippophae rhamnoides" (2160), "Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied" (2180) en "Vochtige duinvalleien" (2190), alsmede de soort Nauwe korfslak.

Ten behoeve van de aanleg van het nieuwe tracé van de N57 zal het dijklichaam waarop de N57 ligt worden verlegd in westelijke richting waarbij een oppervlakte van 813,52 m2 van de SBZ nodig is voor de uitvoering van het plan. Het aan te tasten gebied bestaat thans uit vlak grasland, begroeid met algemene plantensoorten van zandige bodems en gedeeltelijk uit een bestaand talud begroeid met struweel, waaronder duindoorn, welke één van de habitattypen is waarvoor het gebied is aangemeld.

2.9.10. Het Veerse Meer is met uitzondering van de havens bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als SBZ als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn. Het totale gebied heeft een oppervlakte van 2577 ha.

Uit de toelichting bij het besluit van 24 maart 2000, die onderdeel uitmaakt van dit aanwijzingsbesluit, blijkt dat het Veerse Meer zich kwalificeert als SBZ vanwege het voorkomen van de Brandgans, Smient, Middelste Zaagbek en Meerkoet. Deze soorten zijn tevens te beschouwen als soorten die bescherming behoeven op grond van de Wetlands-Conventie.

Ten behoeve van de aanleg van het nieuwe tracé van de N57 zal het dijklichaam waarop de N57 ligt worden verlegd in oostelijke richting waarbij een oppervlakte van 429,12 m2 van de SBZ Veerse Meer nodig is voor de uitvoering van het plan. Het aan te tasten gebied bestaat thans uit liguster en duindoorn.

2.9.11. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 7 september 2004 in zaak C-127/02 (AB 2004, 365) geoordeeld dat de eerste volzin van het derde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor dat gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, wanneer op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat het afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen heeft voor dat gebied.

2.9.12. In het MER is een inventarisatie opgenomen van de in het gebied waar het tracé is voorzien aanwezige natuurwaarden. In oktober 1996 heeft LB&P ecologisch advies B.V. het rapport "Werkdocument natuurcompensatie Rijksweg 57 op Walcheren" uitgebracht. In dit rapport is ingegaan op de door de aanleg van de nieuwe Rijksweg te verwachten schade aan natuurwaarden, waaronder duingebied en grasland, en komen voorstellen voor mitigerende en compenserende maatregelen aan de orde, alsmede een overzicht van mogelijke plaatsen waar compensatie kan plaatsvinden.

In de toelichting op het bestemmingsplan wordt in paragraaf 7.2 nader ingegaan op de conclusies uit dit rapport. Zo wordt gesteld dat voor het Veerse grondgebied compensatie noodzakelijk is als gevolg van de aantasting van het duingebied ten noorden van Vrouwenpolder. Tevens wordt ingegaan op de omvang van de compensatie en de aard van de mitigerende maatregelen.

2.9.13. Op 15 oktober 2002 heeft Bureau Waardenburg B.V. het rapport "Natuurwaardebepaling in het kader van de Flora- en faunawet tracé nieuwe N57 Walcheren" uitgebracht. In dit rapport zijn de resultaten neergelegd van een studie naar het voorkomen van beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet gebaseerd op literatuuronderzoek, eerder verrichte opnamen, opgevraagde verspreidingsgegevens en aanwezige gebiedskennis. Daarbij is met name ingegaan op de flora, vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en vlinders. Daarnaast is ingegaan op te treffen compenserende en te nemen aanvullende maatregelen. Volgens het rapport is de rugstreeppad gezien in het duingebied rond Breezand, ten noorden van het plangebied. Voorts zou het niet onmogelijk zijn dat de zandhagedis in de duinen ten noorden van Vrouwenpolder voorkomt. Daarnaast is in het rapport ingegaan op de effecten van de N57 op de SBZ Veerse Meer. In het rapport wordt vermeld dat de verstorende effecten en het habitatverlies verwaarloosbaar zijn. Bovendien wordt ten aanzien van de voor de SBZ relevante soorten vermeld dat niet waarschijnlijk is dat voor deze soorten negatieve effecten zullen optreden.

In aanvulling op het onderzoek van Bureau Waardenburg heeft BTL Planburo op 12 augustus 2005 een rapport uitgebracht inhoudende de resultaten van een veldonderzoek. Volgens het rapport is tijdens het veldonderzoek de rugstreeppad niet aangetroffen. Wel is het mogelijk dat bij werkzaamheden waarbij zand wordt uitgevoerd de rugstreeppad de werkterreinen zal gaan intrekken. Ook de zandhagedis is tijdens het veldonderzoek niet aangetroffen waarbij wordt opgemerkt dat de ruige vegetatie langs de weg ongeschikt is als leefgebied voor de zandhagedis. De aanwezigheid van de zandhagedis wordt in het rapport uitgesloten.

2.9.14. Bij brief van 18 januari 2006 is door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan het college van gedeputeerde staten van Zeeland een vergunning aangevraagd als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 zoals die op 1 oktober 2005 in werking is getreden.

2.9.15. Op 9 februari 2006 heeft het Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een ontheffing als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, van de Flora en Faunawet verleend ten behoeve van de aanpassing van de N57.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.9.16. Ingevolge artikel 4, vierde lid, eerste volzin, van de Vogelrichtlijn nemen de lidstaten passende maatregelen om vervuiling en verslechtering van de woongebieden in de in het eerste en tweede lid bedoelde beschermingszones te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de doelstellingen van dit artikel, van wezenlijke invloed zijn.

Ingevolge artikel 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn) komen de uit artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen in de plaats van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4, vierde lid, eerste volzin, van de Vogelrichtlijn wat betreft de speciale beschermingszones die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van die richtlijn zijn aangewezen.

Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn, gelden zodra een gebied op de in lid 2, derde alinea bedoelde lijst is geplaatst, voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in het vierde lid, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.17. Wat betreft de verwijzing naar de Nota Ruimte en de omstandigheid dat Walcheren in deze nota wordt aangewezen als Nationaal landschap overweegt de Afdeling dat deze nota ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen rijksbeleid was. Hieraan behoefde derhalve niet te worden getoetst. Overigens betekent de aanwijzing als Nationaal landschap niet dat de nieuwe weg niet zou mogen worden aangelegd. In de nota is immers bij wijze van ruimtelijke reservering rekening gehouden met de aanleg van de nieuwe N57.

De omstandigheid dat op grond van rijksbeleid, zoals weergegeven in 2.9.3., rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waarden in Walcheren betekent niet dat infrastructurele werken, zoals deze weg, moeten worden uitgesloten. Daarbij wordt het positieve advies van de Belvedère-karavaan in aanmerking genomen evenals het feit dat op basis van het landschapsplan, genoemd in 2.9.5., de weg zal worden ingepast in het landschap.

Verder heeft Platform N57 niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de N57 nadelige gevolgen zal hebben voor de rust en de natuur en derhalve voor de toeristische aantrekkingskracht van Walcheren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan alleen voorziet in een aanpassing en gedeeltelijke verlegging van de reeds bestaande N57.

2.9.18. Niet in geding is dat het nieuwe wegtracé een plan of project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn is. De activiteiten kunnen niet worden aangemerkt als een plan of project dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van de SBZ Voordelta, SBZ Veerse Meer en de SBZ Manteling van Walcheren. Derhalve moet worden nagegaan of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat deze activiteiten geen significante gevolgen hebben voor de genoemde speciale beschermingszones rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden.

Als gevolg van de aanpassing van de N57 zal het dijklichaam waarop de weg ligt zowel aan de oost- als aan de westzijde worden verbreed. Uit de stukken blijkt dat dit leidt tot een aantasting van de ten westen van het tracé gelegen SBZ Manteling van Walcheren en de ten oosten van het tracé gelegen SBZ Veerse Meer. Met verweerder kan evenwel worden gesteld dat het een tijdelijke aantasting van geringe aard betreft. Het plan leidt niet tot vermindering van de oppervlakte van de SBZ's en na de werkzaamheden zullen de taluds weer met inheemse struiken, waaronder de duindoorn, worden ingeplant. Weliswaar is de duindoorn één van de habitattypen waarvoor de SBZ Manteling van Walcheren is aangemeld, maar naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in redelijkheid gesteld dat dit habitattype in gunstige staat van instandhouding verkeert en niet negatief zal worden beïnvloed. Ten aanzien van de SBZ Veerse Meer overweegt de Afdeling dat het te verwijderen struweel, bestaande uit duindoorn en liguster blijkens de stukken niet aangemerkt kan worden als leefgebied van de kwalificerende vogelsoorten waarvoor deze SBZ is aangewezen. Ten aanzien van de invloed van de nieuwe N57 op de SBZ Voordelta overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat zich hier relevante wijzigingen zullen voordoen ten opzichte van de huidige situatie zodat kan worden uitgesloten dat zich significante effecten zullen voordoen. Voor zover appellanten betogen dat de N57 indirecte gevolgen heeft voor de betrokken SBZ's is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat geen significante indirecte effecten te verwachten zijn. Daarbij heeft verweerder kunnen verwijzen naar de bestaande barrièrewerking van de huidige N57 en wordt voorts van belang geacht dat in 2.8.7. is geoordeeld dat een substantiële toename van het vrachtverkeer op de nieuwe N57 niet waarschijnlijk zal zijn.

De Afdeling acht het standpunt dat de effecten op de SBZ's Manteling van Walcheren en Veerse Meer op zowel de habitattypen en de kwalificerende vogelsoorten, mede gelet op de tijdelijkheid ervan, zeer beperkt blijven, derhalve aannemelijk.

Gelet op deze beperkte effecten is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van de nieuwe N57 storende factoren met een significant effect als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, kunnen worden uitgesloten. Derhalve was geen passende beoordeling vereist.

2.9.19. Wat betreft de omvang van de in het plan voorziene compensatie overweegt de Afdeling het volgende. In hetgeen Groen Links e.a. hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat door de aanleg van de nieuwe N57 meer natuur verloren gaat dan er wordt gecompenseerd. Anders dan Groen Links e.a. stellen behoeft, gelet op hetgeen in 2.9.18. is overwogen, niet gecompenseerd te worden op grond van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. Voorts wordt in het als compensatieplan vastgestelde "Werkdocument Natuurcompensatie Rijksweg 57 op Walcheren" voor het Veerse grondgebied uitgegaan van een compensatieplicht van 0,46 ha. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de als "Natuurgebied -(N)-" bestemde percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 8 ha aan de Van 't Hoffweg in Veere als compensatiegebied onvoldoende zijn.

2.9.20. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in de procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat verweerder geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Verweerder heeft zich echter, gelet op de genoemde onderzoeken in 2.9.13., in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwacht kon worden dat de ontheffing zou kunnen worden verleend. Inmiddels is gebleken dat op 9 februari 2006 de benodigde ontheffing op grond van artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, van de Flora- en faunawet is verleend.

Verkeersveiligheid

Het standpunt van appellanten

2.10. Platform N57 en [appellante sub 2] betwijfelen de verkeersveiligheid op de nieuwe N57.

Het standpunt van verweerder

2.10.1. Verweerder stelt dat door het scheiden van het langzame verkeer van het snelverkeer alsmede het verminderen van het aantal aansluitingen op de hoofdrijbaan en het aanleggen van rotondes de verkeersveiligheid op de nieuwe N57 juist sterk zal verbeteren.

Vaststelling van de feiten

2.10.2. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.10.3. Het tracé van de nieuwe N57 op het grondgebied van de gemeente Veere wordt vormgegeven als een gebiedsontsluitingsweg met twee fysiek gescheiden rijstroken waar een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt. Het tracé is voorzien van diverse rotondes, parallelvoorzieningen en vrijliggende fietspaden. Vanaf de Veersedam wordt een nieuwe hoofdrijbaan aangelegd, waarbij de parallelrijbaan voor het grootste gedeelte wordt aangelegd op de bestaande N57. Na de rotonde bij Vrouwenpolder volgt het tracé grotendeels de huidige N57 tot Serooskerke Noord. Hier is voorzien in een nieuw tracé waarbij de huidige drie scherpe bochten worden vervangen door één flauwe bocht. Vanaf Serooskerke Zuid tot aan de gemeentegrens met Middelburg loopt het tracé ten oosten van de bestaande N57.

2.10.4. De gemeenteraad en de Minister van Verkeer en Waterstaat stellen zich op het standpunt dat uit diverse onderzoeken blijkt dat de huidige N57 verkeersonveilig is. Hierbij wordt gewezen op het bochtige tracé, de menging van snel- en langzaam verkeer en de vele aansluitingen op het onderliggende wegennet. De nieuwe N57 zal worden ingericht volgens de eisen van het programma "Duurzaam Veilig" zodat de verkeersveiligheid aanmerkelijk zal toenemen, aldus de gemeenteraad en de Minister.

2.10.5. In het deskundigenbericht is vermeld dat de in het plan voorziene parallelwegen uit het oogpunt van verkeersveiligheid voldoet aan hetgeen hierover in het programma "Duurzaam Veilig" is aangegeven.

Het oordeel van de Afdeling

2.10.6. De nieuwe Rijksweg zal worden aangelegd volgens het programma "Duurzaam Veilig". Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing van dit programma niet redelijk zou zijn. De weg wordt aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt. Landbouwvoertuigen, bestemmingsverkeer en fietsers worden van de hoofdrijbaan geweerd en kunnen gebruik maken van parallelwegen. Op een gedeelte van het tracé is voorts voorzien in de aanleg van vrijliggende fietspaden. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de inrichting van de N57 voldoet aan hetgeen in het programma "Duurzaam Veilig" is aangegeven zodat er geen aanknopingspunten bestaan voor de stelling van Platform N57 en [appellante sub 2] dat de N57 zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.

Verkeerslawaai

2.11. Platform N57 vreest toename van verkeerslawaai als gevolg van de nieuwe N57.

Oordeel van de Afdeling

2.11.1. Wat betreft het verkeerslawaai overweegt de Afdeling dat Platform N57 dit argument ter ondersteuning van zijn beroep niet nader heeft uitgewerkt. Mitsdien is niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de weg tot een onevenredige vergroting van het verkeerslawaai zal leiden.

Geluidoverlast bij de molen

Het standpunt van appellante

2.12. [appellante sub 2] wenst een geluidswal ten noordwesten van het pand nabij de molen om geluidsoverlast in de woning en op het terras te voorkomen.

Het standpunt van verweerder

2.12.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terrassen op grond van de Wet geluidhinder niet worden aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen zodat geen verplichting bestaat geluidwerende voorzieningen te treffen.

Vaststelling van de feiten

2.12.2. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.12.3. Op 5 december 2003 heeft Grontmij in opdracht van Rijkswaterstaat directie Zeeland het rapport "Akoestisch onderzoek Rijksweg 57 Walcheren" uitgebracht. Hierin is vermeld dat alleen de oostzijde van het pand langs de molen in gebruik was en geen aanleiding was de noordgevel eveneens als geluidsgevoelig aan te merken.

Op verzoek van Rijkswaterstaat is in 2005 nader onderzoek verricht toen uit aanvullende informatie bleek dat aan de noordzijde slaapkamers zijn gelegen. Bij brief van 4 augustus 2005 heeft Grontmij verslag uitgebracht van dit onderzoek. Hierin is vermeld dat zonder extra geluidreducerende voorzieningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde optreedt van 1,7 dB(A). In de brief is voorts vermeld dat in verband met een nieuw te bouwen woning ter plaatse van de huidige woning een grondwal is voorzien van 150 meter lang met een hoogte van 1,5 meter boven de as van de rijksweg. Deze wal wordt aansluitend op de in het plan voorziene geluidswal van 30 meter lengte en een hoogte van 1,0 meter geprojecteerd. Grontmij stelt dat de bedoelde grondwal ertoe leidt dat ter plaatse van de noordgevel de voorkeursgrenswaarde niet meer zal worden overschreden.

Het oordeel van de Afdeling

2.12.4. Vooropgesteld wordt dat het terras geen geluidsgevoelige bestemming is op grond van de Wet geluidhinder zodat uit dat oogpunt geen verplichting bestaat geluidwerende voorzieningen aan te brengen. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het treffen van geluidwerende voorzieningen echter wel aangewezen zijn. Ter zitting is gebleken dat [appellante sub 2] vreest dat door de toename van het vrachtverkeer op de N57 de geluidsbelasting op het terras van het restaurant zal toenemen. Nu in 2.8.7. is overwogen dat niet waarschijnlijk is dat de N57 zal leiden tot een substantiële toename van het vrachtverkeer, is een substantiële toename van geluidhinder tengevolge van het vrachtverkeer evenmin te verwachten. Gelet hierop bestaat ook uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding geluidwerende voorzieningen te treffen.

Anders dan ten aanzien van het terras is overwogen zijn de slaapkamers aan de noordgevel van de woning behorende bij de Molen wel geluidsgevoelige bestemmingen ingevolge de Wet geluidhinder. Ter zitting is toegezegd dat de in 2.12.3. genoemde wal van 150 meter lang zal worden aangelegd. [appellante sub 2] heeft desgevraagd verklaard dat hiermee in voldoende mate aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding verder op dit bezwaar in te gaan.

Bereikbaarheid van de molen

Het standpunt van appellante

2.13. [appellante sub 2] stelt in beroep dat de bereikbaarheid van het restaurant ten onrechte afneemt door de barrièrewerking van de N57. Bovendien is ten onrechte niet ingegaan op het voorstel een rotonde in plaats van een tunnel aan te leggen.

Het standpunt van verweerder

2.13.1. Verweerder stelt dat Rijkswaterstaat zorg zal dragen voor een adequate bewegwijzering.

Vaststelling van de feiten

2.13.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.13.3. In het deskundigenbericht is vermeld dat gemotoriseerd verkeer op de N57 vanuit het noorden en noordwesten via een nieuwe route van 500 meter het terrein van [appellante sub 2] kan bereiken. Vanuit het zuiden zal via een nieuwe route een extra afstand van 1.000 meter moeten worden afgelegd. Voor het gemotoriseerd verkeer en het langzaam verkeer vanuit het westen en oosten blijft het terrein van [appellante sub 2] via de Vrouwenpolderseweg bereikbaar.

Het oordeel van de Afdeling

2.13.4. De bereikbaarheid voor het autoverkeer blijft gewaarborgd, zij het dat vanuit het noorden een extra omrijafstand van ongeveer 500 meter, en vanuit het zuiden een afstand van ongeveer 1.000 meter moet worden afgelegd. De plaatsing van bewegwijzeringsborden is toegezegd. Niet aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van [appellante sub 2] door de gewijzigde bereikbaarheid tengevolge van het plan in ernstige mate nadelig zal worden beïnvloed.

Voor zover [appellante sub 2] aanvoert dat ten onrechte niet is ingegaan op haar voorstel een rotonde aan te leggen in plaats van een tunnel overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Het beroep van [appellante sub 2] faalt in zoverre.

Luchtkwaliteit

Het standpunt van appellanten

2.14. Platform N57 vreest een afname van de leefbaarheid door een verslechtering van de luchtkwaliteit. Groen Links e.a. stellen in dit verband dat de berekeningen voor luchtkwaliteit die bij het verweerschrift zijn gevoegd in deze procedure geen rol meer mogen spelen. Voorts stellen zij dat het plan in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2001 (hierna: Blk). Daarnaast stellen zij primair dat geen toepassing mag worden gegeven aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005). Secundair betogen zij dat het plan eveneens niet kan voldoen aan de grenswaarden van het Blk 2005.

Het standpunt van verweerder

2.14.1. Verweerder stelt dat ten behoeve van het bestemmingsplan onderzoek is gedaan naar de luchtkwaliteit met als resultaat dat alleen sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde voor zwevende deeltjes (PM10). Deze overschrijding vindt volgens verweerder bovendien plaats in een mate die wegvalt als het aandeel zeezout daarvan wordt afgetrokken. Gelet op de in het Blk 2005 voorziene zeezoutcorrectie zal een eventueel opnieuw te nemen goedkeuringsbesluit dan ook in de visie van verweerder zonder meer voldoen aan de inmiddels geldende normen voor luchtkwaliteit.

Vaststelling van de feiten

2.14.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.14.3. In de plantoelichting is aangegeven dat de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide als indicator voor verkeersgerelateerde luchtverontreiniging wordt gehanteerd en dat wanneer aan de grenswaarde voor deze stof wordt voldaan ook voor de andere luchtverontreinigende stoffen de grenswaarden niet zullen worden overschreden. Vervolgens is geconcludeerd dat gelet op de berekende concentratie voor stikstofdioxide in 2020 het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de aanleg van de N57.

In de plantoelichting, noch in het goedkeuringsbesluit is ingegaan op de vraag of voor de concentratie zwevende deeltjes (PM10) aan de geldende grenswaarden wordt voldaan.

Bij het uitbrengen van het verweerschrift heeft verweerder de in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan uitgevoerde luchtkwaliteitsberekeningen overgelegd als ook een aanvullende berekening met onder meer een luchtkwaliteitsberekening met behulp van het CAR II-programma, versie 4.0.0. voor de concentratie zwevende deeltjes (PM10) voor het jaar 2020.

2.14.4. In het deskundigenbericht is ten aanzien van deze door het adviesbureau RBOI voor de N57 uitgevoerde luchtkwaliteitsberekeningen onder meer vermeld dat voor de bepaling van de concentraties in het jaar 2010 gebruik is gemaakt van de versie 2.1.10. van het CAR II-programma en dat de resultaten de concentraties van de betrokken stoffen weergeven op een afstand van 5 meter uit de wegas. Uit de tabellen met de resultaten van de berekeningen blijkt dat op 5 meter van de wegas in het plangebied de grenswaarde van de 35 overschrijdingsdagen per kalenderjaar van de concentratie van 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes (PM10) wordt overschreden. Het totale aantal overschrijdingsdagen bedraagt 41.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.14.5. Ingevolge 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blk nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van stikstofdioxide kunnen hebben, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, uiterlijk op 1 januari 2010 een jaargemiddelde concentratie van 40 microgram per m3 voor stikstofdioxide in acht.

Ingevolge artikel 13, aanhef en onder d, van het Blk nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) kunnen hebben, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie in acht, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.14.6. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Blk 2005, worden concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor zwevende deeltjes (PM10) buiten beschouwing gelaten.

Ingevolge artikel 37 treedt dit besluit in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt het ten aanzien van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit besluit, die zijn uitgeoefend voor dat tijdstip en na 4 mei 2005 terug tot laatstgenoemde datum.

Het oordeel van de Afdeling

2.14.7 Niet in geding is dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het Blk van toepassing was.

De Afdeling stelt voorop dat op grond van het Blk voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) respectievelijk op 1 januari 2010 en 1 januari 2005 de in het Blk genoemde grenswaarden in acht moeten worden genomen. Nu de openstelling van de N57 op het grondgebied van Veere eerst in 2010 wordt verwacht is in dit geval uitsluitend van belang te beoordelen of het plan op 1 januari 2010 aan de genoemde grenswaarden kan voldoen. De luchtkwaliteitberekeningen voor het jaar 2020 die verweerder bij zijn verweerschrift heeft overgelegd zijn reeds om die reden niet van belang in deze procedure.

Wat betreft de luchtkwaliteitberekeningen voor het jaar 2010 overweegt de Afdeling als volgt. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het in aanmerking nemen van deze berekeningen, zoals deze door verweerder bij zijn verweerschrift zijn overgelegd, zich niet met het ex tunc karakter van de beoordeling door de Afdeling verdragen. Deze berekeningen kunnen, anders dan Groen Links e.a. betogen, niet worden aangemerkt als nieuw onderzoek van na het bestreden besluit, maar betreffen enkel de neerslag van het ten tijde van de voorbereiding van het plan verrichte onderzoek naar de luchtkwaliteit. De berekeningen zijn vervolgens verwerkt in de passage over de luchtkwaliteit in het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat geen reden deze berekeningen in deze procedure buiten beschouwing te laten.

In het midden latend of de genoemde berekeningen voor 2010 en de daaraan ten grondslag liggende invoergegevens volledig zijn en voldoende inzicht bieden, volgt daaruit wel dat het maximum van 50 microgram per m3 als vierentwintig uurgemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes (PM10), in strijd met het Blk, meer dan 35 maal per kalenderjaar wordt overschreden. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
Hieruit volgt dat verweerder het plan in strijd met artikel 13, aanhef en onder d, van het Blk heeft goedgekeurd. De beroepen van Platform N57, [appellante sub 2] en Groen Links e.a. zijn op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.14.8. Verweerder, de gemeenteraad en de Minister van Verkeer en Waterstaat hebben de Afdeling verzocht het plan te beoordelen op grond van het thans geldende Blk 2005, omdat dit bij het nemen van een nieuw besluit van toepassing zal zijn. Zij stellen dat het plan hiermee in overeenstemming is en verzoeken de Afdeling het plan met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsnog goed te keuren. Verweerder en de Minister hebben ter motivering van dit verzoek ter zitting verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2005, no. 200501512/1 en 14 december 2005, no. 200501574/1 en naar een rapport van Rijkswaterstaat van 7 februari 2006. Uit dit rapport, dat eerst op 9 februari 2006 bij de Afdeling is ingekomen, zou, naar zij stellen, blijken dat op alle wegvakken aan de grenswaarden van het Blk 2005 zou kunnen worden voldaan.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor de toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In deze procedure kan immers, anders dan in de procedures die tot de aangehaalde uitspraken van de Afdeling hebben geleid, niet worden geconcludeerd dat buiten twijfel is dat het plan thans voldoet aan het Blk 2005. Nog daargelaten de vraag of het rapport van Rijkswaterstaat in deze procedure nog een rol kan spelen, aangezien het een nieuw onderzoek betreft op grond van een gewijzigd toetsingskader dat kort voor de zitting is overgelegd, hebben Groen Links e.a. in deze procedure uitdrukkelijk en op meerdere gronden gemotiveerd bestreden dat het plan in overeenstemming is met het Blk 2005.

Molenbiotoop

Het standpunt van appellante

2.15. [appellante sub 2] stelt dat het plan leidt tot onevenredige nadelige gevolgen, nu de windvang van de molen wordt beperkt door de geluidwerende voorziening ten westen van de molen. Bovendien vreest [appellante sub 2] dat het vrachtverkeer windschiftingen en turbulentie tot gevolg heeft die het wiekenkruis van de molen aantasten.

Het standpunt van verweerder

2.15.1. Verweerder stelt dat de verhoogde geluidswal ter plaatse van de begraafplaats niet leidt tot een onevenredige extra belemmering voor de windvang van de molen. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gebruik gemaakt van de formule ter bepaling van de maximale obstakelhoogte van de Vereniging tot behoud van molens in Nederland "De Hollandsche Molen". Hieruit blijkt volgens verweerder dat de kruinhoogte van de aan te leggen geluidwal ruim onder de maximale obstakelhoogte op 62 meter uit de voorkant van de molen blijft.

Vaststelling van de feiten

2.15.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.15.3. Aan de gronden binnen een straal van 100 meter rond [appellante sub 2] is de bestemming "Molenbeschermingszone" toegekend. Aan een deel van deze gronden is eveneens de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-" met de nadere aanwijzing "geluidsafschermende voorziening I" toegekend.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, sub d, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn de gronden ter plaatse van de nadere aanwijzing "geluidsafschermende voorziening I" bestemd voor een geluidswal, geluidsscherm en daarmee vergelijkbare geluidsafschermende voorzieningen, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 3,50 meter gemeten ten opzichte van het wegdek. Deze voorziening is blijkens het deskundigenbericht op een afstand van 59 meter ten westen van de Molen geprojecteerd.

Ten westen van de molen is op een afstand van 70 meter de begraafplaats Serooskerke gelegen begrensd met bomen en struiken met een hoogte van ongeveer 6 meter vanaf het maaiveld.

Bij brief van 6 juli 2005 heeft de Rijksdienst voor Monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) advies uitgebracht ten aanzien van de molenbiotoop van windmolen "De Hoop". Hierin staat vermeld dat bij een juist geprofileerde wal de aanleg van de nieuwe N57 geen wezenlijke invloed zal hebben op het functioneren van molen "De Hoop". In dit verband wordt geadviseerd de wal aërodynamisch vorm te geven. Niettemin adviseert de Rijksdienst de hoge beplanting bij de begraafplaats aan te passen aan de biotoopeisen en geen nieuwe hinderlijke begroeiing aan te planten. Tot slot wordt geadviseerd een verbeterd wieksysteem, bestaande uit fokken met automatisch werkende remkleppen op de wieken, aan te brengen. Wat betreft het passerende vrachtverkeer stelt de Rijksdienst zich op het standpunt dat de passagetijd van het verkeer ter hoogte van de molen betrekkelijk kort zal zijn, zodat de verstoring kort zal zijn. Gelet op onder meer de zwaarte van het wiekenkruis is het onwaarschijnlijk dat de molen hierop zal reageren, aldus de Rijksdienst.

2.15.4. In opdracht van [appellante sub 2] heeft de Vereniging tot behoud van molens in Nederland "De Hollandsche Molen" (hierna: de Vereniging) op 19 september 2005 een rapport uitgebracht over de invloed van de nieuwe N57 op de molenbiotoop. In het rapport wordt vermeld dat tot 100 meter vanaf de molen obstakels niet hoger mogen zijn dan de hoogte van de belt welke 1,75 meter bedraagt. Deze 100 meter is een minimumafstand zodat windwervelingen die veroorzaakt worden door obstakels zodanig afgezwakt worden dat de wind zich kan herstellen en derhalve geen gevaar voor de molen oplevert, aldus de vereniging. Toepassing van de formule op molen "De Hoop" betekent dat vanaf 100 meter obstakels met een maximale hoogte van ongeveer 3,90 meter opgericht mogen worden.

2.15.5. Bij de vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad de hoogte van de ten westen van de molen op te richten geluidwerende voorziening verhoogd van 2,5 meter naar 3,5 meter. Hiertoe is besloten om de rust en de verstaanbaarheid tijdens plechtigheden op de begraafplaats Serooskerke te waarborgen. De gemeenteraad stelt dat daarbij rekening is gehouden met de gevolgen van de wal voor de molenbiotoop en dat uit berekeningen is gebleken dat de wal geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de windvang van de molen.

2.15.6. In het deskundigenbericht is vermeld dat ter plaatse van de aanduiding "geluidafschermende voorziening I" in afwijking van het dwarsprofiel op kaart 5 van de plantoelichting een geluidscherm in plaats van een geluidwal zal worden opgericht.

2.15.7. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de Minister van Verkeer en Waterstaat gesteld dat anders dan het deskundigenbericht vermeldt ter plaatse van de aanduiding "geluidafschermende voorziening I" geen geluidscherm maar een geluidwal zal worden opgericht.

Het oordeel van de Afdeling

2.15.8. De Afdeling stelt voorop dat gelet op hetgeen in 2.14.7. is overwogen het bestreden besluit reeds is vernietigd voor zover het de goedkeuring betreft van de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden -V-".

Ter zitting heeft [appellante sub 2] gesteld geen bezwaren te hebben tegen de oprichting van een geluidsafschermende voorziening van 2,5 meter. Haar bezwaren zijn uitsluitend gericht tegen het bij de vaststelling van het plan gewijzigde artikel 6, eerste lid, sub d, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften waarbij voor de "geluidsafschermende voorziening I" een maximale hoogte van 3,5 meter wordt toegestaan.

Beoordeeld dient derhalve te worden of de verhoging van 1 meter van de met het plan voorziene geluidwal zich verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Uitgangspunt is dat de molenbeschermingszone met een straal van 100 meter in beginsel obstakelvrij dient te blijven. De Afdeling overweegt dat niet gebleken is dat een geluidwal met een maximale hoogte van 2,5 meter de rust en verstaanbaarheid op de begraafplaats onvoldoende zou kunnen verzekeren. Nog daargelaten de vraag of verweerder de formule voor de bepaling van de maximale obstakelhoogte juist heeft toegepast, is de Afdeling gelet op het bovenstaande van oordeel dat verweerder het belang van [appellante sub 2] bij een goede windvang voor de molen onvoldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken. Het besluit is in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid genomen

Wat betreft de mogelijke aantasting van het wiekenkruis als gevolg van windschiftingen en turbulentie door het vrachtverkeer wordt overwogen dat gelet op het advies van de Rijksdienst zoals beschreven in 2.15.3. geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de molen hierop zal reageren.

Proceskostenveroordeling

2.16. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van Platform N57 en Groen Links e.a. te worden veroordeeld.

Van proceskosten voor [appellante sub 2] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 8 februari 2005, 0501277/83/22, voor zover het de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-" en de bestemming "Waterstaatswerken -(WW)-" betreft;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland tot vergoeding van de in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 719,54 (zegge: zevenhonderdnegentien euro en vierenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient als volgt door de provincie Zeeland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald:

- aan Platform N57: een bedrag van € 37,77 (zegge: zevenendertig euro en zevenenzeventig cent),

- aan Groen Links e.a.: een bedrag van € 681,77 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en zevenenzeventig cent);

IV. gelast dat de provincie Zeeland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor Platform N57, € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor [appellante sub 2] en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor Groen Links e.a. vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

270-461.