Uitspraak 200504868/1


Volledige tekst

200504868/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 1999 heeft de gemeenteraad van Valkenswaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 1999, het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 januari 2000, kenmerk 625417, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het besluit van 25 januari 2000 bij uitspraak van 6 november 2002, no. 200001416/1, gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 augustus 2003, kenmerk 625417, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft het besluit van 5 augustus 2003 bij uitspraak van 26 januari 2005, no. 200306353/1, gedeeltelijk vernietigd.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 maart 2005, kenmerk 625417, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 3 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2005, appellant sub 2 bij brief van 7 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, appellant sub 3 bij brief van 3 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2005, en appellanten sub 4 bij brief van 6 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2005, beroep ingesteld. Appellante sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 21 juni 2005.

Bij brief van 22 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 22 november 2005 heeft [partij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2005, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. P.J.M. Aertsen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. M.L. Yücesan-van Drunen en mr. G.L.E. Pijnenburg, ambtenaren van de gemeente. Appellant sub 3 en appellanten sub 4 zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden.

Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het beroep van [appellant sub 3], [appellanten sub 4]

2.3. [appellant sub 3], [appellanten sub 4] stellen dat verweerder in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld door het bestreden besluit opnieuw ter inzage te leggen met een ten opzichte van de eerste terinzagelegging gerectificeerde plankaart. Hierdoor is het onzeker welk planologische regime voor het perceel Kapellerpad 15 geldt.

2.3.1. Verweerder heeft blijkens de overwegingen van het bestreden besluit beoogd goedkeuring te onthouden aan de bestemming "Kampeerterreinen" met betrekking tot de gronden aan het Kapellerpad 15 te Borkel en Schaft.

Blijkens plankaart 2 heeft de gemeenteraad aan de gronden van perceel Kapellerpad 15 te Borkel en Schaft de bestemming "Kampeerterreinen" toegekend. Ingevolge artikel 2.3, onder A, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden die zijn aangewezen voor "kampeerterreinen" bestemd voor de handhaving van de bestaande kampeerbedrijven met eventuele horecavoorziening en het aantal kampeermiddelen conform "de Staat van kampeerterreinen" (zie de aan dit artikel toegevoegde bijlage). In de bijlage bij dit artikel staat Kapellerpad 15 vermeld.

In het dictum van het besluit van verweerder van 15 maart 2005 staat het volgende vermeld: "[…] Aan betreffende plandelen verlenen wij goedkeuring behoudens aan het volgende gedeelte van het plan: A. ten aanzien van plankaart 2, de met blauw aangegeven plangedeelten; B. ten aanzien van de planvoorschriften, de volgende bepaling: artikel 2.3, Bijlage bij artikel 2.3: Staat van kampeerterreinen, gehele rij sub "Kapellerpad 15. Zie bijlage I behorende bij dit besluit." In bijlage I is de tekst in de rij waarin Kapellerpad 15 staat vermeld volledig doorgestreept. Verder staat bij deze rij de lettercombinatie 'g.o.'.

Blijkens het verhandelde ter zitting zijn door verweerder drie afschriften van plankaart 2 gemaakt. Op één van deze kaarten is niet het perceel Kapellerpad 15, maar het perceel Groesdijk 5 blauw omlijnd. Deze kaart is op 8 april 2005 met het besluit aan de gemeenteraad meegezonden en heeft met ingang van 28 april 2005 ter inzage gelegen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder de gemeenteraad op de hoogte gesteld van het feit dat deze ter inzage gelegde plankaart niet juist is. Vervolgens heeft verweerder op 12 mei 2005 een met de overwegingen en het dictum van het besluit overeenkomende versie van de plankaart aan de gemeenteraad toegezonden en alle betrokkenen per brief op hoogte gesteld van deze gang van zaken. Met ingang van 26 mei 2005 heeft het besluit opnieuw ter inzage gelegen met een plankaart 2 waarop het perceel Kapellerpad 15 wel blauw is omlijnd en het perceel Groesdijk 5 niet meer.

De Afdeling is van oordeel dat bij het uiteenlopen van de bij het bestreden besluit behorende afschriften van de plankaart waarop het plandeel waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden met blauw is omlijnd, de aan de gemeenteraad ter bekendmaking toegezonden en gewaarmerkte plankaart doorslaggevend is. Die versie is op 28 april 2005 ter inzage gelegd. Aan de nadien alsnog toegezonden verbeterde versie welke op 26 mei 2005 ter inzage is gelegd, komt in dit verband geen betekenis toe. Gelet op het voorgaande is bij het bestreden besluit goedkeuring verleend aan de bestemming "Kampeerterreinen"voor het perceel Kapellerpad 15 en goedkeuring onthouden aan deze bestemming voor het perceel Groesdijk 5. Gelet hierop en het onder B. vermelde in het dictum is het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig en derhalve in strijd met de rechtszekerheid. Voorts berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering, aangezien verweerder heeft beoogd blijkens de aan zijn besluit ten grondslag gelegde motivering goedkeuring te onthouden aan deze bestemming voor het perceel Kappellerpad 15 en goedkeuring te verlenen aan deze bestemming voor het perceel Groesdijk 5. De beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 4] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vernietigd.

Gelet hierop ziet de Afdeling, nu verweerder na vernietiging van de goedkeuring aan de bestemming "Kampeerterreinen" voor het perceel Kapellerpad 15 en de onthouding van goedkeuring aan deze bestemming voor het perceel Groesdijk 5 rechtens nog maar één besluit kan nemen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht goedkeuring te onthouden aan de bestemming "Kampeerterreinen" voor het perceel Kapellerpad 15 en goedkeuring te verlenen aan deze bestemming voor het perceel Groesdijk 5.

Het beroep van de [appellanten sub 1]

Het standpunt van appellanten

2.4. [appellanten sub 1] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan een gedeelte van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot hun perceel [locatie 1] te [plaats]. Zij stellen dat daardoor onvoldoende bebouwingsmogelijkheden op hun perceel resteren, waardoor de toekomstige bedrijfsvoering van hun agrarisch bedrijf ter plaatse ten onrechte wordt beperkt. Voorts stellen appellanten dat verweerder ten onrechte geen specifiek op hun bedrijf toegesneden afweging heeft gemaakt. In dit verband voeren zij aan dat hun bedenkingen in het bestreden besluit geclusterd met enkele andere agrarische bedrijven onder het kopje "niet-grondgebonden agrarische bedrijven" zijn behandeld. Verweerder heeft daarbij miskend dat het grondgebonden melkveebedrijf op hun perceel de hoofdtak van hun agrarisch bedrijf is en dat de niet-grondgebonden exploitatie van het houden van kippen een neventak betreft. Dat verweerder gebruik heeft gemaakt van hun onbekende door de gemeenteraad geleverde informatie, achten zij onjuist.

Het standpunt van verweerder

2.4.1. Verweerder heeft de omvang van het bestemmingsvlak op het perceel in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht, omdat deze niet voldoet aan het uitgangspunt "bouwblok op maat" met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. Voor de toepassing van dit uitgangspunt heeft verweerder het bedrijf aangemerkt als een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf omdat ter plaatse gedeeltelijk niet-grondgebonden activiteiten plaatsvinden. Verweerder heeft zich bij het bepalen van de omvang van een bouwblok dat wel aan dit uitgangspunt voldoet, gebaseerd op de door de gemeenteraad verstrekte informatie over de bestaande bebouwing en over de door betrokkenen wenselijk geachte ontwikkelingen ter plaatse.

Vaststelling van de feiten

2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.3. Bij haar uitspraak van 6 november 2002 heeft de Afdeling voor zover hier van belang over de omvang van de uitbreiding van de bouwblokken binnen de plandelen met de bestemming "Agrarische bedrijven" het volgende overwogen:

"Bij bepaling van de omvang van die uitbreiding hebben verweerders zich blijkens de overwegingen in hun besluit gebaseerd op een door hen uitgevoerd onderzoek ter plaatse. Uit het bestreden besluit kan echter niet worden opgemaakt of uit dit onderzoek wellicht feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding kunnen vormen om voor een of meerdere percelen van het provinciaal beleid af te wijken."

2.4.4. Bij haar uitspraak van 26 januari 2005 heeft de Afdeling voor zover hier van belang over de plandelen met de bestemming "Agrarische bedrijven" het volgende overwogen:

"De Afdeling acht het, gelet op de geruime tijd die inmiddels sedert de vaststelling van het bestemmingsplan is verstreken, van belang dat spoedig een nieuwe beslissing omtrent de goedkeuring van deze plandelen wordt genomen zodanig dat aan betrokkenen duidelijkheid over het toegelaten gebruik van hun gronden wordt verschaft. De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat namens het gemeentebestuur ter zitting is toegezegd dat de benodigde gedetailleerde informatie over de hier aan de orde zijnde bouwpercelen binnen zes weken na de zitting aan verweerder beschikbaar zal worden gesteld."

2.4.5. [appellanten sub 1] exploiteren een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 1] in [plaats]. Blijkens het verhandelde ter zitting kunnen op grond van een in 1990 verleende milieuvergunning 65 stuks melkvee, 60 stuks jongvee, 40 stuks meststieren en 5750 legkippen worden gehouden. Tevens teelt het bedrijf aardappels.

Het plan voorziet voor dit perceel in de bestemming "Agrarische bedrijven", zonder nadere aanduiding.

2.4.6. Ingevolge artikel 2.1, lid A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden die zijn aangewezen voor "Agrarische bedrijven" bestemd voor niet meer dan één agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak en bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden uitsluitend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Ingevolge artikel 2.1, lid B, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de tot "Agrarische bedrijven" bestemde grond uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de onder artikel 2.1, lid A, voor deze bestemming opgenomen doeleindenomschrijving.

Omschakeling naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is ter plaatse niet toegestaan.

Ingevolge artikel 0.3 van de planvoorschriften, wordt onder een grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond (waaronder ook begrepen grond met tunnels en/of kassen met een hoogte van niet meer dan 1.50 meter).

2.4.7. In het streekplan Noord-Brabant 2002 (hierna: het streekplan) wordt onder een grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

Onder een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf wordt verstaan een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, […].

2.4.8. Volgens de kaart behorende bij het streekplan is het perceel [locatie 1] gelegen in de AHS-landbouw. Volgens het streekplan § 3.4.8 is in de AHS-landbouw uitgangspunt dat agrarische bouwblokken mogen worden uitgebreid tenzij overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard zich daartegen verzetten. Uitbreiding van bouwblokken voor de intensieve veehouderij in de AHS-landbouw buiten veeverdichtingsgebieden, duurzame projectlocaties en landbouwontwikkelingsgebieden met accent intensieve veehouderij is een kwestie van maatwerk.

2.4.9. Blijkens het bestreden besluit betekent het uitgangspunt een "bouwblok op maat" een bouwblok met de bestaande bebouwing en voorzieningen en een redelijke uitbreidingsmogelijkheid van 15%.

2.4.10. Blijkens de door de gemeenteraad aan verweerder geleverde informatie - verkregen onder meer uit een bezoek aan appellanten op het bedrijfsperceel aan de [locatie 1] op 20 december 2004 - zijn [appellanten sub 1] voornemens hun intensieve veehouderijtak (pluimvee) in de huidige omvang te behouden en hun rundvee- en akkerbouwactiviteiten uit te breiden. Op grond van de vergaarde informatie bij dit bezoek heeft de gemeenteraad een voorstel voor de omvang van het goed te keuren bouwblok voor verweerder opgesteld. In dit voorstel is de bestaande bebouwing aangegeven. Het bouwblok behelst deze bebouwing en voorzieningen met een uitbreidingsmogelijkheid van 15 %.

Het oordeel van de Afdeling

2.4.11. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft verweerder het uitgangspunt "bouwblok op maat" toegepast voor bedrijven met niet-grondgebonden activiteiten, ongeacht de omvang daarvan, ter voorkoming van uitbreiding van deze activiteiten.

Gelet evenwel op het hiervoor weergegeven streekplanbeleid en op de ingevolge het plan toegestane activiteiten op het perceel, heeft verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat op het perceel deels niet-grondgebonden activiteiten plaatsvinden.

Het had op de weg van verweerder gelegen in het bestreden besluit nader in te gaan op de bebouwingsmogelijkheden voor de grondgebonden rundvee- en akkerbouwactiviteiten van het agrarisch bedrijf ter plaatse, te meer daar [appellanten sub 1] te kennen hebben gegeven de bestaande bebouwing alleen te willen uitbreiden voor deze bedrijfsactiviteiten.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op een gedeelte van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot het perceel [locatie 1] te [plaats], wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 2]

Het standpunt van appellant

2.5. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan drie delen van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot de percelen [locatie 2] en [locatie 3] in [plaats]. Hij stelt dat daardoor ten onrechte onvoldoende bebouwingsmogelijkheden op het perceel [locatie 2] resteren, waardoor de toekomstige bedrijfsvoering van zijn agrarisch bedrijf ter plaatse wordt beperkt. In dat verband voert hij aan dat hij mogelijk een aardappelbewaarschuur moet bouwen en dat hij met plannen rondloopt een biogascentrale te gaan bouwen. Verder voert hij aan dat verweerder bij zijn besluit uit had moeten gaan van twee bedrijven.

Het standpunt van verweerder

2.5.1. Verweerder heeft de omvang van het bestemmingsvlak op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht, omdat deze niet voldoet aan het uitgangspunt "bouwblok op maat" met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. Verweerder heeft zich bij het bepalen van de omvang van het bouwblok dat wel aan dit uitgangspunt voldoet, gebaseerd op de door de gemeenteraad verstrekte informatie over de bestaande bebouwing en over de door betrokkenen wenselijk geachte ontwikkelingen ter plaatse.

Vaststelling van de feiten

2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.3. Verwezen wordt naar de in de overwegingen 2.4.3, 2.4.4, 2.4.6, 2.4.7 en 2.4.9 vermelde gegevens.

2.5.4. Appellant houdt op het perceel [locatie 2] te [plaats] vleesstieren en op het perceel [locatie 3] zeugen en vleesvarkens. Verder heeft hij in de omgeving ongeveer 50 ha in gebruik voor akkerbouw.

Het plan voorziet voor deze percelen in één bestemmingsvlak "Agrarische bedrijven".

2.5.5. Volgens de kaart behorende bij het streekplan zijn de percelen [locatie 2] en [locatie 3] gelegen in het AHS-landschap. Volgens het streekplan § 3.4.7 mogen grondgebonden agrarische bedrijven in het AHS-landschap hun bouwblok uitbreiden met 15% of tot een omvang van 1,5 hectare als het bouwblok na toepassing van dit uitbreidingspercentage kleiner zou zijn.

2.5.6. Blijkens de door de gemeenteraad aan verweerder geleverde informatie - verkregen onder meer bij een bezoek aan appellant op het bedrijfsperceel aan de [locatie 2] en [locatie 3] op 20 december 2004 - is [appellant sub 2] voornemens naast zijn huidige bedrijfsvoering van intensieve veehouderij een fouragehandel te beginnen waarbij op natuurlijke basis wordt gecomposteerd. Op grond van de vergaarde informatie bij dit bezoek heeft de gemeenteraad een voorstel voor de omvang van het goed te keuren bouwblok voor verweerder opgesteld. In dit voorstel is de bestaande bebouwing aangegeven. Het bouwblok behelst deze bebouwing en voorzieningen met een uitbreidingsmogelijkheid van 15 %. Verweerder heeft zich hierbij aangesloten. De oppervlakte van dit bouwblok is ongeveer 2 ha.

2.5.7. Ter zitting heeft [appellant sub 2] gesteld dat zonder enkele wijzigingen van de vorm van het bouwblok zoals dit is ontstaan na de onthouding van goedkeuring, geen reële bebouwingsmogelijkheden voor de grondgebonden agrarische activiteiten ter plaatse bestaan.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.8. De Afdeling stelt voorop dat verweerder bij beoordeling van de omvang van het bouwblok ervan mocht uitgaan dat op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] één agrarisch bedrijf is gevestigd. Daarbij neemt zij in aanmerking dat voor de bedrijfsvoering op de percelen één milieuvergunning is verleend en dat belastingtechnisch sprake is van één bedrijf.

Gelet hierop heeft verweerder toepassing kunnen geven aan het uitgangspunt "bouwblok op maat", nu dit gelet op de omvang van het bouwblok overeenstemt met het in 2.5.5 weergegeven beleid.

Ten aanzien van de vorm van het bouwblok overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken op grond van welke feiten en omstandigheden is gekozen voor de situering van de uitbreidingsmogelijkheid ten opzichte van de bestaande bebouwing en voorzieningen, anders dan op grond van de door de gemeente aangeleverde tekening. Het had op de weg van verweerder gelegen in het bestreden besluit nader in te gaan op de situering van de bebouwingsmogelijkheden voor de grondgebonden agrarische activiteiten van het agrarisch bedrijf ter plaatse.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op drie delen van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot de percelen [locatie 2] en [locatie 3] in [plaats], wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Proceskosten

2.6. Verweerder dient ten aanzien van [appellanten sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellant sub 3], van [appellanten sub 4] en van [appellant sub 2] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], van [appellanten sub 4], van [appellanten sub 1] en van [appellant sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 maart 2005, kenmerk 625417, voor zover het betreft:

a. de onthouding van goedkeuring aan de bestemming "Kampeerterreinen" met betrekking tot het perceel Groesdijk 5;

b. de goedkeuring aan de bestemming "Kampeerterreinen" met betrekking tot het perceel Kapellerpad 15;

c. de onthouding van goedkeuring aan een gedeelte van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot het perceel [locatie 1] te [plaats];

d. de onthouding van goedkeuring aan drie delen van de bestemming "Agrarische bedrijven" met betrekking tot de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats];

III. verleent goedkeuring aan de bestemming "Kampeerterreinen" met betrekking tot het perceel Groesdijk 5;

IV. onthoudt goedkeuring aan de bestemming "Kampeerterreinen" met betrekking tot het perceel Kapellerpad 15;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd als vermeld onder II, sub a en b;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellanten sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) ieder afzonderlijk vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006

270-447.