Uitspraak 200802850/1


Volledige tekst

200802850/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 maart 2008 in zaak nrs. 08/980 en 08/981 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) [appellant] onder meer gelast voor 2 september 2007 de bewoning van de werkplaats op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te staken en de woonvoorzieningen daaruit te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 10.000,00.

Bij besluit van 3 januari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de opgelegde last beperkt tot het beëindigen van de strijd met artikel 40 van de Woningwet door het verwijderen en verwijderd houden van alle aangebrachte woonvoorzieningen in het bouwwerk, te weten de kookgelegenheid, aanrecht met spoelbak, kranen, koelkast, douchegelegenheid en toilet.
Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 4 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vaststaat dat in het bouwwerk op het perceel een keuken, toilet en doucheruimte zijn aangebracht, waarvoor geen bouwvergunning is verleend.

2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c van de wet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1° de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,

2° de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en

3° het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat het aanbrengen van de keuken, het toilet en de badkamer bouwvergunningvrij is.

2.3.1. Dit betoog faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwwerk als werkplaats ten behoeve van een aannemingsbedrijf is gerealiseerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat reeds eerder voorzieningen aangebracht waren en de door hem aangebrachte voorzieningen slechts strekten tot vervanging daarvan. Door het aanbrengen van een keuken, toilet en badkamer wordt de werkplaats bouwkundig geschikt gemaakt voor bewoning. Reeds omdat met het aanbrengen van deze voorzieningen is beoogd het gebruik van het bouwwerk te wijzigen, kan het aanbrengen daarvan niet worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, met welk oordeel wordt aangesloten bij vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 19 juli 2006, in zaak nr. 200508769/1 en 16 januari 2008, in zaak nr. 200702963/1), zodat daarvoor een bouwvergunning is vereist.

2.3.2. Nu vaststaat dat voor desbetreffende voorzieningen geen bouwvergunning is verleend, is derhalve gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid-West"(hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woningen -W-".

Ingevolge artikel 18, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en erven.

Ingevolge dat artikel, lid B.I, aanhef en onder a, mogen op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat, als woningen vrijstaande eengezinshuizen mogen worden gebouwd, waarbij per bestemmingsvlak ter plaatse van de op de kaart gegeven aanduiding "situering woning" ten hoogste één woning mag worden gebouwd.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip nog gebouwd kunnen worden krachtens een reeds verleende of nog te verlenen bouwvergunning en welke afwijken van het plan, onverminderd de bevoegdheid tot onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking naar aard en afmetingen niet wordt vergroot.

2.6. [appellant] betoogt dat de aangebrachte woonvoorzieningen onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen en het college om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven.

2.6.1. Op de plankaart is aan het perceel geen aanduiding "situering woning" gegeven. De voorzieningen zijn gebouwd ten behoeve van de realisering van een woning en zijn derhalve in strijd met artikel 18, lid B.I, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.

Als het beroep van [appellant] op het overgangsrecht al zou slagen, dan verschaft dat, anders dan hij kennelijk veronderstelt, geen bouwvergunning vervangende titel; een bouwvergunning blijft vereist. Aangezien een dergelijke vergunning niet is aangevraagd en bovendien onzeker is of [appellant] met succes een beroep op overgangsrecht kan doen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009

163-580.