Uitspraak 200507783/1


Volledige tekst

200507783/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 23 februari 2005 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.

Bij besluit van 25 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.

Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in de APV.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.

2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen die zijn aangetroffen naast de container op de Schietbaanlaan, ter hoogte van nummer 2, te Rotterdam. Volgens verweerder zijn de afvalstoffen in strijd met de APV ter inzameling aangeboden. Verweerder heeft appellant als overtreder aangemerkt, omdat tussen de afvalstoffen een aan appellant gericht poststuk is aangetroffen.

2.3. Appellant betoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij voert aan dat hij nooit afval naast een container plaatst. Voorts stelt hij dat tussen zijn afval geen papieren met adresgegevens kunnen zijn gevonden, omdat hij papierafval gescheiden van het overige afval ter inzameling aanbiedt. Hij vermoedt dat een tijdelijk naast hem wonende kennis het desbetreffende afval naast de container heeft geplaatst. Het is mogelijk dat tussen haar afval zijn adresgegevens zijn aangetroffen, zo stelt hij, omdat hij op de achterkant van een aan hem gericht poststuk een kort berichtje had geschreven aan haar.

2.4. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.

2.5. Het tussen het huisvuil aangetroffen poststuk is niet bewaard door verweerder. Van de voorkant van het poststuk, met daarop de naam- en adresgegevens van appellant, is een kopie gemaakt. Bij verweerder is niet bekend of op de achterkant van het desbetreffende poststuk een briefje was geschreven.

De Afdeling overweegt - mede gelet op de toelichting van appellant ter zitting - dat het haar niet onaannemelijk voorkomt dat het aangetroffen poststuk met de naam- en adresgegevens van appellant tussen het huisvuil van iemand anders heeft gezeten. Verweerder heeft dit niet dan wel onvoldoende weerlegd, met behulp van het desbetreffende poststuk dan wel anderszins. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de aangetroffen afvalstoffen door appellant naast de container zijn geplaatst en niet door een ander. Verweerder heeft appellant dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op hem verhaald.

Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande, kan de beslissing op het bezwaar slechts strekken tot herroeping van het primaire besluit. De Afdeling zal daarom, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 25 juli 2005, kenmerk A.B.2005.2.02372/RNI;

III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 14 maart 2005, kenmerk STZ HA nr.:04/04556;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

255-446.