Uitspraak 200503269/1


Volledige tekst

200503269/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], allen wonend te Nijmegen,

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/2989 van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college ) besloten, voor zover van belang, door middel van onderborden van het type 0101 als bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aan te duiden dat de Beekmansdalseweg in Nijmegen voor fietsers in beide richtingen is opengesteld.

Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft het college, voor zover van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard.

Appellanten hebben bij de rechtbank Arnhem beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) na op grond van artikel 8:13, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) door de rechtbank Arnhem voor de behandeling van de zaak te zijn verwezen, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 alpril 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2006, waar appellanten vertegenwoordigd door [gemachtigde], één der appellanten, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens dit beroep in te stellen tegen dat besluit een bezwaar te maken, behoudens hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen.

2.2. Het aan dit geschil ten grondslag liggende besluit van 25 augustus 2003 strekt, voor zover van belang, tot gegrondverklaring van het tegen het primaire besluit van 24 september 2002 gerichte bezwaar van appellanten. De gegrondverklaring betekent dat, in tegenstelling tot het primaire besluit, geen uitvoering wordt gegeven aan de openstelling van de steile Beekmansdalseweg voor fietsers in beide richtingen, zodat de oorspronkelijke situatie van éénrichtingsverkeer voor fietsers heuvelopwaarts, in stand blijft. Evenzo blijft het heuvelopwaarts gaande motorrijtuigenverkeer, waarop het verkeersbesluit van 24 september 2002 evenwel geen betrekking heeft, toegestaan.

2.3. Appellanten hebben er bezwaar tegen dat het verkeersbesluit van 24 september 2002 niet is gepaard gegaan met een geslotenverklaring voor al het gemotoriseerde verkeer op de Beekmansdalseweg in beide richtingen met uitzondering voor bestemmingsverkeer. Openstelling voor fietsverkeer heuvelopwaarts en -afwaarts en geslotenverklaring voor al het gemotoriseerde verkeer, met uitzondering voor bestemmingsverkeer, zijn volgens appellanten in goede besluitvorming onverbrekelijk met elkaar verbonden.

Het in de bezwaarfase naar voren gebrachte bezwaar van appellanten betreffende het achterwege laten van een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer en het verzoek daartoe alsnog te besluiten is door het college als een verzoek om een primair besluit aangemerkt. Dit verzoek is afgewezen, waartegen de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift is opengesteld.

Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover appellanten in het beroepschrift tegen het besluit van 25 augustus 2003 tegen de afwijzing van het verzoek zijn opgekomen, dit terecht als een bezwaarschrift is aangemerkt.

Vaststaat dat het college bij besluit van 7 juni 2004, na doorzending van dit bezwaar door de rechtbank, een beslissing op dit bezwaarschrift heeft genomen, waartegen appellanten beroep hebben ingesteld.

Nu dezelfde rechtbank dit beroep in een gevoegde procedure bekend onder SBR 04/2990 in behandeling heeft genomen en op dezelfde dag uitspraak heeft gedaan als de thans aangevallen uitspraak, heeft de rechtbank onder die omstandigheden terecht geoordeeld dat het beroep van appellanten, voor zover zij beogen te bereiken dat de openstelling voor het fietsverkeer in beide richtingen gepaard gaat met geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer, in het haar voorgelegde geschil bekend onder SBR 04/2989 niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

.