Uitspraak 200503270/1


Volledige tekst

200503270/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/2990 van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2003, voor zover van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) het verzoek van appellanten om de Beekmansdalseweg in Nijmegen, in beide richtingen gesloten te verklaren voor gemotoriseerd motorrijtuigenverkeer, afgewezen.

Bij besluit van 7 juni 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) na op grond van artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) door de rechtbank Arnhem voor de behandeling van de zaak te zijn verwezen, het door appellanten tegen het besluit van 7 juni 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2006, waar appellanten vertegenwoordigd door [gemachtigde], één der appellanten, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is de weigering van het college om de Beekmansdalseweg gesloten te verklaren voor gemotoriseerd verkeer in beide richtingen, met uitzondering voor bestemmingsverkeer. Appellanten, woonachtig aan de steile Beekmansdalseweg en op de hoek van de kruising van deze weg met de lager gelegen Ubbergseweg beoogden met dit verzoek tot geslotenverklaring openstelling van de Beekmansdalseweg voor fietsverkeer en voetgangers in beide richtingen. De Beekmansdalseweg is toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer, in één richting, heuvelopwaarts. Ter beoordeling ligt voor de uitspraak van 2 maart 2005, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar, ongegrond heeft verklaard.

2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen, voor zover thans van belang, de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten.

In artikel 15, tweed lid, van de WVW is bepaald dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categrorieën weggebruikers dat van een weg of een weggedeelte gebruik maakt.

Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Volgens deze bepaling wordt bij de motivering aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

2.3. Het college heeft het verzoek van appellanten afgewezen op de grond dat door de gevraagde afsluiting de verkeersveiligheid op de evenwijdig met de Beekmansdalseweg gelegen (Ubbergse) Holleweg in het gedrang komt omdat het gemotoriseerd verkeer in dat geval niet meer gebruik kan maken van de Beekmansdalseweg. Ten einde een goede verkeerscirculatie te waarborgen zou de (Ubbergse) Holleweg, evenals de Beekmansdalseweg, een verblijfsweg, waar eveneens éénrichtingsverkeer geldt, opengesteld moeten worden voor gemotoriseerd verkeer in beide richtingen, waartegen de bewoners en het gemeentebestuur van Ubbergen overwegende bezwaren koesteren, aldus het college.

Blijkens de beslissing op het bezwaar van 7 juni 2004 heeft het college verder overwogen dat het gebruik door het gemotoriseerd verkeer van de eveneens steile (Ubbergse) Holleweg heuvelopwaarts in de situatie dat de Beekmansdalseweg zou zijn afgesloten, erg voor de hand ligt. De genoemde wegen, die beide binnen de 30km zone vallen, zijn als verblijfsweg niet geschikt om te dienen als ontsluitingsweg, aldus het college. Afsluiting van de Beekmansdalseweg zou betekenen dat de verkeersproblemen worden afgewenteld op de buurgemeente Ubbergen, waarmee zij overigens in overleg is om een bevredigende oplossing te bereiken.

Het college erkent dat het van kracht zijnde bestemmingsplan Nijmegen Oost voorziet in de functie van de Beekmansdalseweg als fiets-/voetpad, als onderdeel van een stelsel van recreatieve fietspaden richting Ooijpolder en dat, om dit tot stand te brengen, deze weg voor het gemotoriseerd verkeer zou moeten worden afgesloten. Vooralsnog moet worden uitgegaan van beleidsvoornemens die op termijn tot uitvoering, ook in overleg met Ubbergen, zullen worden gebracht aldus het college.

Een en ander heeft het college geleid tot de gevolgtrekking om voorlopig af te zien van de gevraagde afsluiting.

2.4. Het besluit van 25 augustus 2003 voor zover dat strekt tot handhaving van het instellen dan wel wijzigen van een 30km zone voor het gebied waarin de Beekmansdalseweg en de (Ubbergse) Holleweg vallen, alsmede de herroeping van het besluit van 24 september 2002 in die zin dat het éénrichtingsverkeer voor fietsers op de Beekmansdalseweg, heuvelopwaarts, wordt hersteld, is niet in geding.

2.5. De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en daarbij overwogen dat het aan het college is om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.6. Hetgeen appellanten in hoger beroep aanvoeren komt nagenoeg geheel overeen met hetgeen zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. Zij hebben een nadere uiteenzetting van het reeds aangevoerde gegeven.

2.7. De rechtbank heeft overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de door appellanten voorgestane geslotenverklaring het gemotoriseerd verkeer op de Ubbergse Holleweg, dat het stedelijke Nijmegen wil bereiken, zal toenemen. Het argument van appellanten dat het waarborgen van een goede verkeerscirculatie onbegrijpelijk is, kan daarom niet worden gevolgd.

De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college in redelijkheid dit effect en de daarbij betrokken belangen van de gemeente Ubbergen en de bewoners van de Nijmeegse en (Ubbergse) Holleweg heeft kunnen betrekken in de besluitvorming, vooral omdat het wijzigen van de ene verkeerssituatie niet kan worden losgezien van de verkeerssituatie in de (nabije) omgeving.

Verder heeft de rechtbank de stelling van appellanten dat uitstel van de realisering van de op de Beekmansdalseweg rustende bestemming in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, verworpen omdat een en ander afhankelijk is van een noodzakelijk verkeersplan dat met de buurgemeente Ubbergen moet worden opgesteld en geen hoge prioriteit heeft, gezien het lage aantal ongevallen op de Beekmansdalseweg.

2.8. De Afdeling onderschrijft het gemotiveerde oordeel van de rechtbank. Zij voegt hieraan toe dat het college bij de beoordeling van de verkeersveiligheid van de Beekmansdalseweg is uitgegaan van verkregen informatie over de ongevallen en de aard van deze ongevallen over de periode 1993-2003. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het daarop gebaseerde standpunt dat de verkeersveiligheid ter plekke van een aanvaardbaar niveau is, onjuist is. Dat het gemotoriseerde verkeer en het fietsverkeer tegen de thans geldende regels in gebruik maakt van de afdaling van de Beekmansdalseweg kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het in de ogen van appellanten niet afdoende handhavend optreden buiten het onderhavige geschil valt.

In de omstandigheid dat het college nog steeds in overleg is met het gemeentebestuur van Ubbergen om een bevredigende oplossing te zoeken voor de verkeerssituatie van beide wegen en nabije omgeving in overeenstemming met het bestemmingsplan en dat dit tot nu toe geen resultaat heeft opgeleverd, kan niet leiden tot het oordeel dat het college niet destijds het besluit had kunnen nemen zoals zij heeft gedaan.

2.9. Dat het verzoek om afsluiting voor gemotoriseerd verkeer niet gelijktijdig met het besluit ter zake van het herstel van het éénrichtingsverkeer voor fietsers is afgehandeld en dientengevolge heeft geleid tot een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure die aan het voorliggende geschil ten grondslag ligt, heeft de (proces)belangen van appellanten, anders dan zij menen, niet geschaad. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van heden in de zaak 200503269/1.

2.10. De Afdeling ziet gelet op het vorenoverwogene geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van het verzoek om de Beekmansdalseweg voor gemotoriseerd verkeer in beide richtingen af te sluiten.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

221.