Uitspraak 200408033/1


Volledige tekst

200408033/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], beide gevestigd te [plaats],
5. [appellante sub 5], gevestigd te [plaats],
6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats],
7. [appellante sub 7], gevestigd te [plaats],
8. het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
9. [appellanten sub 9], beiden wonend te [woonplaats],
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],
13. [appellante sub 13], gevestigd te [plaats],
14. [appellant sub 14], wonend te [woonplaats],
15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],
16. [appellante sub 16], wonend te [woonplaats],
17. [appellante sub 17], gevestigd te [plaats],
18. [appellanten sub 18], allen wonend te [woonplaats],
19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],
20. [appellanten sub 20], wonend te [woonplaatsen],
21. [appellanten sub 21], allen wonend te [woonplaats],
22. [appellant sub 22], wonend te [woonplaats],
23. [appellant sub 23], wonend te [woonplaats],
24. [appellanten sub 24], gevestigd en wonend te [plaats],
25. [appellanten sub 25], wonend te [woonplaats],
26. [appellante sub 26], gevestigd te [plaats],
27. [appellant sub 27], wonend te [woonplaats],
28. [appellante sub 28], gevestigd te [plaats],
29. [appellante sub 29], gevestigd te [plaats],
30. [appellante sub 30], gevestigd te [plaats],
31. [appellant sub 31], wonend te [woonplaats],
32. de vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
33. [appellanten sub 33], alle gevestigd en wonend te [plaats],
34. [appellant sub 34], wonend te [woonplaats],
35. [appellant sub 35], wonend te [woonplaats],
36. [appellante sub 36], gevestigd te [plaats],
37. [appellant sub 37], wonend te [woonplaats],
38. [appellant sub 38], wonend te [woonplaats]
39. [appellanten sub 39], beiden wonend te [woonplaats],
40. [appellant sub 40], wonend te [woonplaats],
41. [appellante sub 41], gevestigd te [plaats],
42. [appellanten sub 42], beiden wonend te [woonplaats],
43. [appellanten sub 43], gevestigd en wonend te [plaatsen],
44. [appellante sub 44], gevestigd te [plaats],
45. [appellante sub 45], gevestigd te [plaats],
46. [appellanten sub 46], gevestigd en wonend te [plaatsen]
47. [appellanten sub 47], wonend te [woonplaats],
48. [appellanten sub 48], gevestigd en wonend te [plaatsen]
49. [appellanten sub 49], wonend te [woonplaats],

en

provinciale staten van Overijssel (hierna: verweerders), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister en de Staatssecretaris).

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2004, kenmerk PS/2004/738, hebben provinciale staten van Overijssel, op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Overijssel, het reconstructieplan "Salland-Twente" vastgesteld.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben bij besluit van 2 november 2004 het reconstructieplan goedgekeurd.

Tegen het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan en het daarmee samenhangende goedkeuringsbesluit hebben appellanten beroep ingesteld.

Bij brief van 31 mei 2005 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 augustus 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Van deze gelegenheid hebben de colleges van burgemeester en wethouders van Dinkelland, Hof van Twente, Rijssen-Holten en Wierden gebruik gemaakt.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen.
Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 en 18 oktober 2005, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen. Provinciale staten van Overijssel hebben zich doen vertegenwoordigen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Wierden als partij gehoord. De colleges van burgemeester en wethouders van Dinkelland, Hof van Twente en Rijssen-Holten zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

[appellante sub 5] heeft bij brief van 9 februari 2006 haar beroep ingetrokken. [appellante sub 41]. heeft bij brief van 31 maart 2006 haar beroep ingetrokken.

OVERGANGSRECHT

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

ONTVANKELIJKHEID

I. In verweer

2.2. Verweerders stellen dat het college van burgemeester en wethouders van Deventer geen belanghebbende is, zodat zijn beroep

niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

2.2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc) kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Awb worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Rwc stellen provinciale staten voor elk concentratiegebied één of meer reconstructiecommissies in.

In artikel 7 van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat provinciale staten de samenstelling van de reconstructiecommissie zodanig regelen dat in elk geval gemeenten ten minste een lid in de reconstructie-commissie zitting hebben. Voorts is in dit artikel bepaald dat provinciale staten met de besturen van gemeenten overleggen over de wijze waarop deze in de reconstructiecommissie vertegenwoordigd zullen zijn en dat het college van gedeputeerde staten aan de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten bericht van de samenstelling, taken en bevoegdheden van de reconstructiecommissies zendt.

In artikel 14, tweede lid, van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college van gedeputeerde staten voorafgaand aan de opstelling van het ontwerp van het reconstructieplan, een bestuursovereenkomst sluit met de betrokken gemeenten omtrent de wijze waarop de betrokkenheid van deze gemeenten bij de totstandkoming en uitvoering van het reconstructieplan, alsmede de afstemming met de procedures voor de vaststelling of herziening van bestemmingsplannen, zullen zijn gewaarborgd.

In artikel 27, eerste lid, van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat het reconstructieplan voor daarin aangewezen delen van het reconstructiegebied geldt als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) totdat voor deze delen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden. In het derde lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO geldt.

Gelet op dit samenstel van wettelijke bepalingen zijn de besturen van gemeenten in een reconstructiegebied nauw betrokken bij het opstellen van het reconstructieplan en zijn zij voorts belast met de uitvoering van het reconstructieplan in bestemmingsplannen. De gemeente Deventer is gelegen in het reconstructiegebied. Dit alles leidt de Afdeling tot het oordeel dat de aan het college van burgemeester en wethouders van Deventer toevertrouwde belangen rechtstreeks bij het reconstructieplan betrokken zijn. Er bestaat dan ook geen aanleiding zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

2.3. Verweerders stellen dat het door [gemachtigde] namens de Vereniging Milieudefensie ingestelde beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat geen machtiging is overgelegd.

2.3.1. Bij faxbericht van 13 januari 2005 is ter secretarie van de Raad van State een op 1 januari 2005 gedateerd schrijven ontvangen waarin de Vereniging Milieudefensie [gemachtigde] machtigt om namens haar alle mogelijke rechtmiddelen aan te wenden in verband met het Reconstructieplan Salland en Twente. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding het beroep van de Vereniging Milieudefensie niet-ontvankelijk te verklaren.

II. Vormverzuim

2.4. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb bevat een beroepschrift de gronden van het beroep.

Ingevolge artikel 6:6, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Bij brief van 10 december 2004 hebben [appellanten sub 48] beroep ingesteld tegen het reconstructieplan. In deze brief zijn de gronden van het beroep niet vermeld. Bij aangetekende brief van 17 december 2004 zijn appellanten door de Afdeling op dit verzuim gewezen en zijn zij tot uiterlijk 14 januari 2005 in de gelegenheid gesteld om de gronden van hun beroep in te dienen.

Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Bij brief van 13 januari 2005 zijn de gronden voor het beroep aangevuld, behoudens voor [een van appellanten sub 48].

De gronden voor [een van appellanten sub 48] zijn derhalve niet binnen de aldus gestelde termijn ontvangen. Evenmin is binnen de termijn om uitstel voor indiening daarvan verzocht. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou moeten worden dat appellant niet in verzuim is geweest.

2.4.1. Het beroep van [appellanten sub 48] is dan ook niet-ontvankelijk voor zover dit [een van appellanten sub 48] betreft.

III. Wettelijk kader

2.5. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder reconstructie verstaan de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van een onderling samenhangend complex van maatregelen en voorzieningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze wet.

Onder een landbouwontwikkelingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

Onder een verwevingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Onder een extensiveringsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

2.5.1. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO. Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als een voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel is artikel 50 van de Woningwet niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan.

Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Rwc, geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.

2.5.2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rwc kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de wet maakt het besluit tot goedkeuring, voor de toepassing van het eerste lid, deel uit van het daaraan ten grondslag liggende besluit tot vaststelling van het reconstructieplan.

Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Rwc kunnen, in afwijking van de artikelen 27, eerste en tweede lid, 28, zevende lid, en 29, negende lid, van de WRO, geen bedenkingen of kan geen beroep worden ingediend tegen die onderdelen van een bestemmingsplan die voortvloeien uit een bekendgemaakt reconstructieplan.

2.5.3. Het reconstructieplan voorziet in een zonering intensieve veehouderij die is weergegeven op bij het plan behorende kaarten.

De zonering intensieve veehouderij bestaat uit extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.

2.5.4. Het reconstructieplan bevat op pagina 106 de volgende definities.

2.5.4.1. Onder intensieve veehouderij wordt een agrarisch bedrijf of een deel daarvan verstaan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Onder melkrundvee wordt in het reconstructieplan, gelijk artikel 1, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) verstaan:

1. melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest, en

2. vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

Onder 'biologisch' wordt in het reconstructieplan verstaan: dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

2.5.4.2. Onder bouwblok wordt verstaan: een deel van het bestemmingsplan voor de vestiging van een landbouwbedrijf met toebehoren zoals een bedrijfswoning, erf, beplanting, et cetera.

2.5.4.3. Onder nieuwvestiging wordt verstaan: een nieuw agrarisch bouwblok opnemen in het bestemmingsplan voor de vestiging van een nieuw van elders te verplaatsen bedrijf of geheel nieuw te starten bedrijf.

2.5.4.4. Onder uitbreiding wordt verstaan: de vergroting van de aanwezige agrarische bebouwing al of niet gepaard gaand met een verruiming van het bouwblok.

2.5.5. Een reconstructieplan bevat een beleidsuitspraak over het grondgebruik binnen de reconstructiezones waaruit een onderdeel van een bestemmingsplan in de zin van artikel 29, derde lid, van de Rwc kan voortvloeien, indien deze beleidsuitspraak, blijkens de gekozen formulering, als bindend beoogd is en van de bestemmingsplanwetgever geen nadere afweging meer vereist en voor zover deze niet reeds rechtstreeks uit de Rwc volgt.

2.5.6. Gezien de hier aan de orde zijnde beroepen, betreft het de volgende in het reconstructieplan vervatte beleidsuitspraken:

In verwevingsgebieden is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen verboden.

In verwevingsgebieden mag de status van sterlocatie niet worden toegekend aan bedrijven in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: PEHS) en de robuuste verbindingszones en aan bedrijven binnen 250 meter van voor verzuring gevoelige Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn- en Natuurbeschermingsgebieden en voor verzuring gevoelige gebieden binnen de PEHS overeenkomstig de Wav.

2.5.7. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de beroepen gericht tegen het onderhavige besluit tot vaststelling van een reconstructieplan, overweegt de Afdeling ambtshalve als volgt.

2.5.7.1. Zoals hiervoor is overwogen, kan een belanghebbende beroep instellen tegen de vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan. Gelet op het doel en de strekking van de Rwc betekent dit niet dat beroep openstaat tegen alle onderdelen van het plan. Voor zover het reconstructieplan indicatieve elementen bevat van het provinciale beleid voor de uivoering van de Rwc zoals neergelegd in het reconstructieplan, zijn deze elementen niet gericht op enig rechtsgevolg. Tegen deze onderdelen van het reconstructieplan kan dan ook geen beroep worden ingesteld. De beroepen voor zover gericht tegen deze onderdelen zijn niet-ontvankelijk.

2.5.7.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat ten aanzien van dit reconstructieplan beroep openstaat tegen de onderdelen van het reconstructieplan waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 27 van de Rwc, de in het reconstructieplan neergelegde zonering intensieve veehouderij, alsmede de, blijkens de gekozen formulering, als bindend beoogde beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de reconstructiezones. Voor zover het voorliggende reconstructieplan begripsomschrijvingen bevat die bepalend zijn voor de reikwijdte van de hiervoor bedoelde planonderdelen en die niet reeds in de Rwc zijn opgenomen, staat hiertegen eveneens beroep open.

Beroepen tegen indicatieve, niet-bindende elementen

2.6. [appellant sub 11], [appellant sub 14], [appellant sub 19], [appellante sub 28], [appellante sub 30], [appellanten sub 33], [appellanten sub 43] en [appellanten sub 46] stellen in beroep (onder meer) dat de financiering van de uitvoering van het plan onduidelijk en ontoereikend is.

2.6.1. [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellant sub 19], [appellante sub 28], [appellanten sub 20], [appellanten sub 42], [appellanten sub 48], [appellant sub 38], [appellanten sub 39] stellen in beroep (onder meer) dat het plan niet voorziet in voldoende flankerend beleid wat betreft de intensieve veehouderij.

2.6.2. [appellanten sub 21] stellen in beroep dat het reconstructieplan ertoe leidt dat Salland één groot natuurgebied wordt en dat daarin is voorbijgegaan aan het belang van de agrarische sector.

2.6.3. [appellant sub 22] en [appellanten sub 43] voeren in beroep (onder meer) een aantal bezwaren aan over de uitvoering van het project "De Doorbraak".

2.6.4. De vereniging Milieudefensie stelt in beroep onder meer dat het reconstructieplan ten onrechte voorziet in een recreatiegebied op de Herikerberg te Goor en dat het plan niet voorziet in voldoende innovatief beleid.

2.6.5. [appellanten sub 33] stellen in beroep voorts dat binnen het verwevingsgebied teveel ruimte wordt gelaten voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, die een verdere beperking van de agrarische functie met zich kan brengen.

2.6.6. [appellant sub 38] en [appellanten sub 39] stellen in beroep voorts dat het reconstructieplan ten onrechte niet voorziet in een verruimde herinvesteringsregeling waarbij de vergoeding niet uitsluitend in de landbouw behoeft te worden gerealiseerd.

2.6.7. [appellanten sub 43] hebben ter zitting verklaard dat hun overige bezwaren geen betrekking hebben op de aan de gronden toegekende zonering.

Deze bezwaren zien naar het oordeel van de Afdeling evenmin op beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de reconstructiezones die, blijkens de gekozen formulering, als bindend zijn beoogd.

2.6.8. De beroepen van appellanten genoemd onder 2.6.-2.6.7. zijn geheel of gedeeltelijk gericht tegen indicatieve, niet bindende elementen van het reconstructieplan en niet gericht tegen de zonering intensieve veehouderij of een onderdeel van het reconstructieplan dat een bepaling betreft over het grondgebruik binnen die zonering.

2.7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.7.1. en 2.5.7.2. zijn de beroepen van [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], [appellant sub 22], [appellante sub 30], de vereniging Milieudefensie, [appellanten sub 33], [appellanten sub 42], [appellanten sub 46], [appellanten sub 48], in zoverre niet-ontvankelijk en zijn de beroepen van [appellanten sub 21], [appellante sub 28], [appellant sub 38], [appellanten sub 39] en [appellanten sub 43] geheel niet-ontvankelijk.

BEROEPEN EXTENSIVERINGSGEBIEDEN

Beroepen gericht tegen de totstandkoming van de zonering

Standpunt van appellanten

2.8. [appellant sub 27] en [appellante sub 30] stellen onder meer dat verweerders ten onrechte niet met de vaststelling van extensiveringsgebieden hebben gewacht totdat de ligging van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en de kwetsbare gebieden in het kader van de Wav definitief zijn vastgesteld. Daarbij verwijzen zij naar de beroepen die bij de Afdeling zijn ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel waarbij voor deze provincie in het kader van de Wav kaarten met kwetsbare gebieden zijn vastgesteld.

[appellant sub 11] stelt onder meer dat verweerders in strijd met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Wav kwetsbare gebieden in de zin van die wet hebben aangewezen, zodat de in het reconstructieplan gekozen basis voor de begrenzing van de extensiveringsgebieden ondeugdelijk is.

Voorts zijn volgens hem de criteria op grond waarvan is besloten een zone van 250 meter rond bepaalde voor verzuring gevoelige gebieden aan te wijzen als extensiveringsgebied onduidelijk. Ook [appellante sub 13], [appellant sub 15] en [appellanten sub 18] hebben onder meer bezwaren van deze strekking.

Standpunt van verweerders

2.8.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat zij zich bij het aanwijzen van de extensiveringsgebieden hebben kunnen baseren op de kaart met kwetsbare gebieden die in het kader van de Wav is vastgesteld. In verband met de rechtszekerheid van particulieren en gemeenten is besloten om, vooruitlopend op definitieve duidelijkheid omtrent de reikwijdte van de Wav, een kaart met kwetsbare gebieden vast te stellen. Wanneer de begrenzing van de kwetsbare gebieden ingevolge de Wav wordt gewijzigd, zal de begrenzing van de extensiveringsgebieden in het reconstructieplan daarop worden aangepast, aldus verweerders. In het verweerschrift stellen verweerders verder dat de aanwijzing van extensiveringsgebieden voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in de Rwc.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.8.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rwc geschieden de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van het reconstructieplan, met het oog op het bereiken van de doelstellingen in artikel 4 van de wet, met inachtneming van de in de bijlage bij deze wet opgenomen rijksuitgangspunten.

2.8.3. Ingevolge paragraaf 2, onder A., sub 1., van de bijlage bedoeld in artikel 9 van de Rwc, sluit de ligging van extensiveringsgebieden aan bij de zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden en kernrandzones.

2.8.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav worden als kwetsbaar gebied aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de EHS, en:

a. onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Iav) als voor verzuring gevoelig krachtens artikel 1, tweede lid, van de Iav waren aangemerkt, of

b. waarop onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Iav een convenant als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij van toepassing was, met ingang van het tijdstip waarop dat convenant niet meer van toepassing is.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wav stelt het college van gedeputeerde staten voor de toepassing van het eerste lid bij besluit vast welke gebieden in hun provincie deel uitmaken van de EHS, voor zover dat onderscheidenlijk op zodanige wijze als noodzakelijk is om te kunnen vaststellen welke van de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde gebieden als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Een zodanig besluit gaat vergezeld van één of meer kaarten.

Vaststelling van de feiten

2.8.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.8.6. In het reconstructieplan is op de pagina's 103 en 104, voor zover hier van belang, vermeld dat bij de aanwijzing van extensiveringsgebieden de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de PEHS en de (daar vaak mee samenvallende) streekplanzone IV-gebieden de basis vormen. Aanvullend zijn zones van 250 meter rond een aantal voor verzuring gevoelige gebieden aangewezen als extensiveringsgebied. Dit is gebeurd aan de hand van de volgende criteria:

- in de 250 meter zone moet sprake zijn van een gestapelde problematiek en van de aanwezigheid van (beperkte) groeipotenties van intensieve veehouderijbedrijven;

- de voor verzuring gevoelige gebieden hebben een hoge kwetsbaarheid voor de neerslag van ammoniak; het gaat daarbij vrijwel geheel om zeer kwetsbare natuurdoeltypen (minder dan 1.400 mol N/ha/jaar) zoals vennen, droog schraalgrasland, heide, hoogveen en bos op arme zandgronden;

- de gebieden behoren tot de voor verzuring gevoelige Habitat-, Vogelrichtlijn- en natuurbeschermingsgebieden;

- in relevante situaties is ook aandacht besteed aan aspecten als nieuwe natuur zoals genoemd in de natuurgebiedsplannen, gebieden met kwaliteitswateren, zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden, robuuste verbindingszones, geurzones en mogelijkheden voor recreatief medegebruik.

Ook in hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan van 22 juni 2004, waarin verweerders de tegen het ontwerp ingediende bedenkingen behandelen, en in het verweerschrift zijn deze criteria weergegeven.

2.8.7. Ter zitting is door verweerders de toepassing van en de verhouding tussen deze criteria toegelicht. Aan de hand van de vraag of sprake is van zogeheten gestapelde problematiek, is bekeken of gronden in een zone van 250 meter rondom een voor verzuring gevoelig gebied voor aanwijzing als extensiveringsgebied in aanmerking komen. Van stapeling wordt gesproken indien twee van de op pagina's 103 en 104 van het plan genoemde criteria op een gebied van toepassing zijn. Het gaat dan om combinaties van de volgende criteria:

- overschrijding kritische depositiewaarden (meer dan 1.400 mol N/ha/jaar),

- de voor verzuring gevoelige Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden,

- nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen,

- kwaliteitswateren,

- zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden,

- robuuste verbindingszones en

- stankzones/stankhinder.

Ter zitting is verder door verweerders de toepassing van figuur T.5 (voor verzuring gevoelige natuurgebieden in de PEHS) van de toelichting op het reconstructieplan toegelicht. In deze figuur zijn onder andere de kwetsbare (meer dan 1.400 mol N/ha/jaar) en de zeer kwetsbare (minder dan 1.400 mol N/ha/jaar) natuurgebieden weergegeven. Indien een perceel nabij een kwetsbaar gebied ligt, is sprake van gestapelde problematiek indien ook een ander criterium van toepassing is.

Ter zitting is voorts toegelicht dat reeds sprake is van gestapelde problematiek indien binnen 250 meter van een intensieve veehouderij een zeer kwetsbaar natuurgebied (minder dan 1.400 mol N/ha/jaar) ligt.

2.8.8. Uit de reactienota ontwerp-reconstructieplan (p. 180-181), volgt dat voor de ligging van de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de PEHS is aangesloten bij de bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 3 februari 2004 in het kader van de Wav vastgestelde kaart met kwetsbare gebieden.

2.8.9. Bij uitspraak van 16 maart 2005, nrs. 200406755/1, 200406965/1, 200408144/1, 200406913/1 en 200406883/1, heeft de Afdeling een aantal besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 juli 2004 vernietigd en het besluit van 3 februari 2004 herroepen. Daartoe is overwogen dat het college niet bevoegd was om vast te stellen welke gebieden in de provincie Overijssel moeten worden aangemerkt als kwetsbare gebieden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wav en dat het college met het besluit van 3 februari 2004 niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Wav.

Het oordeel van de Afdeling

2.8.10. Het door verweerders bij de aanwijzing van extensiveringsgebieden gebruikte uitgangspunt van de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de PEHS is gezien het bepaalde in paragraaf 2, onder A., sub 1., van de bijlage bedoeld in artikel 9 van de Rwc, niet onredelijk.

Wat betreft het bezwaar dat verweerders in strijd met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Wav kwetsbare gebieden in de zin van die wet hebben aangewezen, merkt de Afdeling allereerst op dat dit bezwaar op zichzelf in deze procedure niet aan de orde is. Dat blijkens genoemde uitspraak van 16 maart 2005 het college van gedeputeerde staten van Overijssel niet bevoegd was vast te stellen welke gebieden in de provincie Overijssel moeten worden aangemerkt als kwetsbare gebieden en dat dit college met het besluit van 3 februari 2004 niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Wav, neemt niet weg dat verweerders wat betreft de ligging van de voor verzuring gevoelige gebieden binnen de PEHS hebben kunnen aansluiten bij de in het kader van de Wav vastgestelde kaart met kwetsbare gebieden. Niet is aannemelijk geworden dat deze kaart in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van hun besluit niet hadden mogen baseren. Mochten in beroepen in de zaak waarin het bovenstaande in geding is, bijzondere omstandigheden nopen tot een ander oordeel, dan zal de Afdeling daarvan bij de behandeling van die beroepen doen blijken. Nu verweerders de kaart met kwetsbare gebieden in algemene zin aan hun besluitvorming ten grondslag hebben kunnen leggen, hebben zij met de vaststelling van extensiveringsgebieden niet behoeven te wachten totdat de ligging van de Ecologische Hoofdstructuur en de kwetsbare gebieden in het kader van de Wav definitief zijn vastgesteld.

2.8.11. De criteria die het plan bevat teneinde gronden rondom een voor verzuring gevoelig gebied als extensiveringsgebied aan te wijzen, zijn evenmin onredelijk. De toelichting over de gestapelde problematiek alsmede over de toepassing van en de onderlinge verhouding tussen de criteria is naar het oordeel van de Afdeling summier in het plan en in de reactienota ontwerp-reconstructieplan weergegeven. In het plan en in de aan de besluitvorming ten grondslag liggende stukken is immers slechts in algemene bewoordingen aangegeven welke criteria zijn gehanteerd. Nu echter deze criteria in het plan en in de reactienota ontwerp-reconstructieplan wél - zij het summier - zijn toegelicht en daarbij in aanmerking genomen de toelichting van verweerders over de verhouding tussen en de toepassing van de criteria in het verweerschrift en ter zitting, is de Afdeling van oordeel dat, hoewel een uitgebreidere toelichting in het reconstructieplan de voorkeur zou hebben gehad, deze criteria voldoende duidelijk zijn en dat hun motivering voldoende is te achten.

2.8.12. Het betoog van [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellanten sub 18], [appellant sub 27], en [appellante sub 30] faalt in zoverre. Wel ziet de Afdeling aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verweerders op na te melden wijze te veroordelen in de door appellanten voor de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten en te gelasten dat verweerders het door appellanten betaalde griffierecht aan hen dient te vergoeden.

Overige beroepen extensiveringsgebieden

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3]

Het standpunt van appellanten

2.9. Appellanten stellen in beroep dat hun bedrijf ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt. Voorts ligt het bedrijf volgens hen ten onrechte in een extensiveringsgebied en wordt het in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt doordat het op de lijst met voorbereidingsbesluiten staat. Nu het [landgoed] financieel afhankelijk is van de opbrengsten van het bedrijf is ook het voortbestaan van het landgoed in gevaar, hetgeen in strijd is met de uitgangspunten van het plan, aldus appellanten.

Het standpunt van verweerders

2.9.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat bij de definiëring van intensieve veehouderij is aangesloten bij de Wav. De aanwezigheid van maximaal 90 vleesstieren op het bedrijf is voor verweerders van doorslaggevende betekenis geweest voor het aanmerken van dit bedrijf als intensieve veehouderij. Volgens verweerders doet de grondgebondenheid van het bedrijf daar niet aan af, omdat zij ervoor gekozen hebben dit aspect niet als maatstaf te gebruiken bij het definiëren van intensieve veehouderijen, vanwege de moeilijkheid dit begrip te omschrijven. Verweerders achten het voortbestaan van het landgoed van belang en stellen zich in te zetten voor een maatwerkoplossing voor het bedrijf.

Verweerders hebben zich verder op het standpunt gesteld dat het bedrijf nabij een zeer kwetsbaar natuurgebied ligt en in verband hiermee als extensiveringsgebied is aangemerkt.

Vaststelling van de feiten

2.9.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.3. [appellante sub 3] beheert het [landgoed] waarop [appellant sub 2] een zoogkoeienbedrijf exploiteert. Het bedrijf is gelegen aan [locatie 1] te [plaats].

Blijkens kaart 1 van het plan liggen de gronden van appellanten in een extensiveringsgebied.

2.9.4. Onder intensieve veehouderij wordt een agrarisch bedrijf of een deel daarvan verstaan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

2.9.5. In het reconstructieplan staat op pagina 40 dat verweerders de economische basis van de landgoederen willen behouden en versterken, om de grote landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van de landgoederen te behouden.

Op pagina 118 van het reconstructieplan staat dat in het extensiveringsgebied nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensive veehouderij worden tegengegaan. Slechts een beperkte uitbreiding van het staloppervlak is (tijdelijk) mogelijk wanneer dat uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is. Andere agrarische bedrijven, zoals grondgebonden veehouderijen, die een belangrijke rol spelen in het beheer en onderhoud van het gebied, dienen wel voldoende perspectief te houden.

2.9.6. Blijkens het deskundigenbericht betreft het bedrijf van appellanten een zoogkoeienhouderij waarbij alle kalveren afkomstig zijn van de eigen fokkerij. De vrouwelijke kalveren worden toegevoegd aan de eigen veestapel en de mannelijke kalveren worden na 2 jaar afgevoerd voor de slacht.

De dieren verblijven in de zomermaanden op de percelen cultuurgrond waar ook de gewassen worden verbouwd die uitsluitend worden gebruikt binnen het bedrijf. Het bedrijf is erkend als scharrelbedrijf.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.7. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders bij de begrenzing van het extensiveringsgebied wat betreft het perceel van appellanten geen recht gedaan aan de feitelijke situatie. Hierbij wijst de Afdeling in het bijzonder op de aanwezigheid van laanbeplanting en een tuin in de nabijheid van de gronden van appellanten. Bovendien ligt ter plaatse laanbeplanting in zowel voor verzuring gevoelig gebied als niet voor verzuring gevoelig gebied. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.9.8. De uitgangspunten van verweerders zoals aangegeven in 2.9.5. waarbij aan landgoederen voldoende ontwikkelingsperspectieven moeten worden geboden, staan in dit geval op gespannen voet met de definiëring van het begrip intensieve veehouderij.

Het feit dat de grondgebondenheid moeilijk te definiëren is, is, mede tegen de achtergrond van de wens van verweerders om dit landgoed te behouden en de beoogde maatwerkoplossing voor dit bedrijf, onvoldoende om in dit geval het bedrijf als intensieve veehouderij aan te merken.

Hieruit volgt dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert.

2.9.9. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en met artikel 3:46 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zijn gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bedrijf aan [locatie 1] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij, de gronden als extensiveringsgebied zijn aangewezen en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen.

Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellante sub 6]

Het standpunt van appellante

2.10. Appellante stelt in beroep dat haar gronden ten onrechte niet in een landbouwontwikkelingsgebied liggen. Er is ten onrechte geanticipeerd op de aanwijzing van het gebied "Wierdense Veld" in het kader van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn). Bovendien is het nabijgelegen bedrijventerrein ten onrechte niet opgenomen in de reconstructiezonering. Ten slotte wordt het bedrijf in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt nu het starten van een intensieve veehouderij niet is toegestaan.

Het standpunt van verweerders

2.10.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat uit de Habitatrichtlijn volgt dat aangemelde gebieden een zekere "voorbescherming" genieten, zodat het reconstructieplan terecht rekening heeft gehouden met de aanwijzing van het "Wierdense Veld". Overigens heeft het reconstructieplan geen gevolgen voor het bedrijf van appellante.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.10.2. Ingevolge paragraaf 2, onder A., sub 2, van de bijlage bedoeld in artikel 9 van de Rwc, wordt bij de indeling van het gebied onder meer rekening gehouden met bestaande of toekomstige stedelijke bebouwing.

Vaststelling van de feiten

2.10.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.10.4. Appellante exploiteert aan [locatie 2] te [plaats] een bedrijf dat poot-, fabrieks- en consumptieaardappelen produceert.

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiverings- en een verwevingsgebied. Op het bedrijf is het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer van toepassing.

2.10.5. Het voor verzuring gevoelige gebied "Wierdense Veld" stond ten tijde van het bestreden besluit en het goedkeuringsbesluit op de lijst die Nederland aan de Europese Commissie heeft toegezonden op grond van artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn.

2.10.6. In het reconstructieplan staat op pagina 102, voor zover hier van belang, dat landbouwontwikkelingsgebieden niet worden aangewezen binnen 1.000 meter vanaf een voor verzuring gevoelig gebied.

2.10.7. In het reconstructieplan staat op pagina 103 dat delen van de streekplanzone I, II en III als verwevingsgebied zijn aangewezen. De kleinschalige landschappen, de grondwaterbeschermingsgebieden, de PEHS en het stroomgebied van de Dinkel met streefbeeld kwaliteitswater zijn, voor zover het geen extensiveringsgebied is, aangeduid als verwevingsgebied.

2.10.8. In het reconstructieplan staat op pagina 120 dat steden, dorpen en kernen niet in een zone zijn opgenomen en buiten de ruimtelijke doorwerking van de zonering vallen. Onder steden en kernen valt eveneens in aanleg zijnd stedelijk gebied. Hieronder worden, voor zover hier van belang, verstaan door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen waarvan de aanleg vóór 2008 zal plaats vinden.

Het bedrijventerrein waarnaar appellante verwijst, ligt ten zuiden van het "Wierdense Veld" en ten oosten van de kern Nijverdal. Blijkens het deskundigenbericht is het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein onherroepelijk en is de helft van het terrein uitgegeven.

Het terrein is op de reconstructiezoneringskaart als "bestaand stedelijk gebied" weergegeven.

Het oordeel van de Afdeling

2.10.9. Niet in geding is dat het merendeel van de gronden van appellante binnen een afstand van 1.000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied liggen en dat een kleine strook grond aan de westzijde binnen de 250 meter zone vanaf een voor verzuring gevoelig gebied ligt. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7., 2.10.6. en 2.10.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van de zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. De aanwijzing van de gronden als extensiveringsgebied en verwevingsgebied is in overeenstemming met deze uitgangspunten. Gezien de grootschalige ontwikkeling van intensieve veehouderij die in landbouwontwikkelingsgebied mogelijk is en de milieubelasting die dat voor de omgeving veroorzaakt, hebben verweerders, gelet op het uit artikel 10 van het EG-Verdrag voortvloeiende beginsel van gemeenschapstrouw, terecht rekening gehouden met de aanmelding bij de Europese Commissie van het "Wierdense Veld" op grond van de Habitatrichtlijn en daarmee de gronden van appellante niet als landbouwontwikkelingsgebied aangemerkt. In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bedrijf van appellante geen intensieve veehouderijtak heeft, en ook geen plannen heeft om die op korte termijn te realiseren, zodat het bedrijf in zoverre door het reconstructieplan niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd. Verweerders hebben het bedrijventerrein waarnaar appellante verwijst overeenkomstig de rijksuitgangspunten en de uitgangspunten van het reconstructieplan niet behoeven op te nemen in de reconstructiezonering.

2.10.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.10.11. Het beroep van [appellante sub 6] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 9]

Het standpunt van appellanten

2.11. Appellanten stellen in beroep dat hun melkrundveehouderij aan de [locatie 3] te [plaats] ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het standpunt van verweerders

2.11.1. Verweerders erkennen in hun verweerschrift dat het bedrijf van appellanten ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het oordeel van de Afdeling

2.11.2. Nu verweerders hebben erkend dat het bedrijf ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt en niet is gebleken van gewijzigde feiten of omstandigheden sinds de vaststelling van het reconstructieplan, is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.11.3. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellanten sub 9] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bedrijf aan [locatie 3] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient, gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 10]

Het standpunt van appellant

2.12. Appellant stelt in beroep dat zijn melkrundveehouderij aan [locatie 4] te [plaats] ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het standpunt van verweerders

2.12.1. Verweerders erkennen in hun verweerschrift dat het bedrijf van appellant ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt. Enerzijds omdat het bedrijfsvloeroppervlak voor intensieve veehouderij minder dan 250 m2 bedraagt en anderzijds omdat ten tijde van het uitbrengen van het verweerschrift geen vleesstieren meer op het bedrijf aanwezig waren.

Het oordeel van de Afdeling

2.12.2. Nu verweerders hebben erkend dat het bedrijf ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt en niet is gebleken van andere gewijzigde feiten of omstandigheden sinds de vaststelling van het reconstructieplan dan het aantal vleesstieren op het bedrijf, is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.12.3. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 10] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bedrijf aan [locatie 4] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient, gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 11] voor het overige

Het standpunt van appellant

2.13. Appellant stelt in beroep onder meer dat zijn gronden ten onrechte in de aanvullende 250 meter zone van het extensiveringsgebied liggen. Volgens appellant is in de nabije omgeving van zijn gronden geen sprake van "gestapelde problematiek". Voorts wordt bestreden dat sprake is van een "beperkte groeipotentie". Bovendien ligt er geen voor verzuring gevoelig Habitatrichtlijngebied in de directe omgeving van het bedrijf.

Het standpunt van verweerders

2.13.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de gronden van appellant op een afstand van 95 meter liggen van het voor verzuring gevoelige Habitatrichtlijngebied "Springendal en Dal van de Mosbeek". De gronden liggen verder in het "wateraandachtsgebied: kwaliteitswater". Groeimogelijkheden worden volgens verweerders al beperkt door de ligging nabij Habitatrichtlijngebied.

Vaststelling van de feiten

2.13.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.13.3. Appellant exploiteert een gemengd bedrijf met onder meer vleesvarkens aan [locatie 5] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de bij het bedrijf behorende gronden in een extensiveringsgebied.

2.13.4. Het voor verzuring gevoelige Habitatrichtlijngebied "Springendal en Dal van de Mosbeek" ligt op een afstand van ongeveer 95 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de kippenschuur.

Op streekplankaart 1 is het gebied waarin het bedrijf van appellant ligt, aangeduid als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater".

Het oordeel van de Afdeling

2.13.5. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden waaronder de 250 meter-zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Nu de gronden van appellant binnen 250 meter van een voor verzuring gevoelig Habitatrichtlijngebied liggen en deze tevens als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater" zijn aangeduid, is de aanwijzing van de gronden als extensiveringsgebied door verweerders in overeenstemming met deze uitgangspunten. Het criterium "beperkte groeipotenties" is, zoals verweerders ter zitting hebben uiteengezet, geen zelfstandig criterium, maar heeft betrekking op de beperkte groeimogelijkheden voor veehouderijen als gevolg van de huidige omgevingskwaliteiten. Dit standpunt is niet onredelijk.

Dat verweerders hierbij onder meer op het op korte afstand gelegen Habitatrichtlijngebied wijzen, is niet onbegrijpelijk. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

2.13.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.13.7. Het beroep van [appellant sub 11] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 13] voor het overige

Het standpunt van appellante

2.14. Appellante stelt in beroep onder meer dat haar gronden ten onrechte in het extensiveringsgebied liggen. Daartoe stelt zij dat haar gronden niet binnen 250 meter van een voor verzuring gevoelig gebied liggen als bedoeld in de Interimwet ammoniak en veehouderij (oud) (hierna: Iav). Daarnaast stelt appellante dat haar gronden ten onrechte binnen de 250 meter zone liggen omdat niet is voldaan aan alle daarvoor geldende voorwaarden.

Het standpunt van verweerders

2.14.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat een binnen een afstand van 250 meter van de gronden van appellante gelegen uitloper, op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij (oud), bij gemeentelijke verordening als voor verzuring gevoelig is aangewezen. Nu dit voor verzuring gevoelige gebied, net als de gronden van appellante blijkens het streekplan in een "wateraandachtsgebied kwaliteitswater" ligt en onder meer de kritische depositiewaarden worden overschreden, is aanwijzing als extensiveringsgebied volgens verweerders aangewezen.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.14.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder d, van de Iav (oud) wordt onder een voor verzuring gevoelig gebied een gebied verstaan dat overeenkomstig de krachtens het tweede lid gestelde regels is aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Iav (oud) geven de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij ministeriële regeling aan welke ecologisch of natuurwetenschappelijk waardevolle gebieden die gevoelig zijn voor verzuring of eutrofiëring, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij, worden als voor verzuring gevoelig gebied aangemerkt bossen, natuurterreinen en landschapselementen die zijn gelegen op voor verzuring gevoelige grond en:

a. een oppervlakte hebben van ten minste 5 ha; dan wel

b. door de gemeenteraad bij verordening krachtens de Gemeentewet op een bijbehorende kaart als voor verzuring gevoelig gebied zijn aangewezen.

Vaststelling van de feiten

2.14.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.14.4. Appellante exploiteert op [locatie 6] te [plaats] een fokzeugenbedrijf.

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.14.5. Op figuur T.4 van de toelichting op het reconstructieplan liggen de desbetreffende gronden binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig gebied. In figuur T.5 van deze toelichting is dit voor verzuring gevoelig gebied aangemerkt als kwetsbaar natuurgebied.

Op streekplankaart 1 is het gebied waarin het bedrijf van appellante ligt, onder meer aangeduid als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater".

Het oordeel van de Afdeling

2.14.6. Niet in geding is dat de door appellante aangehaalde uitloper als voor verzuring gevoelig is aangemerkt op grond van de "Verordening voor verzuring gevoelige gebieden 1999" van de gemeente Losser. Gelet op artikel 2, eerste lid, sub b, van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij (oud) zoals omschreven in 2.14.2. kan de stelling van appellante dat de uitloper niet als voor verzuring gevoelig gebied kan worden aangemerkt, niet worden onderschreven.

Wat betreft de 250 meter zone wordt opgemerkt dat de Afdeling de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, voldoende gemotiveerd en niet onredelijk acht. Gelet op de feiten genoemd in 2.14.5. is de aanwijzing van de gronden van appellante als extensiveringsgebied daarmee in overeenstemming. In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

2.14.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.14.8. Het beroep van [appellante sub 13] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 15] voor het overige

Het standpunt van appellant

2.15. Appellant stelt in beroep dat zijn gronden ten onrechte zijn aangewezen als extensiveringsgebied en dat de aanwijzing voorts onvoldoende is gemotiveerd. Appellant wenst dat zijn gronden worden aangemerkt als verwevingsgebied omdat de ligging in extensiveringsgebied voor het bedrijf bijzonder nadelig is, hetgeen niet opweegt tegen de met de Rwc te dienen doelen.

Het standpunt van verweerders

2.15.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat vanwege de gestapelde problematiek ter plaatse, de gronden van appellant als extensiveringsgebied zijn aangewezen. De beperkingen die dit voor appellant tot gevolg heeft, volgen uit de Rwc en de wens van verweerders om te voorzien in een ruimtelijke aanpak van de ammoniakproblematiek.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.15.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.15.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.15.4. Appellant exploiteert aan [locatie 7] te [plaats] een pluimveebedrijf.

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.15.5. De voor verzuring gevoelige uitloper van het Habitatrichtlijngebied "Springendal en het dal van de Mosbeek" ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van de gronden van appellant.

Op figuur T.4 van de toelichting op het reconstructieplan liggen de desbetreffende gronden van appellant binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig gebied. In figuur T.5 van deze toelichting is dit voor verzuring gevoelig gebied aangemerkt als kwetsbaar natuurgebied.

Op streekplankaart 1 is de omgeving van het bedrijf onder meer aangeduid als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater".

Het oordeel van de Afdeling

2.15.6. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de feiten genoemd in 2.15.5. is de aanwijzing van de gronden van appellant als extensiveringsgebied daarmee in overeenstemming. In al hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, onder meer over de gunstige ligging van het huidige bedrijf in het kader van besmettingsdruk, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Wat betreft de eventuele beperkingen in de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf, wordt opgemerkt dat het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Appellant zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.15.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.15.8. Het beroep van [appellant sub 15] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 16]

Het standpunt van appellante

2.16. Appellante stelt in beroep dat haar bedrijf ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft tengevolge van de ligging in het extensiveringsgebied. Verplaatsing is evenmin mogelijk vanwege de aanwezigheid van de mini-camping. In dit verband stelt appellante dat in het reconstructieplan ten onrechte een ontheffingsmogelijkheid of hardheidsclausule ontbreekt. Schadevergoeding zou mogelijk moeten zijn, aldus appellante.

Het standpunt van verweerders

2.16.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat uit de Rijksuitgangspunten volgt dat uitbreiding binnen een extensiveringsgebied niet mogelijk is.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.16.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

2.16.3. Ingevolge paragraaf 2, onder A., sub 3, lid a., van de bijlage bedoeld in artikel 9 van de Rwc (de Rijksuitgangspunten), beschrijft het reconstructieplan de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen ter voorkoming van vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij in de extensiveringsgebieden.

2.16.4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Rwc kent het college van gedeputeerde staten, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de vaststelling van een reconstructieplan schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Vaststelling van de feiten

2.16.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.16.6. Appellante exploiteert aan [locatie 8] te [plaats] een rundvee- en varkenshouderij en een mini-camping.

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.16.7. Blijkens tabel 6 op pagina 108 van het reconstructieplan is uitbreiding van intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied niet mogelijk.

Het oordeel van de Afdeling

2.16.8. De Afdeling stelt allereerst vast dat de zonering als zodanig niet in geding is. Het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in een extensiveringsgebied, vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc. Voor verweerders bestond derhalve geen ruimte om in het plan in zoverre een hardheidsclausule op te nemen.

2.16.9. Zoals in 2.16.4. beschreven, kan appellante, indien haar bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, als wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden. Verweerders konden dan ook volstaan met een verwijzing naar dit artikel. Uit het verweerschrift blijkt overigens dat het provinciaal bestuur beleidsregels zal bekendmaken over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan artikel 30 van de Rwc.

2.16.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.16.11. Het beroep van [appellante sub 16] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 18]

Het standpunt van appellanten

2.17. Appellanten stellen in beroep onder meer dat zij hun bedrijf, waaronder ook de melkrundveehouderij, ten onrechte niet meer kunnen uitbreiden tengevolge van de ligging in een extensiveringsgebied. Zij wensen een sterlocatie in het verwevingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.17.1. Verweerders erkennen dat ligging in het extensiveringsgebied beperkingen met zich brengt, maar stellen zich op het standpunt dat aanwijzing van de gronden als verwevingsgebied niet aan de orde is onder meer vanwege de ligging nabij een voor verzuring gevoelig Habitatrichtlijngebied.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.17.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.17.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.17.4. Appellanten exploiteren een melk- en vleesrundveebedrijf alsmede een paardenhouderij aan [locatie 9] te [plaats].

Blijkens kaart 1 ligt het bouwblok in een extensiveringsgebied.

2.17.5. Op ongeveer 190 meter vanaf het dierenverblijf ligt een voor verzuring gevoelig gebied dat onderdeel uitmaakt van het als Habitatrichtlijn aangewezen gebied "Dinkeldal".

In hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan is vermeld dat ter plaatse verder sprake is van overschrijding van kritische depositiewaarden, nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen en kwaliteitswateren.

2.17.6. Onder intensieve veehouderij wordt in het plan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Het oordeel van de Afdeling

2.17.7. Wat betreft het bezwaar van appellanten inzake de beperkingen die aan melkrundveehouderijen worden opgelegd, overweegt de Afdeling dat eventuele beperkingen aan het aantal te houden dieren niet voortvloeien uit het plan, maar uit toepasselijke milieuwetgeving die in deze procedure niet aan de orde is. Daarnaast brengt, gelet op 2.17.2. en 2.17.6., de ligging in een extensiveringsgebied voor de melkrundveehouderij geen beperkingen in de bedrijfsvoering van appellanten met zich. Anders dan appellanten veronderstellen, bevat het plan geen beperkende maatregelen voor een melkrundveehouderij.

2.17.8. De in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, acht de Afdeling voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de feiten genoemd in 2.17.5. is de aanwijzing van de gronden van appellanten als extensiveringsgebied daarmee in overeenstemming. In al hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Wat betreft de eventuele beperkingen in de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij-tak van het bedrijf, wordt opgemerkt dat het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in een extensiveringsgebied rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Appellanten zullen, indien zij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.17.9. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.17.10. Het beroep van [appellanten sub 18] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 19] voor het overige

Het standpunt van appellant

2.18. Appellant stelt in beroep dat hij de intensieve veehouderij-tak van zijn bedrijf door het reconstructieplan ten onrechte niet meer kan uitbreiden terwijl het bedrijf geen milieuproblemen veroorzaakt en wel concrete uitbreidingsplannen heeft.

Het standpunt van verweerders

2.18.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de aanwijzing als extensiveringsgebied beperkingen in de bedrijfsvoering van het bedrijf van appellant met zich kan brengen. Oplossing hiervoor kan worden gevonden in bedrijfsbeëindiging, verplaatsing of omschakeling, aldus verweerders.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.18.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.18.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.18.4. Appellant exploiteert een gemengd bedrijf met melkrundvee en vleeskalveren aan [locatie 10] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.18.5. Bij besluit van 29 april 2004 is aan appellant een nieuwe milieuvergunning verleend waarbij het bedrijf onder meer het aantal vleeskalveren kan uitbreiden van 320 stuks tot 911 stuks.

2.18.6. Bij besluit van 23 augustus 2005 is aan appellant een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een veeschuur. Deze vergunning betreft een wijziging van een reeds eerder verleende vergunning.

Het oordeel van de Afdeling

2.18.7. De Afdeling stelt allereerst vast dat de zonering als zodanig niet in geding is. Wat betreft de eventuele beperkingen in de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij-tak van het bedrijf, wordt opgemerkt dat het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in een extensiveringsgebied rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Dat het bedrijf volgens appellant geen milieuproblemen veroorzaakt maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders. Overigens kan appellant van de reeds verleende bouwvergunning gebruik maken indien deze rechtens onaantastbaar is. Appellant zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.18.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.18.9. Het beroep van [appellant sub 19] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 20] voor het overige

Het standpunt van appellanten

2.19. [appellanten sub 20] stellen in beroep onder meer dat ten gevolge van het reconstructieplan ten onrechte onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de bedrijven van [appellanten sub 20a en 20b] resteren. Zij wensen daarom dat hun gronden aan [locatie 11] worden aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied. In dit verband wijzen zij op de mogelijke clustering van hun bedrijven ter plaatse met het bedrijf van [appellant sub 20c].

Met betrekking tot [appellant sub 20c] stellen appellanten dat de gronden behorend bij dit bedrijf ten onrechte als extensiveringsgebied zijn aangeduid. Gelet op de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf wensen appellanten verplaatsing van dit bedrijf naar een locatie aan [locatie 11] tussen de bedrijven van [appellanten sub 20a en 20b] in. Om deze clustering van bedrijven goede kansen te bieden, ligt aanwijzing van de desbetreffende gronden aan [locatie 11] als landbouwontwikkelingsgebied in de rede, aldus appellanten.

Het standpunt van verweerders

2.19.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het plan voor bedrijven in verwevingsgebieden voldoende uitbreidingsmogelijkheden biedt en dat aanwijzing van de gronden aan [locatie 11] als landbouwontwikkelingsgebied derhalve niet nodig is. Bovendien liggen de gronden aan [locatie 11] binnen een afstand van 1.000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied zodat aanwijzing van de gronden als landbouwontwikkelingsgebied, gelet op de criteria, niet mogelijk is. Verweerders hebben besloten medewerking te verlenen aan de bedrijfsverplaatsing van [appellant sub 20c] omdat het reconstructieplan nieuwvestiging van intensieve veehouderij in een verwevingsgebied mogelijk maakt indien de samenwerking tussen de bedrijven wordt bevorderd en er zich geen redelijk belang tegen verzet.

Vaststelling van de feiten

2.19.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.19.3. [appellant sub 20a] exploiteert een varkenshouderij aan [locatie 12] te [plaats]. Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een verwevingsgebied.

[appellant sub 20b] exploiteert een varkenshouderij aan [locatie 13] te [plaats]. Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een verwevingsgebied.

[appellant sub 20c] exploiteert een vleesvarkensbedrijf aan [locatie 14] te [plaats]. Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.19.4. In het reconstructieplan staat op pagina 102, voor zover hier van belang, dat landbouwontwikkelingsgebieden niet worden aangewezen binnen 1.000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied.

2.19.5. In het reconstructieplan staat op pagina 103 dat delen van de streekplanzone I, II en III als verwevingsgebied zijn aangewezen. De kleinschalige landschappen, de grondwaterbeschermingsgebieden, de PEHS en het stroomgebied van de Dinkel met streefbeeld kwaliteitswater zijn, voor zover het geen extensiveringsgebied is, aangeduid als verwevingsgebied.

2.19.6. Op pagina 108 van het reconstructieplan staat dat de maximale omvang van bouwblokken in het verwevingsgebied 1,5 ha bedraagt.

In het reconstructieplan staat op pagina 113 dat in verwevingsgebied bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden dienen te houden. Voorst staat op deze pagina dat de (her)vestiging van een intensief veehouderijbedrijf op een bestaand bouwblok in verwevingsgebeid waar op het tijdstip van terinzagelegging van dit plan geen intensieve veehouderij aanwezig is, niet mogelijk is. Een uitzondering kan alleen worden gemaakt voor bijvoorbeeld een locatie temidden van een groep intensieve veehouderijen. Als daarmee de samenwerking tussen de bedrijven wordt bevorderd en geen redelijk belang zich er tegen verzet, kan bij uitzondering aan hervestiging op een locatie van een niet-intensief bedrijf worden meegewerkt.

2.19.7. Blijkens het deskundigenbericht ligt op ongeveer 700 meter ten noorden van de bedrijven van [appellanten sub 20a en 20b] een voor verzuring gevoelig gebied.

2.19.8. Blijkens het deskundigenbericht zijn de bouwblokken van [appellanten sub 20a en 20b] thans beide ongeveer 1 ha groot en zijn delen daarvan nog niet bebouwd.

Op [locatie 15 en 16] zijn respectievelijk een tuincentrum en een aannemersbedrijf gevestigd.

2.19.9. Het bedrijf van [appellant sub 20c] ligt binnen een zone van 250 meter van het voor verzuring gevoelige Habitatrichtlijngebied "De Lemselermaten". In hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan is vermeld dat ter plaatse verder sprake is van nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen.

2.19.10. Het streven van partijen is gericht om voor het tuincentrum en het aannemersbedrijf een andere plaats te vinden en het bedrijf van [appellant sub 20c] op de vrijkomende locatie, tussen de bedrijven van [appellanten sub 20 a en 20b], te vestigen.

Het oordeel van de Afdeling

2.19.11. De Afdeling acht de in 2.8.6., 2.8.7., 2.19.4. en 2.19.5. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van de zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. De aanwijzing van de gronden als extensiveringsgebied en verwevingsgebied is gelet op bovengenoemde feiten in overeenstemming met deze uitgangspunten. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het reconstructieplan uitbreiding van de bedrijven van [appellanten sub 20 a en 20b] op de huidige bouwblokken niet uitsluit.

2.19.12. Wat betreft de mogelijke bedrijfsverplaatsing van [appellant sub 20c] hebben verweerders gemeend dat deze ontwikkeling past in het reconstructieplan en hebben zij hun medewerking toegezegd. Gezien 2.19.6. komt de Afdeling dit standpunt niet onjuist voor. Bedrijfsverplaatsing is onder meer afhankelijk van de hervestiging van de nu ter plaatse gevestigde bedrijven. Dit behoeft nadere planologische besluitvorming en kan derhalve in deze procedure niet verder aan de orde kan komen.

2.19.13. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.19.14. Het beroep van [appellanten sub 20] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 25]

Het standpunt van appellanten

2.20. Appellanten stellen in beroep dat hun melkrundveehouderij ten onrechte niet meer kan uitbreiden tengevolge van de ligging in een extensiveringsgebied. Bovendien maakt het reconstructieplan de start van een intensieve veehouderij evenmin mogelijk. Zij pleiten voor opname in een verwevingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.20.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het bedrijf van appellanten niet als intensieve veehouderij kan worden aangemerkt en derhalve geen extra beperkingen tengevolge van het reconstructieplan ondervindt.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.20.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.20.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.20.4. Appellanten exploiteren een melkrundveehouderij aan de [locatie 17] te [plaats].

Blijkens kaart 1 ligt het bedrijf in een extensiveringsgebied.

2.20.5. Onder intensieve veehouderij wordt in het plan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Het oordeel van de Afdeling

2.20.6. Wat betreft het bezwaar van appellanten inzake de beperkingen die aan melkrundveehouderijen worden opgelegd, overweegt de Afdeling dat eventuele beperkingen aan het aantal te houden dieren niet voortvloeien uit het plan, maar uit toepasselijke milieuwetgeving die in deze procedure niet aan de orde is. Daarnaast brengt, gelet op 2.20.2. en 2.20.5., de ligging in een extensiveringsgebied voor de melkrundveehouderij geen beperkingen in de bedrijfsvoering van appellanten met zich. Anders dan appellanten veronderstellen, bevat het plan geen beperkende maatregelen voor een melkrundveehouderij.

De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. De aanwijzing van de gronden als extensiveringsgebied is daarmee in overeenstemming. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het bedrijf van appellanten geen intensieve veehouderijtak heeft, en ook geen concrete plannen heeft om die op korte termijn te realiseren, zodat het bedrijf door het reconstructieplan niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd.

2.20.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.20.8. Het beroep van [appellanten sub 25] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 26]

Het standpunt van appellante

2.21. Appellante stelt in beroep dat een deel van haar gronden ten onrechte als extensiveringsgebied is aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat de begrenzing op kaart 1 ten onrechte geen onderscheid maakt tussen een voor verzuring gevoelig gebied dan wel een 250-meter zone. Appellante vreest gelet hierop dat haar gronden een natuurbestemming krijgen en derhalve in waarde zullen verminderen.

Het standpunt van verweerders

2.21.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het reconstructieplan geen aanvullende beperkingen oplegt aan het bedrijf van appellante omdat dit een melkrundveehouderij betreft. De bestemming van de gronden van appellante wordt door het reconstructieplan volgens verweerders niet gewijzigd.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.21.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.21.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.21.4. Appellante exploiteert een melkrundveehouderij aan [locatie 18] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied en in een verwevingsgebied.

2.21.5. Op figuur T.5 van de toelichting op het reconstructieplan ligt een deel de gronden van appellante binnen een afstand van 250 meter ten oosten van het zeer kwetsbare natuurgebied "Wierdense Veld". Dit gebied is tevens voorgedragen voor aanwijzing op grond van de Habitatrichtlijn.

2.21.6. Op pagina 39 van het reconstructieplan staat dat verweerders de nieuwe natuur in 2018 gerealiseerd willen hebben.

Op figuur T.4 van de toelichting op het reconstructieplan is ten zuiden en ten westen en niet ten oosten van het natuurgebied "Wierdense Veld" nieuwe natuur geprojecteerd.

2.21.7. Onder intensieve veehouderij wordt in het plan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Het oordeel van de Afdeling

2.21.8. Wat betreft het bezwaar van appellante inzake de beperkingen die aan melkrundveehouderijen worden opgelegd, overweegt de Afdeling dat eventuele beperkingen aan het aantal te houden dieren niet voortvloeien uit het plan, maar uit toepasselijke milieuwetgeving die in deze procedure niet aan de orde is. Daarnaast brengt, gelet op 2.21.2. en 2.21.7., de ligging in een extensiveringsgebied voor de melkrundveehouderij geen beperkingen in de bedrijfsvoering van appellante met zich. Anders dan appellante veronderstelt, bevat het plan geen beperkende maatregelen voor een melkrundveehouderij.

De in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, zijn voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de feiten genoemd in 2.21.5. is de aanwijzing van de gronden van appellante als extensiveringsgebied daarmee in overeenstemming. In hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

Wat betreft de aanleg van nieuwe natuur overweegt de Afdeling dat gelet op 2.21.5. en 2.21.6. geen nieuwe natuur is voorzien op de gronden van appellante. Indien daar in de toekomst wel sprake van zou zijn, staan rechtsmiddelen open tegen het bestemmingsplan dat voorziet in een bestemmingswijziging van dien aard. Dat uit kaart 1 geen onderscheid valt op te maken tussen de voor verzuring gevoelige gebieden en de aanvullende 250 meter-zones, maakt het bovenstaande niet anders.

Appellante kan, indien haar bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.21.9. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.21.10. Het beroep van [appellante sub 26] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 27]

Het standpunt van appellante

2.22. Appellant stelt in beroep onder meer dat zijn gronden ten onrechte in een extensiveringsgebied liggen. Hij voert daartoe aan dat het ten zuiden gelegen bosgebied "Kroeze Danne" ten onrechte als voor verzuring gevoelig is aangemerkt.

Het standpunt van verweerders

2.22.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de gronden van appellant binnen een zone van 250 meter nabij het voor verzuring gevoelige gebied "Kroeze Danne" liggen, welk gebied behoort tot het gebied "Twickel-Noord" zoals bedoeld in de tabel op pagina 114 van de reactienota.

Vaststelling van de feiten

2.22.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.22.3. Appellant exploiteert een geitenhouderij aan [locatie 19] te [plaats]

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

2.22.4. Binnen een afstand van 250 meter ligt het voor verzuring gevoelige bosgebied "Kroeze Danne".

2.22.5. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Ambt Delden is het genoemde bosgebied deels bestemd als "Bos- en natuurgebieden" in de categorie "bos met meervoudige doelstelling" en deels als "Recreatieterreinen" in de categorie "verblijfsrecreatie" met de nadere aanduiding "Kroeze Danne -K-".

Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften is het mogelijk om op de als "Recreatieterreinen" bestemde gronden maximaal 8.400 m2 aan bebouwing op te richten.

Ter plaatse is het vakantie- en conferentieoord "Kroeze Danne" gevestigd.

Het oordeel van de Afdeling

2.22.6. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders bij de begrenzing van het extensiveringsgebied wat betreft het perceel van appellant geen recht gedaan aan de feitelijke situatie. Hierbij wijst de Afdeling in het bijzonder op de aanwezigheid van het vakantie- en conferentieoord en de omvang van de bebouwing die daar op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" is toegelaten. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.22.7. Gelet hierop is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 27] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 19] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangewezen en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellante sub 29]

Het standpunt van appellante

2.23. Appellante stelt in beroep dat haar bedrijf aan [locatie 20] te [plaats] ten onrechte niet als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het standpunt van verweerders

2.23.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het bedrijf van appellante aan [locatie 20] niet als een intensieve veehouderij kan worden aangemerkt als bedoeld in het reconstructieplan en dat derhalve geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlage 4 bij de toelichting op het reconstructieplan is genomen.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.23.2. Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Rwc wordt in het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, geldt voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, aangewezen delen van het reconstructiegebied het reconstructieplan als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO.

Vaststelling van de feiten

2.23.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.23.4. Appellante exploiteert een gemengd bedrijf aan onder meer de [locatie 20] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden aan [locatie 20] in een extensiveringsgebied.

2.23.5. Het college van burgemeester en wethouders van Ommen heeft op 9 maart 2004 een milieuvergunning voor dit bedrijf verleend waarin is bepaald dat op de [locatie 20] alleen gebouw 9 mag worden gebruikt voor het houden van maximaal 10 vleesvarkens. Deze stal heeft blijkens het deskundigenbericht een oppervlakte van bijna 220 m2, waarvan een deel in gebruik is als berging.

2.23.6. Op pagina 106 van het reconstructieplan wordt onder intensieve veehouderij een agrarisch bedrijf of een deel daarvan verstaan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Op pagina 127 van het reconstructieplan staat vermeld dat het voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 27 van de wet geldt voor het verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen in het extensiveringsgebied.

Het oordeel van de Afdeling

2.23.7. Gelet op 2.23.5. en 2.23.6. hebben verweerders het bedrijf aan [locatie 20] terecht niet aangemerkt als een intensieve veehouderij als bedoeld in het reconstructieplan, omdat minder dan 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak in gebruik is ten behoeve van de intensieve veehouderij. Gelet hierop ligt het nemen van een voorbereidingsbesluit ten aanzien van dit bedrijf niet in de rede.

De Afdeling begrijpt het beroep van appellante tevens aldus dat zij in aanmerking wenst te komen voor een financiële tegemoetkoming voor verplaatsing van het bedrijf aan de [locatie 20]. Gelet op 2.23.2. en 2.23.6. ziet een voorbereidingsbesluit uitsluitend op het verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van de intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied en is het geen voorwaarde om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming. Appellante kan, indien haar bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.23.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.23.9. Het beroep van [appellante sub 29] is ongegrond

Het beroep van [appellante sub 30] voor het overige

Het standpunt van appellante

2.24. Appellante stelt in beroep onder meer dat haar gronden ten onrechte in een extensiveringsgebied liggen. Zij vreest hierdoor in de uitbreidingsmogelijkheden van haar bedrijf te worden beperkt. Voorts stelt zij dat de noodzaak van deze aanwijzing tot extensiveringsgebied ontbreekt omdat de gronden niet in of nabij een natuurgebied liggen.

Het standpunt van verweerders

2.24.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden, gezien de ligging in een zone van 250 meter rond een voor verzuring gevoelig gebied en nu sprake is van gestapelde problematiek, als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt. Volgens verweerders liggen de gronden in het voor verzuring gevoelige gebied Reutum en kan in dit geval over gestapelde problematiek worden gesproken gezien de aanwezigheid van kwaliteitswater en nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen.

Vaststelling van de feiten

2.24.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.24.3. Appellante exploiteert een varkensfokkerij aan [locatie 21] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

De gronden liggen ten oosten van de kern Reutum in landelijk gebied. Ten noorden van de gronden liggen het bosgebied Haarlerveld. Ten westen van de kern Reutum ligt het natuurgebied "Reutumerweuste".

2.24.4. In hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan is vermeld dat in het voor verzuring gevoelige gebied Reutum sprake is van gestapelde problematiek gezien de aanwezigheid van kwaliteitswater en nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen.

2.24.5. Blijkens het Natuurgebiedplan is Haarlerveld gedeeltelijk aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur en gedeeltelijk als beheersgebied. In beheersgebieden is de ontwikkeling van nieuwe natuur niet aan de orde. Het deel dat is aangewezen als beheersgebied ligt op een afstand van minder dan 250 meter van de gronden van appellante.

Het oordeel van de Afdeling

2.24.6. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden waaronder de 250 meter-zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk.

Ter zitting is echter gebleken dat niet eenduidig is wat onder het gebied "Reutum" zoals vermeld in hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan wordt verstaan. Onduidelijk is of Haarlerveld onder dit gebied valt. Daarnaast zijn verweerders, nu is komen vast te staan dat het deel van Haarlerveld nabij de gronden van appellante een beheersgebied betreft, ten onrechte ervan uitgegaan dat in de omgeving van de gronden nieuwe natuur wordt ontwikkeld. Verweerders hebben dit element dan ook niet kunnen meenemen in hun beoordeling of sprake is van gestapelde problematiek. Gelet hierop is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.24.7. Gelet op het voorgaande is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 30] is in zoverre gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden van appellante aan [locatie 21] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangeduid en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

In verband hiermee behoeven de overige bezwaren van appellante geen bespreking meer.

Het beroep van [appellant sub 31]

Het standpunt van appellant

2.25. Appellant stelt in beroep dat zijn melkrundveehouderij aan de [locatie 22] te [plaats] ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt en dat in dit verband eveneens ten onrechte een voorbereidingsbesluit ter zake is genomen.

Het standpunt van verweerders

2.25.1. Verweerders erkennen in hun verweerschrift dat het bedrijf van appellant ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het oordeel van de Afdeling

2.25.2. Nu verweerders hebben erkend dat het bedrijf ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt en niet is gebleken van gewijzigde feiten of omstandigheden sinds de vaststelling van het reconstructieplan, is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.25.3. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van[appellant sub 31] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bedrijf aan [locatie 22] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient, gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 34]

Het standpunt van appellant

2.26. Appellant stelt in beroep dat zijn perceel ten onrechte in een extensiveringsgebied ligt. Hij vreest hierdoor in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf te worden beperkt, terwijl hij plannen heeft om het deel van zijn bedrijf dat bestaat uit een varkenshouderij uit te breiden.

Het standpunt van verweerders

2.26.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden gezien de van toepassing zijnde criteria als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt en dat de beperkingen in de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellant hieruit voortvloeien.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.26.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.26.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.26.4. Appellant houdt onder meer vleesvarkens aan [locatie 23] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

De gronden liggen in de PEHS en nabij de Sallandse Heuvelrug. Dit gebied is als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn aangewezen.

2.26.5. In hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan is vermeld dat in het voor verzuring gevoelige gebied Sallandse Heuvelrug sprake is van gestapelde problematiek.

Het oordeel van de Afdeling

2.26.6. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden waaronder de 250 meter-zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op bovenstaande feiten is de aanwijzing van de desbetreffende gronden als extensiveringsgebied in overeenstemming met deze uitgangspunten. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Verweerders hebben voorbij kunnen gaan aan de wens van appellant meer vleesvarkens te houden. Het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied, vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc. Appellant zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.26.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.26.8. Het beroep van [appellant sub 34] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 36]

Het standpunt van appellante

2.27. Appellante stelt in beroep dat haar perceel ten onrechte in een extensiveringsgebied ligt. Zij is onder meer van mening dat de uitgangspunten om haar gronden als extensiveringsgebied aan te wijzen in dit geval onjuist zijn toegepast.

Het standpunt van verweerders

2.27.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden gezien de van toepassing zijnde criteria, waaronder het criterium nieuwe natuur, als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.27.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.27.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.27.4. Appellante heeft een melkrundveehouderij en houdt tevens vleesvarkens en vleesstieren aan [locatie 24] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

De gronden liggen in de PEHS en in een zone van 250 meter van het voor verzuring gevoelige gebied Boekelerhoek.

2.27.5. In hoofdstuk 3.6.3. van de reactienota ontwerp-reconstructieplan is vermeld dat in het voor verzuring gevoelige gebied Boekelerhoek sprake is van gestapelde problematiek gezien de aanwezigheid van onder meer nieuwe natuur uit de Natuurgebiedsplannen.

2.27.6. De nieuwe natuur is voorzien op een afstand van ongeveer 400 meter vanaf het voor verzuring gevoelige gebied Boekelerhoek.

2.27.7. Onder intensieve veehouderij wordt in het plan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Het oordeel van de Afdeling

2.27.8. Wat betreft het bezwaar van appellante inzake de beperkingen die aan melkrundveehouderijen worden opgelegd, overweegt de Afdeling dat eventuele beperkingen aan het aantal te houden dieren niet voortvloeien uit het plan, maar uit toepasselijke milieuwetgeving die in deze procedure niet aan de orde is. Daarnaast brengt, gelet op 2.27.2. en 2.27.7., de ligging in een extensiveringsgebied voor de melkrundveehouderij geen beperkingen in de bedrijfsvoering van appellante met zich.

2.27.9. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de afstand tussen het voor verzuring gevoelige gebied Boekelerhoek en de nieuwe natuur is de Afdeling echter van oordeel dat verweerders in dit geval het criterium nieuwe natuur onjuist hebben toegepast bij de bepaling van de zones van 250 meter rond voor verzuring gevoelige gebieden. Gelet hierop is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.27.10. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 36] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden van appellante aan de Keizerweg 28 te Enschede als extensiveringsgebied zijn aangeduid. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 37]

Het standpunt van appellant

2.28. Appellant stelt in beroep dat zijn perceel ten onrechte in een extensiveringsgebied ligt. Hij wenst dat zijn gronden in een verwevingsgebied komen te liggen.

Het standpunt van verweerders

2.28.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden gezien de van toepassing zijnde criteria als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt en dat appellant ten gevolge van de ligging in extensiveringsgebied niet in zijn bedrijfsvoering zal worden aangetast.

Vaststelling van de feiten

2.28.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.28.3. Appellant heeft een melkrundveehouderij aan [locatie 25] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

De gronden liggen in een zone van 250 meter van het voor verzuring gevoelige gebied "Het Usseler Veld". In figuur T.5 van de toelichting bij het reconstructieplan is het gebied aangewezen als een zeer kwetsbaar natuurgebied. Ter plaatse is sprake van gestapelde problematiek.

Het oordeel van de Afdeling

2.28.4. Niet in geding is dat het melkveebedrijf van appellant geen verdere beperkingen ondervindt ten gevolge van de ligging in extensiveringsgebied.

De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden waaronder de 250 meter-zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op bovenstaande feiten is de aanwijzing van de desbetreffende gronden als extensiveringsgebied in overeenstemming met deze uitgangspunten. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

2.28.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.28.6. Het beroep van [appellant sub 37] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 45]

Het standpunt van appellante

2.29. Appellante stelt in beroep dat haar melkrundveehouderij aan de [locatie 26] te [plaats] ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt. Appellante vreest voor een ernstige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.

Het standpunt van verweerders

2.29.1. Verweerders erkennen in hun verweerschrift dat het bedrijf van appellante ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt.

Het oordeel van de Afdeling

2.29.2. Nu verweerders hebben erkend dat het bedrijf ten onrechte als intensieve veehouderij is aangemerkt en niet is gebleken van gewijzigde feiten of omstandigheden sinds de vaststelling van het reconstructieplan, is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.29.3. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 45] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bedrijf aan [locatie 26] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen. Tevens dient, gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellanten sub 47]

Het standpunt van appellanten

2.30. Appellanten stellen in beroep dat de noodzaak voor de reconstructie is achterhaald en dat er ook andere instrumenten zijn om de ammoniakuitstoot te verminderen. Verder is hun bedrijf ten onrechte aangemerkt als een intensieve veehouderij en hebben appellanten bezwaar tegen de definitie van intensieve veehouderij, onder meer omdat in de definitie wel melkrundveehouderijen worden uitgesloten maar geen rosékalverhouderijen. Volgens appellanten is verder geen sprake van gestapelde problematiek, waarbij zij onder meer wijzen op de afwezigheid van veterinaire risico's en de gunstige ligging van het bedrijf. Naar hun mening is voorts wat betreft het bedrijf ten onrechte een voorbereidingsbesluit genomen. Het plan bevat bovendien ten onrechte geen ontheffingsmogelijkheid of hardheidsclausule. Ten slotte is het plan volgens appellanten in strijd met artikel 1 van Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).

Het standpunt van verweerders

2.30.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de noodzaak voor het opstellen van het reconstructieplan niet is achterhaald en voortvloeit uit de Rwc. Voorts is volgens verweerders bij de definitie van intensieve veehouderij aangesloten bij de Wav en valt een rosékalverhouderij onder de definitie. Verder is ter plaatse van de gronden van appellanten sprake van gestapelde problematiek, waarbij onder meer wordt gewezen op de ligging in een voor verzuring gevoelig Habitatrichtlijngebied en het feit dat de gronden liggen in het "wateraandachtsgebied: kwaliteitswater". Ten slotte stellen verweerders dat het reconstructieplan niet voorziet in ontneming van eigendom, maar slechts op het reguleren daarvan, hetgeen in overeenstemming is met het genoemde artikel uit het Eerste Protocol bij het EVRM.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.30.2. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

2.30.3. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

2.30.4. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder een reconstructieplan een plan als bedoeld in artikel 11 verstaan.

Ingevolge artike11, eerste lid, van de Rwc worden voor elk concentratiegebied een of meer reconstructieplannen vastgesteld.

Ingevolge artikel 1, onder m, van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt onder concentratiegebied een concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage B bij deze wet verstaan.

Ingevolge bijlage B van de Wet herstructurering varkenshouderij omvat het concentratiegebied Oost onder meer de gemeente Tubbergen.

2.30.5. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats op grond van deze wet.

Vaststelling van de feiten

2.30.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.30.7. Appellanten exploiteren een rosékalverhouderij aan [locatie 27] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellanten in een extensiveringsgebied.

2.30.8. De gronden van appellanten liggen op een afstand van ongeveer 10 meter van een voor verzuring gevoelig bosgebied. Bovendien liggen de gronden van appellanten in het Habitatrichtlijngebied "Springendal en Dal van de Mosbeek". Op streekplankaart 1 is het gebied waarin het bedrijf van appellant ligt voorts aangeduid als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater", "wateraandachtsgebied: natuur" en "milieubeschermingsgebieden".

2.30.9. Onder intensieve veehouderij wordt in het reconstructieplan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Onder melkrundvee wordt in het reconstructieplan verstaan, evenals in artikel 1, eerste lid, van de Wav:

1. melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest, en

2. vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

Onder biologisch wordt in het reconstructieplan verstaan dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

Het oordeel van de Afdeling

2.30.10. Het beroep van appellanten op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM treft geen doel. In zoverre de in het reconstructieplan neergelegde beperkingen van het gebruik van de gronden van appellanten al zijn aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom, laat de bedoelde bepaling de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. Het reconstructieplan is een zodanige regulering.

2.30.11. De door appellanten genoemde ontwikkelingen in de landbouw, waaronder de vermindering van het aantal intensieve veehouderijen, doen niet af aan de wettelijke verplichting een reconstructieplan vast te stellen voor het concentratiegebied Oost, waaronder de gronden van appellanten vallen. Dat andere regelgeving ook voorziet in het terugdringen van de ammoniakuitstoot betekent niet dat het reconstructieplan daarmee overbodig is geworden. Met het plan worden, zoals in 2.30.5. is aangegeven, naast de aanpak van de ammoniakproblematiek, bovendien ook andere doelen nagestreefd.

2.30.12. Dat in de in het reconstructieplan opgenomen definitie van intensieve veehouderij melkrundveehouderijen worden uitgesloten en rosékalverhouderijen niet, acht de Afdeling in dit geval niet onredelijk. Hierbij neemt zij in aanmerking dat uit de aan appellanten verleende milieuvergunning blijkt dat rosékalveren wat betreft het aantal mestvarkeneenheden gelijk worden gesteld met vleesstieren. Uit de stukken is in dit verband verder gebleken dat rosékalveren op dezelfde wijze als vleesstieren worden gevoerd, hetgeen bepalend is voor de mate van stankhinder. Tevens worden rosékalveren op dezelfde wijze gehuisvest als vleesstieren. In hetgeen appellanten overigens in dit verband hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet hebben kunnen vasthouden aan deze definitie.

Gelet op het voorgaande hebben verweerders tevens op goede gronden het bedrijf van appellanten als intensieve veehouderij aangemerkt.

2.30.13. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden waaronder de 250 meter-zones voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de feiten genoemd in 2.30.8. is de aanwijzing van de desbetreffende gronden als extensiveringsgebied in overeenstemming met deze uitgangspunten. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, onder meer over de gunstige ligging van het bedrijf en de afwezigheid van veterinaire risico's, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

2.30.14. Gelet op het voorgaande hebben verweerders wat betreft het bedrijf van appellanten een voorbereidingsbesluit kunnen nemen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerders met het voorbereidingsbesluit ontwikkelingen in het extensiveringsgebied die het reconstructiebeleid doorkruisen willen voorkomen, hetgeen gezien de doelstelling van de reconstructie niet onredelijk is.

2.30.15. Het in het reconstructieplan vervatte verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied, vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc. Voor verweerders bestond derhalve geen ruimte om in het plan in zoverre een hardheidsclausule op te nemen. Appellanten zullen, indien zij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.30.16. Gelet op al het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.30.17. Het beroep van [appellanten sub 47] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 48] voor het overige

Het standpunt van [vier van appellanten sub 48]

2.31. Appellanten stellen in beroep dat hun percelen niet voldoen aan de criteria om als extensiveringsgebied te worden aangemerkt. Zij wensen dat hun percelen worden aangemerkt als verwevingsgebied. Appellanten wijzen op de motie Schreijer-Pierik die gevolgen zou kunnen hebben voor de zonering en het gebruik van de desbetreffende percelen. Bovendien worden volgens appellanten ten onrechte beperkingen aan de intensieve veehouderij opgelegd. Naar hun mening zijn voorts wat betreft hun bedrijven ten onrechte voorbereidingsbesluiten genomen.

Het standpunt van verweerders

2.31.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat zij bij het aanwijzen van de extensiveringsgebieden zeer zorgvuldig te werk zijn gegaan. De percelen van appellanten zijn gezien de van toepassing zijnde criteria aangewezen als extensiveringsgebied. Dat bedrijven in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt, vloeit voort uit de aanwijzing tot extensiveringsgebied.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.31.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.31.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.31.4. [appellant sub 48a] exploiteert een nertsenhouderij aan de [locatie 28] te [locatie].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellant in een extensiveringsgebied.

De gronden van [appellant sub 48a] liggen binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig bosgebied. Het betreft een kwetsbaar dan wel zeer kwetsbaar natuurgebied. Blijkens streekplankaart 3 is het gebied waaronder de gronden van appellant voorts aangeduid als "begrensde nieuwe natuurgebieden". Het gebied waarin de gronden van appellant liggen, is in het plan aangeduid als "nieuwe natuur".

2.31.5. [appellant sub 48b] exploiteert een pluimveebedrijf aan de [locatie 29] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden in een extensiveringsgebied.

De gronden van appellant liggen binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig bosgebied. Het betreft een kwetsbaar dan wel zeer kwetsbaar natuurgebied. Dit bosgebied maakt deel uit van het natuurgebied Deldernerzijde, dat onderdeel is van het beschermde natuurmonument "Heideterreinen Twickel".

2.31.6. [appellante sub 48c] exploiteert een fokzeugenbedrijf aan de [locatie 30] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellante in een extensiveringsgebied.

De gronden van appellante liggen binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig bosgebied. Het betreft een kwetsbaar natuurgebied. Het bosgebied maakt deel uit van het Habitatrichtlijngebied "Springendal en Dal van de Mosbeek".

2.31.7. [appellant sub 48d] exploiteert een gemengd bedrijf met melkkoeien en vleesvarkens aan [locatie 31] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellant in een extensiveringsgebied.

De gronden van appellant liggen binnen een afstand van 250 meter van een voor verzuring gevoelig bosgebied. Het betreft een kwetsbaar dan wel zeer kwetsbaar natuurgebied. Dit gebied ligt ten westen van het natuurgebied "Twickel" dat beschermd wordt op grond van de Natuurbeschermingswet.

2.31.8. De motie Schreijer-Pierik c.s. (TK 2002-2003, 28600 XIV, nr. 86) betreft een verzoek aan de regering om de Wav zodanig vorm te geven dat de wet uitsluitend is gericht op "zeer kwetsbare natuur" in plaats van "kwetsbare natuur".

2.31.9. Op pagina's 97 en 104 van het reconstructieplan staat dat verweerders het reconstructieplan door middel van een planherziening zullen aanpassen zodra de wijzigingen in de nationale ammoniakregelgeving duidelijk zijn.

2.31.10. Op pagina 119 van het reconstructieplan staat dat intensieve veehouderijen worden gestimuleerd om te stoppen, over te schakelen op andere activiteiten of zich te verplaatsen naar een landbouwontwikkelingsgebied. Onderscheid zal worden gemaakt tussen het verplaatsen van de grotere intensieve veehouderijen, het op termijn stoppen of overschakelen voor de kleinere intensieve veehouderij (gemengd bedrijf) en het slopen van vrijkomende stallen.

Het oordeel van de Afdeling

2.31.11. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op de feiten genoemd in 2.31.4.-2.31.7. is de aanwijzing van de desbetreffende gronden als extensiveringsgebied in overeenstemming met deze uitgangspunten.

In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. Wat betreft de motie Schreijer-Pierik en het feit dat de Wav in de toekomst zal worden gewijzigd, merkt de Afdeling op dat dit niet zonder meer behoeft te leiden tot het wijzigen van het plan in de door appellanten gewenste zin. Verweerders hebben op goede gronden de mogelijke wijziging van de Wav niet afgewacht. Overigens merkt de Afdeling op dat verweerders uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat het reconstructieplan door middel van een planherziening wordt aangepast zodra de wijzigingen in de nationale ammoniakregelgeving duidelijk zijn.

Aan het feit dat appellanten tengevolge van de aanwijzing als extensiveringsgebied geen uitbreidingsmogelijkheden voor hun bedrijven hebben en op termijn wellicht met hun intensieve bedrijfsvoering zullen moet stoppen, hun bedrijven moeten verplaatsen, over moeten schakelen op andere activiteiten, of stallen moeten slopen, hebben verweerders geen gewicht behoeven toe te kennen nu het verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Voor verweerders bestaat derhalve geen ruimte om in het plan in zoverre een uitzondering te maken. Appellanten zullen, indien zij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

Gezien het voorgaande hebben verweerders wat betreft de bedrijven van appellanten een voorbereidingsbesluit kunnen nemen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerders met het voorbereidingsbesluit ontwikkelingen in het extensiveringsgebied die het reconstructiebeleid doorkruisen willen voorkomen, hetgeen gezien de doelstelling van de reconstructie niet onredelijk is.

2.31.12. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.31.13. Het beroep van [appellanten sub 48] voor zover dit [vier van appellanten sub 48] betreft is voor het overige ongegrond.

Het standpunt van [acht van appellanten sub 48]

2.32. Appellanten stellen in beroep dat in het plan ten onrechte beperkingen aan hun intensieve veehouderijen zijn opgelegd. Naar hun mening zijn voorts wat betreft hun bedrijven ten onrechte voorbereidingsbesluiten genomen.

Het standpunt van verweerders

2.32.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat zij bij het aanwijzen van de extensiveringsgebieden zeer zorgvuldig te werk zijn gegaan. Dat bedrijven in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt, vloeit voort uit de aanwijzing tot extensiveringsgebied, aldus verweerders.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.32.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.32.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.32.4. [appellant sub 48e] exploiteert een vleesvarkensbedrijf aan de [locatie 32] te [plaats].

[Appellant sub 48f] exploiteert een fokzeugenbedrijf aan de [locatie 33] te [plaats].

[appellant sub 48g] exploiteert een gemengd bedrijf met melkkoeien en vleesvarkens aan [locatie 34] te [plaats].

[appellant sub 48h] exploiteert een vleesvarkensbedrijf aan de [locatie 35] te [plaats].

[appellante sub 48i] exploiteert een gemengd bedrijf met melkkoeien en vleesvarkens aan [locatie 36] te [plaats].

[appellant sub 48j] exploiteert een vleesvarkenbedrijf aan [locatie 37] te [plaats].

[appellant sub 48k] exploiteert een akkerbouwbedrijf alsmede een veehouderij met melkrundvee, vleesstieren, vleesvarkens en fokzeugen aan [locatie 38] te [plaats].

[appellante sub 48l] exploiteert een gemengd bedrijf met melkkoeien en vleesvarkens aan [locatie 39] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellanten in een extensiveringsgebied.

2.32.5. Op pagina 119 van het reconstructieplan staat dat intensieve veehouderijen worden gestimuleerd om te stoppen, over te schakelen op andere activiteiten of te verplaatsen naar een landbouwontwikkelingsgebied. Onderscheid zal worden gemaakt tussen het verplaatsen van de grotere intensieve veehouderijen, het op termijn stoppen of overschakelen voor de kleinere intensieve veehouderij (gemengd bedrijf) en het slopen van vrijkomende stallen.

Het oordeel van de Afdeling

2.32.6. De Afdeling stelt allereerst vast dat de zonering als zodanig niet in geding is. Appellanten hebben in beroep geen argumenten aangevoerd tegen de zonering, maar uitsluitend tegen de gevolgen van de ligging in een extensiveringsgebied.

Aan het feit dat appellanten tengevolge van de aanwijzing als extensiveringsgebied geen uitbreidingsmogelijkheden voor hun bedrijven hebben en op termijn wellicht met hun intensieve bedrijfsvoering zullen moet stoppen, hun bedrijven moeten verplaatsen, over moeten schakelen op andere activiteiten, of stallen moeten slopen, hebben verweerders geen gewicht behoeven toe te kennen nu het verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden rechtsreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Voor verweerders bestaat derhalve geen ruimte om in het plan in zoverre een uitzondering te maken. Appellanten zullen, indien zij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

Gezien het voorgaande hebben verweerders wat betreft de bedrijven van appellanten een voorbereidingsbesluit kunnen nemen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat verweerders met het voorbereidingsbesluit ontwikkelingen in het extensiveringsgebied die het reconstructiebeleid doorkruisen willen voorkomen, hetgeen gezien de doelstelling van de reconstructie niet onredelijk is.

2.32.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.32.8. Het beroep van [appellanten sub 48] voor zover dit [acht van appellanten sub 48] betreft is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 49]

Het standpunt van appellanten

2.33. Appellanten stellen in beroep dat hun gronden ten onrechte in een extensiveringsgebied liggen. Als gevolg hiervan geldt voor hun bedrijf een voorbereidinsgbesluit waardoor uitbreiding en dan met name de aanpassing van het bedrijf aan de eisen voor het fokken van grootouderdieren ten onrechte niet mogelijk is.

Het standpunt van verweerders

2.33.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de gronden van appellanten binnen 250 meter van het voor verzuring gevoelige Habitatrichtlijngebied "De Borkeld" liggen en terecht als extensiveringsgebied zijn aangewezen. Uitbreiding van het bedrijf is alleen mogelijk uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid. Inmiddels worden met appellanten gesprekken gevoerd over verplaatsing van het bedrijf, aldus verweerders.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.33.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder extensiveringsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

Vaststelling van de feiten

2.33.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.33.4. Appellanten exploiteren een pluimveebedrijf bestemd voor het opfokken van vleeskuikengrootouderdieren aan [locatie 40] te [plaats].

Blijkens kaart 1 liggen de gronden van appellanten in een extensiveringsgebied.

2.33.5. De gronden van appellanten liggen op minder dan 250 meter van het Habitatrichtlijngebied "De Borkeld". Dit gebied is op figuur T.5 van de toelichting op het reconstructieplan aangemerkt als zeer kwetsbaar natuurgebied.

2.33.6. Op pagina 118 van het reconstructieplan staat dat in het extensiveringsgebied nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensive veehouderij worden tegengegaan. Slechts een beperkte uitbreiding van het staloppervlak is (tijdelijk) mogelijk wanneer dat uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is.

Het oordeel van de Afdeling

2.33.7. De Afdeling acht de in 2.8.6. en 2.8.7. omschreven uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden, waaronder de 250 meter-zones, voldoende gemotiveerd en niet onredelijk. Gelet op 2.33.5. is de aanwijzing van de gronden van appellanten als extensiveringsgebied in overeenstemming met de genoemde uitgangspunten. Uitbreiding van staloppervlakte is alleen tijdelijk toegestaan wanneer dat uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is. Aan het feit dat het bedrijf van appellanten voor het overige geen uitbreidingsmogelijkheden heeft, hebben verweerders geen gewicht behoeven toe te kennen nu het verbod op uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebied rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 van de Rwc. Appellanten zullen, indien zij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden. In al hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering.

2.33.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.33.9. Het beroep van [appellanten sub 49] is ongegrond.

BEROEPEN LANDBOUWONTWIKKELINGSGEBIEDEN EN VERWEVINGSGEBIEDEN

Het beroep van [appellant sub 1]

Het standpunt van appellant

2.34. Appellant stelt dat de gronden behorend bij zijn vleeskalverenhouderij aan [locatie 41] te [plaats] ten onrechte zijn aangemerkt als verwevingsgebied in plaats van als landbouwontwikkelingsgebied. Hij voert aan dat gronden die grenzen aan zijn gronden wel zijn aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied en dat voldaan wordt aan de criteria voor het aanmerken van de gronden als landbouwontwikkelingsgebied. Volgens appellant is in vergelijkbare gevallen wel besloten tot het aanmerken van gronden als landbouwontwikkelingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.34.1. Verweerders stellen dat de gronden van appellant op een afstand van 1000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied en binnen een grondwaterbeschermingsgebied zijn gelegen en daarom niet kunnen worden aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied.

Vaststelling van de feiten

2.34.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.34.3. In het reconstructieplan (p. 102) is, voor zover hier van belang, vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen in grondwaterbeschermingsgebieden.

Het oordeel van de Afdeling

2.34.4. De Afdeling stelt vast dat de gronden behorend bij het bedrijf van appellant in een grondwaterbeschermingsgebied liggen. Het feit dat de nabijgelegen bron niet meer in gebruik is, doet hier niet aan af, nu de ligging in grondwaterbeschermingsgebied daarmee niet is gewijzigd. Reeds hierom kan het betoog van appellant dat zijn gronden ten onrechte niet als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangemerkt niet slagen. Voor zover appellant stelt dat verweerders in dit geval van hun beleid hadden moeten afwijken, overweegt de Afdeling dat verweerders in hetgeen appellant heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hebben behoeven te zien om van hun beleid af te wijken. Zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft appellant niet onderbouwd en kan door de Afdeling derhalve niet worden beoordeeld.

2.34.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.34.6. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

De beroepen van [appellanten sub 4]. en het college van burgemeester en wethouders van Deventer

Het standpunt van appellanten

2.35. Appellanten stellen dat verweerders de gronden behorend bij de bedrijven van eerstgenoemde appellanten aan [locatie 42] en de [locatie 43] te [plaats] ten onrechte hebben aangemerkt als verwevingsgebied. Zij voeren aan dat beide bedrijven een zodanig grote omvang hebben en zodanig dicht bij een landbouwontwikkelingsgebied liggen dat opname van deze bedrijven in dat gebied aangewezen is. Voorts liggen de bedrijven op meer dan 1000 meter van het waardevolle deel van het extensiveringsgebied, aldus appellanten. Voor zover de afstand minder dan 1000 meter zou bedragen, wijzen appellanten erop dat in een aantal gevallen waarin de afstand tussen het extensiveringsgebied en een intensieve veehouderij minder dan 1000 meter bedraagt, wel is gekozen voor het aanmerken van de gronden als landbouwontwikkelingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.35.1. Verweerders stellen dat voor het aanmerken van gronden als landbouwontwikkelingsgebied de afstand tussen een intensieve veehouderij en voor verzuring gevoelig gebied meer dan 1000 meter dient te bedragen. In het geval van appellanten is volgens verweerders aan deze eis niet voldaan. Volgens verweerders is slechts in één van de door appellanten genoemde gevallen, en wel per abuis, afgeweken van de systematiek van het plan en zijn gronden binnen 1000 meter van voor verzuring gevoelig gebied aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied. In een klein aantal andere gevallen is dezelfde fout gemaakt, aldus verweerders. Zij hebben overwogen deze fout bij de vaststelling van het plan te repareren maar hebben dit niet gedaan omdat de betrokkenen daar niet meer op konden reageren.

Vaststelling van de feiten

2.35.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.35.3. De twee eerstgenoemde appellanten exploiteren respectievelijk een pluimveebedrijf aan [locatie 42] en een varkenshouderij aan de [locatie 43], beide te [plaats].

2.35.4. In het reconstructieplan (p. 102) is vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen:

- in streekplanzones III en IV;

- in de PEHS;

- in grondwaterbeschermingsgebieden, Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden;

- binnen 250 meter van steden en dorpen;

- in grootschalige recreatiegebieden;

- in toekomstige stedelijke uitbreidingen;

- binnen 1000 meter van voor verzuring gevoelige gebieden volgens de Wav;

- in gebieden met kleinschalige landschappen.

Voorts is in het plan vermeld dat bij de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden door de streekcommissie is nagegaan of er al bestaande concentraties van intensieve veehouderijen aanwezig zijn, of een gebied goed bereikbaar is en of er voldoende milieuruimte, veelal uit een oogpunt van geur, aanwezig is.

Het oordeel van de Afdeling

2.35.5. De Afdeling stelt vast dat de bedrijven van appellanten op minder dan 1000 meter van voor verzuring gevoelig gebied liggen, zodat de gronden in de systematiek van het plan niet als landbouwontwikkelingsgebied kunnen worden aangemerkt. Het feit dat in het meest nabijgelegen deel van dit voor verzuring gevoelige gebied ook recreatieve en bedrijfsfuncties aanwezig zijn, betekent niet dat dit gebied niet voor verzuring gevoelig is. Verweerders hebben in zoverre dan ook kunnen afgaan op de gemeentelijke verordening waarin het gebied als voor verzuring gevoelig is aangemerkt. Voor zover appellanten stellen dat de afwijking van de 1000 meter-eis maar zeer beperkt is en dat verweerders daarin, mede gezien de omvang van hun bedrijven, aanleiding hadden moeten zien om van deze eis af te wijken, overweegt de Afdeling dat verweerders afwijkingen van volgens appellanten ongeveer 200 en 300 meter niet als gering hebben behoeven te beschouwen en ook in de omvang van de bedrijven geen aanleiding hebben behoeven te zien om van de plansystematiek af te wijken.

De door appellanten ter onderbouwing van hun beroep op het gelijkheidsbeginsel genoemde gevallen zijn vrijwel allemaal niet gelijk aan de situatie van appellanten, aangezien de afstand tot voor verzuring gevoelig gebied in die gevallen meer dan 1000 meter bedraagt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat slechts in een aantal gevallen, en wel per abuis, is afgeweken van de plansystematiek en dat deze systematiek voor het overige consistent is toegepast. Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel niet vereist dat omwille van een gelijke behandeling eenmaal gemaakte fouten worden herhaald.

2.35.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.35.7. De beroepen van [appellanten sub 4]. en van het college van burgemeester en wethouders van Deventer zijn ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 7]

Het standpunt van appellante

2.36. Appellante stelt dat de gronden behorend bij zijn bedrijf aan [locatie 44] te [plaats] ten onrechte als verwevingsgebied zijn aangemerkt. Zij voert aan dat teveel waarde is toegekend aan de verblijfsrecreatieve functie van het gebied ten opzichte van de agrarische functie van het gebied. Voorts hebben verweerders volgens appellante de natuur- en landschapswaarden van het gebied onvoldoende zorgvuldig vastgesteld. In dit verband stelt zij dat de gronden ten westen van de Bekkenhaarszijweg hoger en droger zijn dan de gronden ten oosten van deze weg die verweerders als uitgangspunt van hun beoordeling hebben genomen, terwijl het bedrijf van appellante ten westen van deze weg ligt.

Het standpunt van verweerders

2.36.1. Verweerders stellen dat het bedrijf van appellante op minder dan 1000 meter afstand van een voor verzuring gevoelig gebied ligt en dat het gebied ten oosten van de Bekkenhaarszijweg natuur- en landschapswaarden heeft. Voorts staat de aanwezigheid van een camping op een afstand van ongeveer 500 meter in de weg aan het aanmerken van de gronden van appellante als landbouwontwikkelingsgebied, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.36.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.36.3. Appellante exploiteert een fokvarkenshouderij aan [locatie 44] te [plaats]. De gronden behorend bij dit bedrijf liggen binnen 1000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied en zijn daarom in het plan aangemerkt als verwevingsgebied. Op korte afstand van het bedrijf van appellante is een omvangrijk gebied aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied.

2.36.4. Het bedrijf ligt op een afstand van ongeveer 500 meter van een camping.

Het oordeel van de Afdeling

2.36.5. Nu het bedrijf van appellante ten westen van de Bekkenhaarszijweg ligt, missen de opmerkingen van verweerders ten aanzien van de natuur- en landschapswaarden van het gebied ten oosten van deze weg betekenis.

Voor zover verweerders stellen dat de gronden van appellante op minder dan 1000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied zijn gelegen, is ter zitting gebleken dat het landbouwontwikkelingsgebied dat grenst aan de gronden van appellante eveneens binnen 1000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied is gelegen en dat in zoverre is afgeweken van de aan de zonering ten grondslag liggende systematiek. Voor zover verweerders in dat verband stellen dat een verdere afwijking niet mogelijk is omdat gekozen is voor een logische begrenzing die aansluit bij de in het gebied aanwezige wegen, merkt de Afdeling op dat op korte afstand van het bedrijf van appellante aan de Veltkampszijweg een bedrijf wel binnen de grenzen van het landbouwontwikkelingsgebied is gebracht terwijl dit bedrijf aan de overzijde van de weg is gelegen en de logische begrenzing in zoverre niet is gevolgd.

Dit bedrijf ligt bovendien op kortere afstand van de door verweerders genoemde camping dan het bedrijf van appellante.

Gelet hierop acht de Afdeling het besluit van verweerders in zoverre gebrekkig gemotiveerd.

2.36.6. Het beroep van [appellante sub 7] is gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de bij het bedrijf van appellante aan [locatie 44] te [plaats] behorende gronden zijn aangeduid als verwevingsgebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 12]

Het standpunt van appellant

2.36.7. Appellant stelt dat verweerders zijn gronden aan [locatie 45] te [plaats] ten onrechte hebben aangemerkt als verwevingsgebied. Hij voert aan dat het reconstructieplan in strijd is met het streekplan voor zover in het reconstructieplan is bepaald dat bedrijven die liggen in de PEHS niet in aanmerking komen voor de status van sterlocatie. Volgens appellant is door gedeputeerde Jansen toegezegd dat zijn bedrijf wel in aanmerking zou komen voor de status van sterlocatie. Ook is door de provincie de indruk gewekt dat toekomstige uitbreiding van het bedrijf niet op bezwaren zou stuiten. Na vaststelling van het reconstructieplan is in een ontwerp-besluit in het kader van artikel 2 van de Wav een gebied op 80 meter afstand aangemerkt als voor verzuring gevoelig. Dit laatste brengt dermate grote beperkingen met zich dat de gronden volgens appellant moeten worden aangemerkt als extensiveringsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.36.8. Verweerders stellen dat het reconstructieplan niet in strijd is met het streekplan aangezien het streekplan van rechtswege is herzien voor zover dat afwijkt van het reconstructieplan. Door gedeputeerde Jansen zijn geen toezeggingen gedaan volgens verweerders, maar is slechts aangegeven dat bedrijven buiten de PEHS in aanmerking kunnen komen voor de door het gemeentebestuur toe te kennen status van sterlocatie. Een eventuele wijziging van de ligging van het kwetsbare gebied en/of de PEHS zal in een wijziging van het reconstructieplan worden verwerkt, aldus verweerders.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.36.9. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Rwc, geldt de vaststelling van het reconstructieplan ten aanzien van onderdelen van het reconstructieplan die een afwijking inhouden van een vastgesteld streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO als besluit tot herziening van zodanig streekplan.

Vaststelling van de feiten

2.36.10. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.36.11. Appellant exploiteert een varkens- en kalverenhouderij aan de [locatie 45] te [plaats]. De gronden behorend bij dit bedrijf liggen op de streekplankaart binnen de PEHS.

2.36.12. In tabel 7 van het reconstructieplan is vermeld dat in verwevingsgebieden de status van sterlocatie niet mag worden toegekend aan bedrijven in de PEHS.

Het oordeel van de Afdeling

2.36.13. Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Rwc hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan niet in strijd met het streekplan kan zijn nu de vaststelling van een reconstructieplan ten aanzien van die onderdelen van dat plan die afwijken van een streekplan geldt als besluit tot herziening van zodanig streekplan. Het beleid om aan bedrijven in de PEHS niet de status van sterlocatie toe te kennen, acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het toekennen van deze status met zich brengt dat intensieve veehouderijen een bouwblok groter dan 1,5 ha kunnen krijgen.

In het reconstructieplan is aan gemeentebesturen de taak toebedeeld om op basis van een afweging van de concrete feiten en omstandigheden van het geval aan de hand van de in het plan gegeven beleidsuitgangspunten te beslissen omtrent de aanvraag van bedrijven tot het toekennen van de status van sterlocatie. Gelet hierop komt aan een eventuele toezegging van een gedeputeerde geen betekenis toe, nu geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet terzake beslissingsbevoegden. Voor zover appellant stelt dat in de procedure tot vaststelling van het besluit van het college van gedeputeerde staten in het kader van artikel 2 van de Wav de indruk is gewekt dat geen bezwaren bestonden tegen toekomstige uitbreidingen, overweegt de Afdeling dat het bedoelde besluit weliswaar een belangrijke rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de zonering, maar dat het in het reconstructieplan opgenomen beleid ten aanzien van sterlocaties daar geheel los van staat. Appellant kon aan dit besluit dan ook niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat zijn bedrijf in aanmerking zou komen voor de status van sterlocatie.

2.36.14. De Afdeling beoordeelt het reconstructieplan op basis van het recht en de feiten ten tijde van de vaststelling van het plan. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent een wijziging van de ligging van de voor verzuring gevoelige gebieden in een ontwerp-besluit dat dateert van na de vaststelling van het reconstructieplan dient derhalve buiten beschouwing te blijven. Overigens merkt de Afdeling op dat verweerders uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat een eventuele wijziging van de ligging van de voor verzuring gevoelige gebieden, in het kader van een wijziging van het reconstructieplan zal worden verwerkt in de in het plan opgenomen zonering.

2.36.15. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.36.16. Het beroep van [appellant sub 12] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 14] voor het overige

Het standpunt van appellant

2.37. Appellant stelt dat het reconstructieplan ten onrechte de verplaatsing van zijn intensieve veehouderij naar de percelen kadastraal bekend gemeente Losser, sectie […], nummers […], gelegen aan de [locatie 46] in [plaats], uitsluit. Daarnaast stelt hij dat nieuwvestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden in het plan ten onrechte is verboden. De criteria voor het kunnen verkrijgen van de status van sterlocatie acht appellant te veeleisend en onvoldoende rechtszekerheid bieden over de ontwikkelingsmogelijkheden op lange termijn.

Het standpunt van verweerders

2.37.1. Verweerders stellen in het verweerschrift in reactie op het beroep dat binnen de reconstructiecommissie is gesproken over het aanwijzen van een landbouwontwikkelingsgebied ten zuidwesten van Losser. Door de commissie is besloten dat het gebied om verschillende redenen niet geschikt is als landbouwontwikkelingsgebied. Vervolgens is het gebied aangeduid als verwevingsgebied. De aanvraag van [appellant sub 14] voor de vestiging van een varkensbedrijf in dit gebied was al besproken met de gemeente en ook bekend bij de reconstructiecommissie. Geconcludeerd werd dan ook dat er concreet sprake was van gewekte verwachtingen. Daarom heeft de reconstructiecommissie expliciet aangegeven dat de omzetting van landbouwontwikkelingsgebied naar verwevingsgebied de vestiging van een varkensbedrijf van [appellant sub 14] in het desbetreffende gebied niet mag belemmeren. Een tekst met deze strekking had volgens verweerders in het reconstructieplan opgenomen moeten worden.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.37.2. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.37.3. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Vaststelling van de feiten

2.37.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.37.5. Bij besluit van 4 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Losser het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Kremersveenweg" vastgesteld. Dit wijzigingsplan voorziet in de door appellant gewenste verplaatsing van zijn intensieve veehouderij naar de Kremersveenweg.

2.37.6. De gronden aan de Kremersveenweg waarnaar verzoeker zijn agrarisch bedrijf wil verplaatsen, zijn in het reconstructieplan aangeduid als verwevingsgebied.

2.37.7. In het reconstructieplan (p. 113) is vermeld dat nieuwvestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden is uitgesloten.

2.37.8. In het reconstructieplan is vermeld dat een aantal bedrijven met intensieve veehouderij in het verwevingsgebied kan worden aangewezen als sterlocatie. De als sterlocatie aangewezen bedrijven krijgen ruimere ontwikkelingsmogelijkheden dan bedrijven die niet als zodanig zijn aangewezen. Het aanwijzen van sterlocaties dient door het gemeentebestuur plaats te vinden in het kader van een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In het reconstructieplan is een aantal richtlijnen en randvoorwaarden voor de aanwijzing van sterlocaties opgenomen.

Deze luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

a. alleen intensieve veehouderijbedrijven en gemengde bedrijven met een intensieve tak met een geldige milieuvergunning én met minimaal 250 m2 bebouwde oppervlakte voor de intensieve veehouderij kunnen een aanvraag indienen om als sterlocatie in het bestemmingsplan te worden opgenomen;

b. de aanvraag wordt gemotiveerd door overlegging van een actueel bedrijfsontwikkelingsplan dat concreet zicht biedt op een doorgroei tot minimaal 175 nge, waarbij ingeval van een gemengd bedrijf de intensieve tak tot minimaal 140 nge dient te groeien;

c. de omgevingsruimte voor verdere groei is afhankelijk van de diersoort die op het bedrijf gehouden wordt. Zo zal de afstand ten opzichte van een stankgevoelig object voor een vleesvarkensbedrijf met een omvang van 175 respectievelijk 140 nge groter moeten zijn dan bij een zeugenbedrijf en deze weer groter dan bij een legkippenbedrijf;

d. realisering van de doorgroei naar minimaal 175 nge respectievelijk 140 nge moet binnen maximaal 12 jaar plaats vinden. Om andere ontwikkelingen in het verwevingsgebied niet onnodig te belemmeren, heeft de gemeente te allen tijde de bevoegdheid om na te gaan of realisatie van doorgroei nog realistisch is. Als blijkt dat daar geen sprake (meer) van is, kan de gemeente tot intrekking van de status van ‘sterlocatie’ besluiten. De sterlocatiestatus vervalt in ieder geval als het bedrijf na vier jaar nog geen begin heeft gemaakt met de realisering van het bedrijfsplan;

e. voldaan moet worden aan de (eventueel herziene) voorwaarden met betrekking tot de aanwijzing van agrarische bouwpercelen als genoemd onder 4.2.4.2. van Handleiding en beoordeling ruimtelijke plannen, provincie Overijssel, februari 2003 (H&B). Bij de situering en omvang van het bouwperceel wordt rekening gehouden met de milieuaspecten en milieuwetgeving, landschappelijke waarden, zonering, nabijheid van woningen en omgevingkenmerken;

f. toetsing vindt mede plaats op grond van gemeentelijke plannen waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden (vastgestelde bestemmingsplannen, ontwerp-bestemmingsplannen die ter inzage hebben gelegen en vastgestelde structuurvisies en structuurplannen);

g. sterlocaties mogen de bestaande rechten voor ontwikkelingsruimte van recreatieve bedrijven niet belemmeren.

Het oordeel van de Afdeling

2.37.9. Het verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden acht de Afdeling, gezien de in de Rwc vastgestelde doelstellingen, in het algemeen niet onredelijk. Wat betreft de uitwerking van dit verbod op de door appellant voorgenomen verplaatsing van zijn intensieve veehouderij naar de Kremersveenweg, hebben provinciale staten zich in hun verweerschrift en ter zitting op een ander standpunt gesteld dan zij bij de vaststelling van het reconstructieplan hebben gedaan. Niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven.

Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2.37.10. Het beroep van [appellant sub 14] is in zoverre gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de gronden gelegen aan de Kremersveenweg in Losser, kadastraal bekend gemeente Losser, sectie […], nummers […] zijn aangeduid als verwevingsgebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Dit onderdeel van het reconstructieplan komt overeen met het plangebied van het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Kremersveenweg", dat het college van burgemeester en wethouders van Losser bij besluit van 4 januari 2005 heeft vastgesteld. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

2.37.11. Gezien het karakter van verwevingsgebied als gebied waarin verweving van functies dient plaats te vinden, acht de Afdeling de door appellant bestreden criteria voor het kunnen verkrijgen van de status van sterlocatie in het algemeen niet onredelijk. Voorts blijkt uit de criteria duidelijk dat deze status dient te worden vastgelegd in een bestemmingsplan, zodat deze status niet, zoals appellant vreest, van rechtswege kan vervallen, maar slechts kan worden toegekend en kan vervallen na het doorlopen van de met voldoende waarborgen ingeklede bestemmingsplanprocedure.

2.37.12. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.37.13. Het beroep van [appellant sub 14] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 17]

Het standpunt van appellante

2.38. Appellante stelt dat het reconstructieplan ten onrechte niet voorziet in een hardheidsclausule en een schadevergoedingsregeling.

Het standpunt van verweerders

2.38.1. Verweerders stellen dat het plan niet voorziet in een schadevergoedingsregeling aangezien artikel 30 van de Rwc daarin voorziet.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.38.2. In artikel 30 van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor zover een belanghebbende ten gevolge van de vaststelling van een reconstructieplan schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, het college van gedeputeerde staten op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.

Vaststelling van de feiten

2.38.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.38.4. Appellante exploiteert een varkenshouderij aan [locatie 47] te [plaats]. Het perceel ligt in verwevingsgebied.

2.38.5. In het plan is niet vermeld dat van de bindende bepalingen van het plan kan worden afgeweken indien toepassing van deze bepalingen in een concreet geval tot een kennelijk onredelijke uitkomst zou leiden (hierna: hardheidsclausule).

Het oordeel van de Afdeling

2.38.6. De Afdeling ziet in hetgeen appellante aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders het plan niet in redelijkheid zonder hardheidsclausule hebben kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat belanghebbenden in het kader van deze procedure beroep kunnen instellen tegen een kennelijk onredelijke uitwerking van de bindende bepalingen van het reconstructieplan in hun concrete geval. Appellante heeft in beroep geen gronden met deze strekking aangevoerd.

Voor wat betreft de door appellante bedoelde schadevergoedingsregeling hebben verweerders kunnen volstaan met een verwijzing naar artikel 30 van de Rwc. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat het provinciaal bestuur beleidsregels zal bekendmaken over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan artikel 30 van de Rwc.

2.38.7. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.38.8. Het beroep van [appellante sub 17] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 22] voor het overige

Het standpunt van appellant

2.39. Appellant stelt dat in het plan ten onrechte slechts zijn bouwblok in landbouwontwikkelingsgebied is opgenomen en zijn overige gronden niet. Appellant wijst in dit verband op een aantal gevallen die volgens hem vergelijkbaar zijn en waarin de gronden van een bedrijf wel geheel in landbouwontwikkelingsgebied zijn opgenomen. Daarnaast stelt appellant dat de in het plan opgenomen definitie van het begrip 'bouwblok' onvoldoende rechtszeker is.

Het standpunt van verweerders

2.39.1. Verweerders stellen dat zij aan de door appellant ingebrachte zienswijze reeds voldoende tegemoet zijn gekomen door zijn bouwblok en een strook grond ten zuidwesten daarvan als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen. Het bedrijf van appellant heeft door deze gewijzigde vaststelling van het plan voldoende ontwikkelingsmogelijkheden, aldus verweerders.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.39.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rwc geschieden de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van het reconstructieplan met het oog op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4 van de wet, met in achtneming van de in de bijlage bij de wet opgenomen uitgangspunten.

2.39.3. In paragraaf 2, punt A.2, van de rijksuitgangspunten is vermeld dat bij de indeling van het gebied van het reconstructieplan zoveel mogelijk gekozen wordt voor afgeronde gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met natuurlijke barrières, infrastructuur van wegen, spoorwegen en waterlopen en bestaande of toekomstige stedelijke bebouwing.

Vaststelling van de feiten

2.39.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.39.5. Appellant exploiteert een gemengde melkrundveehouderij en vleesrundveehouderij aan [locatie 48] te [plaats]. Het gebied ten noordwesten van de Molenbeekweg is in het plan aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied. Het gebied ten zuidoosten van de Molenbeekweg is in het plan aangemerkt als verwevingsgebied, met uitzondering van het bouwblok van het bedrijf van appellant en een strook grond ten zuidwesten daarvan, dat is aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied.

2.39.6. In het reconstructieplan (p. 102) is vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen:

- in streekplanzones III en IV;

- in de PEHS;

- in grondwaterbeschermingsgebieden, Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden;

- binnen 250 meter van steden en dorpen;

- in grootschalige recreatiegebieden;

- in toekomstige stedelijke uitbreidingen;

- binnen 1000 meter van voor verzuring gevoelige gebieden volgens de Wav;

- in gebieden met kleinschalige landschappen.

Voorts is in het plan vermeld dat bij de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden door de streekcommissie is nagegaan of er al bestaande concentraties van intensieve veehouderijen aanwezig zijn, of een gebied goed bereikbaar is en of er voldoende milieuruimte, veelal uit een oogpunt van geur, aanwezig is.

2.39.7. In het reconstructieplan (p. 106) is het begrip 'bouwblok' als volgt gedefinieerd: deel van het bestemmingsplan voor de vestiging van een landbouwbedrijf met toebehoren zoals een bedrijfswoning, erf, beplanting, et cetera.

Het oordeel van de Afdeling

2.39.8. Uit de stukken blijkt niet dat de in het reconstructieplan opgenomen criteria voor de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden, zich verzetten tegen het aanwijzen van de overige bij het bedrijf van appellant behorende gronden als landbouwontwikkelingsgebied. Desgevraagd hebben verweerders ter zitting evenmin concrete belemmeringen kunnen noemen die aan een dergelijke aanwijzing in de weg staan. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.

2.39.9. Het beroep van [appellant sub 22] is in zoverre gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de bij het bedrijf van appellant aan [locatie 48] te [plaats] gelegen behorende gronden zijn aangeduid als verwevingsgebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

2.39.10. De definitie van het begrip 'bouwblok' is van belang voor de reikwijdte van de in het reconstructieplan opgenomen, bindend beoogde beleidsuitspraken omtrent het grondgebruik in de zones. De Afdeling acht de in het plan gegeven definitie onvoldoende begrensd, hetgeen leidt tot rechtsonzekerheid.

2.39.11. Het beroep van [appellant sub 22] is ook in zoverre gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan dient wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd voor zover het de definitie van het begrip 'bouwblok' betreft. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 23]

Het standpunt van appellant

2.40. Appellant stelt dat ten onrechte is nagelaten te onderzoeken of zijn gronden als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt. Daarbij wijst hij op het feit dat zijn intensieve veehouderij op zeer korte afstand ligt van een omvangrijk bosgebied dat deel uitmaakt van de PEHS, waardoor uitbreidingsmogelijkheden vrijwel uitgesloten zijn. Daarnaast stelt appellant dat het reconstructieplan ten onrechte niet voorziet in een hardheidsclausule en een schadevergoedingsregeling.

Het standpunt van verweerders

2.40.1. Verweerders hebben de gronden niet aangemerkt als extensiveringsgebied omdat deze weliswaar grenzen aan voor verzuring gevoelig gebied binnen de PEHS, maar ter plaatse geen sprake is van gestapelde problematiek. Wat betreft de schadevergoedingsregeling verwijzen verweerders naar artikel 30 van de Rwc.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.40.2. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.40.3. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Vaststelling van de feiten

2.40.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.40.5. Appellant exploiteert een pluimveehouderij aan [locatie 49] te [plaats]. De gronden van appellante zijn in het plan aangemerkt als verwevingsgebied.

2.40.6. Het bouwblok van het bedrijf van appellant grenst aan de Coevorderweg en aan de overige drie zijden aan extensiveringsgebied.

Dit gebied betreft een omvangrijk bosgebied dat als voor verzuring gevoelig is aangemerkt en dat voor een deel is aangemeld als speciale beschermingszone op grond van de Habitatrichtlijn.

2.40.7. De Coevorderweg is de provinciale weg (N34) van Ommen naar Coevorden. Ten westen en ten noorden van de gronden van appellant zijn terreinen voor verblijfsrecreatie gelegen.

Het oordeel van de Afdeling

2.40.8. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.8.10. en 2.8.11., acht de Afdeling het beleid dat ten grondslag ligt aan de wijze waarop verweerders extensiveringsgebieden hebben aangewezen, in het algemeen niet onredelijk. Bij de toepassing van dit beleid in het geval van appellant hebben verweerders er evenwel onvoldoende blijk van gegeven in hun afweging gewicht te hebben toegekend aan de bijzondere omstandigheden van dit geval. In dit verband overweegt de Afdeling dat gezien het feit dat de gronden van appellant aan drie zijden grenzen aan voor verzuring gevoelig gebied en in de directe nabijheid van twee terreinen voor verblijfsrecreatie zijn gelegen, betwijfeld kan worden of het aanmerken van de gronden van appellant als verwevingsgebied getuigt van zonering ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur.

2.40.9. Het beroep van [appellant sub 23] is in zoverre gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de bij het bedrijf van appellant aan [locatie 49] te [plaats] gelegen behorende gronden zijn aangeduid als verwevingsgebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

2.40.10. De Afdeling ziet in hetgeen appellant aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders het plan niet in redelijkheid zonder hardheidsclausule hebben kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat belanghebbenden in het kader van deze procedure beroep kunnen instellen tegen een kennelijk onredelijke uitwerking van de bindende bepalingen van het reconstructieplan in hun concrete geval. Appellant heeft in beroep geen gronden met deze strekking aangevoerd.

2.40.11. Voor wat betreft de door appellant bedoelde schadevergoedingsregeling hebben verweerders kunnen volstaan met een verwijzing naar artikel 30 van de Rwc. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat het provinciaal bestuur beleidsregels zal bekendmaken over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan artikel 30 van de Rwc.

2.40.12. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.40.13. Het beroep van [appellant sub 23] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 24]

2.41. Appellante stelt dat verweerders ten onrechte de gronden behorend bij zijn bedrijf aan [locatie 50] te [plaats] als verwevingsgebied hebben aangemerkt. Zij voert aan dat voor de levensvatbaarheid van het bedrijf vereist is dat geen beperkingen worden opgelegd en wensen in dit verband dan ook dat hun gronden als landbouwontwikkelingsgebied worden aangemerkt. Zij stelt de provincie Overijssel en de Staat der Nederlanden aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit eventuele beperkingen die het reconstructieplan met zich brengt. Aan het verkrijgen van de status van sterlocatie worden te hoge eisen gesteld volgens appellante. In tegenstelling tot rundveehouders worden in het plan aan varkenshouders beperkingen opgelegd, hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aldus appellante.

Het standpunt van verweerders

2.41.1. Verweerders stellen dat het reconstructieplan geen gevolgen heeft voor de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellante. Het aanmerken van de gronden als landbouwontwikkelingsgebied is volgens verweerders niet mogelijk aangezien de gronden in de PEHS liggen. Voor schadeclaims verwijzen verweerders naar artikel 30 van de Rwc. Van rechtsongelijkheid is volgens hen geen sprake nu het reconstructieplan geen onderscheid maakt tussen rundveehouderijen en varkenshouderijen en het onderscheid ten aanzien van melkrundveehouderijen is gebaseerd op de Wav.

Vaststelling van de feiten

2.41.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.41.3. Appellante exploiteert een varkenshouderij aan [locatie 50] te [plaats]. De gronden behorend bij het bedrijf zijn aangemerkt als verwevingsgebied en liggen op de streekplankaart in de PEHS en in zone III.

2.41.4. In het reconstructieplan (p. 106) is als definitie opgenomen dat onder intensieve veehouderij een agrarisch bedrijf of een deel daarvan wordt verstaan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Onder melkrundvee wordt in het reconstructieplan verstaan, gelijk artikel 1, eerste lid, van de Wav:

1. melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest, en

2. vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.

Onder biologisch wordt in het reconstructieplan verstaan: dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

2.41.5. In het reconstructieplan (p. 108) is vermeld dat bestaande intensieve veehouderijen in verwevingsgebied binnen het bouwblok kunnen uitbreiden.

2.41.6. In het bestemmingsplan dat geldt voor de gronden van appellante is een bouwblok van 2,3 hectare opgenomen dat ruimte biedt voor uitbreiding van de aanwezige bebouwing.

2.41.7. In het reconstructieplan (p. 102) is vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen in onder meer streekplanzones III en IV en de PEHS.

Het oordeel van de Afdeling

2.41.8. Nu de gronden van appellante in streekplanzone III en in de PEHS liggen, kunnen de gronden in de systematiek van het plan niet als landbouwontwikkelingsgebied worden aangemerkt. Voor zover appellante stelt dat verweerders in dit geval van hun beleid hadden moeten afwijken, overweegt de Afdeling dat verweerders in hetgeen appellante heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hebben behoeven te zien om van hun beleid af te wijken.

2.41.9. Verweerders hebben zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan als zodanig geen gevolgen heeft voor de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied. Appellante kan de op basis van het bestemmingsplan aanwezige uitbreidingsmogelijkheden dan ook blijven benutten. In zoverre is van schade als gevolg van het plan derhalve geen sprake. Voor zover wel schade optreedt vanwege het reconstructieplan, hebben verweerders kunnen volstaan met een verwijzing naar artikel 30 van de Rwc. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat het provinciaal bestuur beleidsregels zal bekendmaken over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan artikel 30 van de Rwc.

Appellante heeft haar stelling dat de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van een sterlocatie te zwaar zijn, niet onderbouwd.

De Afdeling heeft deze eisen hiervoor in overweging 2.37.11. in het algemeen niet onredelijk geoordeeld.

Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan geen onderscheid maakt tussen rundveehouderijen en varkenshouderijen nu deze beide onder de in het plan gegeven definitie van 'intensieve veehouderij' vallen.

2.41.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.41.11. Het beroep van [appellante sub 24] is ongegrond.

Het beroep van Vereniging Milieudefensie voor het overige

Het standpunt van appellante

2.42. Appellante stelt dat het reconstructieplan in strijd met afspraken tussen de lidstaat Nederland en de Europese Commissie voorziet in uitbreiding van de veestapel in landbouwontwikkelingsgebieden. Uitbreiding van de veestapel in deze gebieden is volgens appellante onaanvaardbaar omdat al bij de huidige omvang van de veestapel de stikstof- en fosfaatvervuiling van het grond- en oppervlaktewater onvoldoende kan worden verminderd en uitbreiding derhalve leidt tot strijd met de Nitraatrichtlijn. De aanwijzing en begrenzing van landbouwontwikkelingsgebieden is niet gemotiveerd, aldus appellante.

Ook is bij de aanwijzing van Saasveld-Gammelke als landbouwontwikkelingsgebied volgens haar niet eenduidig omgegaan met de natuurwaarde van dit gebied dat deel uitmaakt van de PEHS. Voorts is niet onderzocht wat de gevolgen zijn van de landbouwontwikkelingsgebieden voor de ammoniakemissie en of dit gezien artikel 4 van de Rwc aanvaardbaar is. Emissieuitbreiding op 250 meter van een gebied dat wordt beschermd door de Vogel- en Habitatrichtlijn is niet mogelijk, aldus appellante. Volgens appellante is in het plan ten onrechte geen rekening gehouden met de IPPC-richtlijn en is bij de grondwaterbeschermingsgebieden ten onrechte geen rekening gehouden met nitraatvervuiling door stikstofneerslag van ammoniak. In landbouwontwikkelingsgebieden worden de veterinaire risico's vergroot terwijl de Rwc ervan uitgaat dat deze juist moeten worden verkleind, aldus appellante. Tot slot heeft appellante bezwaar tegen de in het plan toegekende sterlocaties in verwevingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.42.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het reconstructieplan slechts voorziet in kaders voor gemeentelijke bestemmingsplannen. In het kader van het bestemmingsplan dient toetsing aan de geldende milieuwetgeving en eventueel toepasselijke EG-richtlijnen plaats te vinden.

Zij achten de aanwijzing en begrenzing van landbouwontwikkelingsgebieden voldoende gemotiveerd. Bij het opstellen van het reconstructieplan is volgens verweerders voldoende rekenschap gegeven van de veterinaire risico's.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.42.2. In artikel 1 van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat een landbouwontwikkelingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied is met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

2.42.3. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.42.4. Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Rwc wordt in het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.

Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Rwc wordt in de uitwerking van het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.

2.42.5. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Rwc, geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.

Vaststelling van de feiten

2.42.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.42.7. In het reconstructieplan (p. 102) is, voor zover hier van belang, vermeld dat landbouwontwikkelingsgebieden in principe in streekplanzones I en II liggen en niet in:

- streekplanzones III en IV (uitzondering Saasveld-Gammelke);

- in de PEHS (uitzondering Saasveld-Gammelke);

- in grondwaterbeschermingsgebieden, Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden;

- binnen 250 meter van steden en dorpen;

- in grootschalige recreatiegebieden;

- in toekomstige stedelijke uitbreidingen;

- binnen 1000 meter van voor verzuring gevoelig gebieden volgens de Wav;

- in gebieden met kleinschalige landschappen.

Bij het aanwijzen van de landbouwontwikkelingsgebieden hebben de streekcommissies gekeken of er al bestaande concentraties van intensieve veehouderijbedrijven aanwezig zijn, of een gebied goed bereikbaar is en of er voldoende milieuruimte, veelal uit een oogpunt van geur, aanwezig is.

2.42.8. Voorts is in het reconstructieplan (p. 110), voor zover hier van belang, vermeld dat landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden zijn voor nieuw te vestigen intensieve veehouderijen. Bij ieder plan tot uitbreiding of nieuwvestiging blijft een beleidsafweging noodzakelijk, alsmede een toetsing aan de relevante wet- en regelgeving.

2.42.9. In het reconstructieplan (p. 105) is vermeld dat in overleg met het Rijk is besloten geen varkensvrije zones in het reconstructieplan op te nemen, aangezien betwijfeld wordt of deze nog betekenis hebben in het licht van de veranderde inzichten met betrekking tot de bestrijding van varkenspest.

2.42.10. In het reconstructieplan (p. 114 e.v.) is vermeld dat een aantal bedrijven met intensieve veehouderij in het verwevingsgebied kan worden aangewezen als sterlocatie. De als sterlocatie aangewezen bedrijven krijgen ruimere ontwikkelingsmogelijkheden dan bedrijven die niet als zodanig zijn aangewezen. Het aanwijzen van sterlocaties dient door het gemeentebestuur plaats te vinden in het kader van een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In het reconstructieplan is een aantal richtlijnen en randvoorwaarden voor de aanwijzing van sterlocaties opgenomen.

Het oordeel van de Afdeling

2.42.11. Anders dan appellante stelt, voorziet het reconstructieplan niet in uitbreiding van de veestapel in landbouwontwikkelingsgebieden.

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 1 van de Rwc biedt het reconstructieplan in de daarin aangewezen landbouwontwikkelingsgebieden de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Deze mogelijkheid is in het plan niet nader geconcretiseerd door het toekennen van uitbreidingsmogelijkheden aan bestaande bedrijven of het aanwijzen van nieuwvestigingslocaties. Evenmin is ten aanzien van landbouwontwikkelingsgebied toepassing gegeven aan het bepaalde in de artikelen 11, zesde lid, of 19, vierde lid, van de Rwc, zodat ook aan artikel 27, derde lid, van de Rwc geen uitbreidings- of vestigingsmogelijkheid ontleent kan worden. De nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor landbouwontwikkelingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen die gelden voor deze gebieden. Eerst op grond van deze bestemmingsplannen kunnen bestaande bedrijven uitbreiden en kunnen nieuwvestigingslocaties worden aangewezen. In dat kader dient getoetst te worden aan de op dat moment geldende milieuwetgeving waarbij de door appellante genoemde Europese richtlijnen eventueel een rol kunnen spelen, evenals de door appellante genoemde gevolgen voor de grondwaterbeschermingsgebieden. In het voorliggende reconstructieplan zijn de landbouwontwikkelingsgebieden op goede gronden aangemerkt als zoekgebieden voor nieuw te vestigen intensieve veehouderijen en is toetsing aan milieunormen niet aan de orde.

Naar het oordeel van de Afdeling is in het plan voldoende gemotiveerd op welke wijze landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen. Een motivering voor de begrenzing van deze gebieden tot op perceelsniveau is in het plan niet gegeven en kan, gezien de omvang van het plangebied, redelijkerwijs niet in het plan worden gegeven. Voor zover appellante in dit verband wijst op de aanwijzing van het gebied Saasveld-Gammelke als landbouwontwikkelingsgebied, is in het verweerschrift en ter zitting door verweerders toegelicht dat groter belang is toegekend aan de bestaande concentratie van intensieve veehouderijen in het aangrenzende gebied dan aan de aanwezige natuurwaarden en dat compensatie grotendeels reeds is gerealiseerd in het gebied "Het Ezelsgoor".

Deze belangenafweging acht de Afdeling niet onredelijk.

De stelling dat het plan ertoe leidt dat de veterinaire risico's worden vergroot, heeft appellante niet onderbouwd. Daargelaten de juistheid van deze stelling, blijkt uit de stukken daarentegen dat de voorheen bestaande bezwaren tegen inenting van dieren grotendeels zijn weggenomen en dat de veterinaire risico's door inenting sterk verminderen. Gelet hierop hebben verweerders dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van varkensvrije zones in het plan.

2.42.12. Anders dan appellante stelt, zijn in het reconstructieplan geen sterlocaties aangewezen. In het reconstructieplan is aan gemeentebesturen de taak toebedeeld om op basis van een afweging van de concrete feiten en omstandigheden van het geval aan de hand van de in het plan gegeven beleidsuitgangspunten te beslissen omtrent de aanvraag van bedrijven tot het toekennen van de status van sterlocatie.

2.42.13. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.42.14. Het beroep van Vereniging Milieudefensie is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 33] voor het overige

2.43. Appellanten stellen dat hun bedrijven in het verwevingsgebied worden beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden terwijl de Wav daar niet toe dwingt. Bovendien loopt het reconstructieplan vooruit op een versoepeling van het geldende ammoniakbeleid. Door de ligging binnen de PEHS komen zij niet in aanmerking voor een sterlocatie, hetgeen leidt tot rechtsongelijkheid, aldus appellanten. In dit verband wijzen zij erop dat het nabijgelegen gebied Saasveld-Gammelke in de PEHS ligt en is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied.

Het standpunt van verweerders

2.43.1. Verweerders stellen dat de Wav weliswaar een belangrijke factor is geweest bij het vaststellen van de zonering, maar dat ook andere belangen zijn meegewogen nu de Rwc ruimere doelstellingen heeft dan de Wav.

Een eventuele versoepeling van de Wav behoeft dan ook niet zonder meer te leiden tot het toekennen van de door appellanten gewenste uitbreidingsmogelijkheden, aldus verweerders. De vergelijking met Saasveld-Gammelke is volgens verweerders niet zuiver, aangezien de bijzondere omstandigheden ter plaatse een afwijking van het beleid rechtvaardigd die ten aanzien van appellanten niet aan de orde is.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.43.2. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

Vaststelling van de feiten

2.43.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.43.4. De bedrijven van appellanten zijn intensieve veehouderijen of gemengde bedrijven met als hoofdtak intensieve veehouderij.

2.43.5. De gronden van appellanten zijn in het plan aangemerkt als verwevingsgebied. De gronden liggen binnen 1000 meter van het zeer kwetsbare voor verzuring gevoelige gebied 'Het Gravenbosch'.

Op de streekplankaart liggen de gronden binnen de PEHS.

2.43.6. In tabel 7 van het reconstructieplan is vermeld dat in verwevingsgebieden de status van sterlocatie niet mag worden toegekend aan bedrijven in de PEHS.

Het oordeel van de Afdeling

2.43.7. Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de Rwc ruimere doelstellingen heeft dan de Wav. Gezien het bepaalde in artikel 4 van de Rwc vereist deze wet een belangenafweging die niet slechts op ammoniakuitstoot maar op meer ruimtelijke aspecten betrekking heeft.

Het feit dat de Wav niet dwingt tot de beperkingen die de Rwc volgens appellanten aan hun bedrijven oplegt, leidt dan ook niet tot de conclusie dat verweerders het plan in zoverre in strijd met het recht hebben vastgesteld. Voor zover appellanten erop wijzen dat de Wav mogelijk versoepeld zal worden, merkt de Afdeling op dat dit niet zonder meer behoeft te leiden tot het wijzigen van het plan in de door appellanten gewenste zin. Verweerders hebben dan ook op goede gronden een mogelijke wijziging van de Wav niet afgewacht.

Voor zover appellanten stellen dat het plan leidt tot rechtsongelijkheid, overweegt de Afdeling als volgt. Niet bestreden is dat de gronden van appellanten deel uitmaken van de PEHS en op korte afstand liggen van het zeer kwetsbare voor verzuring gevoelige gebied 'Het Gravenbosch'. Deze ligging rechtvaardigt naar het oordeel van de Afdeling het door verweerders gemaakte onderscheid bij het toekennen van zogenoemde sterlocaties. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het aanmerken van een bedrijf als sterlocatie met zich brengt dat een intensieve veehouderij een bouwblok met een oppervlakte groter dan 1,5 hectare toegekend kan krijgen en dat een dergelijke grootschalige intensieve veehouderij ook onder het huidige streekplanbeleid binnen de PEHS niet is toegestaan. Voor zover appellanten stellen dat het aanmerken van het gebied Saasveld-Gammelke als landbouwontwikkelingsgebied leidt tot rechtsongelijkheid nu dit ook deel uitmaakt van de PEHS, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de aanduiding PEHS voor het gebied Saasveld-Gammelke komt te vervallen, aangezien in het aangrenzende gebied een grote concentratie van intensieve veehouderijen is gevestigd. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een vergelijkbare herbegrenzing van de PEHS ter plaatse van hun bedrijven zouden kunnen rechtvaardigen.

2.43.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.43.9. Het beroep van [appellanten sub 33] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 35]

Het standpunt van appellant

2.44. Appellant stelt dat verweerders de gronden behorend bij zijn bedrijf aan [locatie 51] te [plaats] ten onrechte als bestaand stedelijk gebied hebben aangemerkt.

Het standpunt van verweerders

2.44.1. Verweerders hebben in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de gronden ten onrechte zijn aangemerkt als bestaand stedelijk gebied in plaats van als verwevingsgebied

Het oordeel van de Afdeling

2.44.2. Nu verweerders zich in hun verweerschrift en ter zitting op een ander standpunt hebben gesteld dan zij bij de vaststelling van het reconstructieplan hebben gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is de Afdeling van oordeel dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.44.3. Het beroep van [appellant sub 35] is gegrond en het besluit van verweerders tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de gronden gelegen aan [locatie 51] te [plaats] zijn aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 40]

Het standpunt van appellant

2.45. Appellant stelt dat verweerders de gronden behorend bij zijn melkrundveehouderij aan [locatie 52] te [plaats] ten onrechte hebben aangemerkt als verwevingsgebied. Hij voert aan dat de noodzaak van het reconstructieplan achterhaald is omdat de concentratie van veehouderijen sterk is uitgedund en daarmee de kans op dierziekten en de druk op woon- en natuurgebieden is afgenomen. Bij het vaststellen van het bestreden plandeel hebben verweerders volgens appellant geen rekening gehouden met zijn belangen, aangezien het plan ernstige beperkingen met zich brengt voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf.

Volgens appellant is het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel voor zover daarin is vermeld dat slechts intensieve veehouderijen verplaatst zullen gaan worden en melkrundveehouderijen niet voor verplaatsing in aanmerking komen.

Het standpunt van verweerders

2.45.1. Verweerders stellen dat de noodzaak van het plan door de door appellant geschetste ontwikkelingen niet is weggenomen. Het plan leidt volgens hen niet tot beperkingen voor het bedrijf van appellant nu het een melkrundveehouderij betreft die niet onder de definitie van 'intensieve veehouderij' valt.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.45.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder een verwevingsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

2.45.3. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.45.4. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Vaststelling van de feiten

2.45.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.45.6. Appellant exploiteert een melkrundveehouderij aan [locatie 52] te [plaats]. De gronden behorend bij dit bedrijf zijn in het plan aangemerkt als verwevingsgebied.

2.45.7. Onder intensieve veehouderij wordt in het plan verstaan een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden, en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Het oordeel van de Afdeling

2.45.8. Gezien het bepaalde in de artikel 4 en 5 van de Rwc heeft de Rwc ruimere doelstellingen dan door appellant wordt aangenomen. Mede in dat licht bezien, kan appellant niet worden gevolgd in zijn stelling dat de door hem geschetste ontwikkelingen de noodzaak van het bereiken van deze doelstellingen hebben weggenomen.

Aangezien de in het plan opgenomen zonering slechts betrekking heeft op agrarische bedrijven die vallen onder de definitie van 'intensieve veehouderij', hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat het aanmerken van de gronden van appellant als verwevingsgebied geen gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. Eventuele beperkingen aan het aantal te houden dieren vloeien niet voort uit het plan maar uit toepasselijke milieuwetgeving, die in deze procedure niet aan de orde is.

Het plan is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu van gelijke gevallen geen sprake is. Het plan brengt immers slechts beperkingen met zich voor agrarische bedrijven die onder definitie van 'intensieve veehouderij' vallen. Deze bedrijven komen om die reden, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, voor verplaatsing in aanmerking. Het plan leidt evenwel niet tot beperkingen voor melkrundveehouderijen zoals die van appellant, zodat het plan niet voorziet in verplaatsing van deze bedrijven.

2.45.9. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.45.10. Het beroep van [appellant sub 40] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 42] voor het overige

Het standpunt van appellanten

2.46. Appellanten stellen dat het gebied waarin hun vleesvarkensbedrijf is gelegen in het plan ten onrechte als verwevingsgebied is aangemerkt, in plaats van als extensiveringsgebied. Zij voeren aan dat het bedrijf op korte afstand van voor verzuring gelegen gebied ligt waardoor het bedrijf geen uitbreidingsperspectieven heeft en dat sprake is van gestapelde problematiek.

Het standpunt van verweerders

2.46.1. Verweerders stellen dat de gronden overeenkomstig de systematiek van het plan zijn aangemerkt als verwevingsgebied. Daarbij wijzen zij erop dat geen sprake is van gestapelde problematiek.

Vaststelling van de feiten

2.46.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.46.3. Appellanten exploiteren een gemengd agrarisch bedrijf met een vleesvarkenshouderij en een melkrundveehouderij aan [locatie 53] te [plaats].

2.46.4. Op enkele meters afstand van het bedrijf van appellanten ligt het voor verzuring gevoelige gebied 'Achter Nijenhuizerveld'. Op streekplankaart 1 zijn dit voor verzuring gevoelige gebied en de gronden behorend bij het bedrijf van appellanten aangeduid als "wateraandachtsgebieden: kwaliteitswater". Voorts betreft het gelet op figuur T.5 van de toelichting op het plan een kwetsbaar natuurgebied.

Het oordeel van de Afdeling

2.46.5. Gezien 2.46.4. stelt de Afdeling vast dat ter plaatse van het bedrijf van appellanten sprake is van gestapelde problematiek in de zin van het reconstructieplan. Gelet op de aan het plan ten grondslag liggende systematiek zoals hierboven in overwegingen 2.8.6. en 2.8.7. is beschreven, had rond het voor verzuring gevoelige gebied derhalve een zone van 250 meter als extensiveringsgebied aangemerkt moeten worden. Nu dit is nagelaten en niet is gemotiveerd welke rechtvaardiging aan deze afwijking van de plansystematiek ten grondslag ligt, is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre gebrekkig gemotiveerd.

2.46.6. Het beroep van [appellanten sub 42] is in zoverre gegrond en het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij de bij het bedrijf van appellanten aan [locatie 53] te [plaats] behorende gronden zijn aangeduid als verwevingsgebied, dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit wat betreft het voornoemde onderdeel van het reconstructieplan te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 44]

Het standpunt van appellante

2.47. Appellante stelt dat verweerders de gronden behorend bij hun bedrijf aan [locatie 54] te [plaats] ten onrechte hebben aangemerkt als verwevingsgebied. Zij voert aan dat het plan leidt tot beperking van de bedrijfsvoering door een zone van 1000 meter rondom voor verzuring gevoelige gebieden aan te houden. Voorts brengt de ligging in de PEHS beperkingen met zich ondanks toezeggingen dat dit niet het geval zou zijn. Het plan leidt bovendien niet tot duidelijkheid omtrent het verkrijgen van de status van sterlocatie.

Het standpunt van verweerders

2.47.1. Verweerders stellen dat het plan niet in de weg staat aan het benutten van de bestaande uitbreidingsmogelijkheden die het bedrijf heeft binnen het in het bestemmingsplan opgenomen bouwblok. Het plan is niet in strijd met het streekplan nu het reconstructieplan een wijziging van het streekplan is voor die onderdelen die afwijken van het reconstructieplan. Bovendien is in het streekplan aangegeven dat grootschalige ontwikkelingen in de PEHS geweerd worden en valt een grootschalige intensieve veehouderij daar ook onder. De criteria die gelden voor het toekennen van de status van sterlocatie achten verweerders voldoende duidelijk.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.47.2. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Rwc, geldt de vaststelling van het reconstructieplan ten aanzien van onderdelen van het reconstructieplan die een afwijking inhouden van een vastgesteld streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO als besluit tot herziening van zodanig streekplan.

Vaststelling van de feiten

2.47.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.47.4. Appellante exploiteert een varkenshouderij aan [locatie 54] te [plaats]. De gronden behorend bij het bedrijf zijn in het plan aangemerkt als verwevingsgebied en liggen op de streekplankaart in de PEHS. De gronden liggen op een afstand van ongeveer 300 meter van voor verzuring gevoelig gebied.

2.47.5. In het reconstructieplan (p. 102) is vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen:

- in streekplanzones III en IV;

- in de PEHS;

- in grondwaterbeschermingsgebieden, Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- en Natuurbeschermingswetgebieden;

- binnen 250 meter van steden en dorpen;

- in grootschalige recreatiegebieden;

- in toekomstige stedelijke uitbreidingen;

- binnen 1000 meter van voor verzuring gevoelige gebieden volgens de Wav;

- in gebieden met kleinschalige landschappen.

Voorts is in het plan vermeld dat bij de aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden door de streekcommissie is nagegaan of er al bestaande concentraties van intensieve veehouderijen aanwezig zijn, of een gebied goed bereikbaar is en of er voldoende milieuruimte, veelal uit een oogpunt van geur, aanwezig is.

2.47.6. In het reconstructieplan (p. 108) is vermeld dat bestaande intensieve veehouderijen in verwevingsgebied binnen het bouwblok kunnen uitbreiden.

2.47.7. In het bestemmingsplan dat geldt voor de gronden van appellant is een bouwblok van 1,5 hectare opgenomen dat ruimte biedt voor uitbreiding van de aanwezige bebouwing.

2.47.8. In het reconstructieplan (p. 115-118) is vermeld aan welke criteria een locatie moet voldoen om de status van sterlocatie te kunnen verkrijgen (zie hierboven overweging 2.38.8.).

Het oordeel van de Afdeling

2.47.9. Verweerders hebben zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan als zodanig geen gevolgen heeft voor de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied. Appellante kan de op basis van het bestemmingsplan aanwezige uitbreidingsmogelijkheden dan ook blijven benutten. Voor zover het beroep van appellante moet worden gelezen als een betoog dat haar gronden als landbouwontwikkelingsgebied dienen te worden aangemerkt, overweegt de Afdeling als volgt. Gezien de afstand tussen de gronden van appellante en voor verzuring gevoelig gebied kunnen deze gronden, gezien de aan het plan ten grondslag liggende systematiek, niet als landbouwontwikkelingsgebied worden aangemerkt. Deze systematiek en het daaraan ten grondslag liggende beleid, acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval van dit beleid hadden moeten afwijken.

Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Rwc hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan niet in strijd met het streekplan kan zijn, nu de vaststelling van een reconstructieplan ten aanzien van die onderdelen van dat plan die afwijken van een streekplan geldt als besluit tot herziening van zodanig streekplan.

De door appellante bedoelde toezeggingen hebben alle betrekking op het streekplan zoals dat gold vóór de vaststelling van het reconstructieplan. Het beleid om aan bedrijven in de PEHS niet de status van sterlocatie toe te kennen, acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het toekennen van deze status met zich brengt dat intensieve veehouderijen een bouwblok groter dan 1,5 ha kunnen krijgen.

De in het plan gegeven criteria die gelden voor het kunnen verkrijgen van de status van sterlocatie, acht de Afdeling voldoende duidelijk. Hiervoor is in overweging 2.37.11. overwogen dat deze criteria in het algemeen niet onredelijk zijn. De door appellante gewenste maatwerkbenadering kan niet in het kader van de beoordeling van dit plan aan de orde komen, maar zal aan de orde kunnen komen in het kader van haar aanvraag om het toekennen van de status van sterlocatie.

2.47.10. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.47.11. Het beroep van [appellante sub 44] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 46] voor het overige

Het standpunt van appellanten

2.48. Appellanten stellen dat verweerders de gronden behorend bij hun bedrijf aan [locatie 55] te [plaats] ten onrechte hebben aangemerkt als verwevingsgebied in plaats van landbouwontwikkelingsgebied. Zij voeren aan dat de zonering leidt tot ernstige beperkingen van de bedrijfsvoering en in strijd is met het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van de Rwc. Volgens appellanten kan vrijwel aan alle eisen voor het aanmerken van de gronden als landbouwontwikkelingsbeleid worden voldaan. De mogelijkheid tot het verkrijgen van de status van sterlocatie biedt onvoldoende zekerheid om het bedrijf op de huidige locatie voort te kunnen zetten. Deze zekerheid had volgens appellanten in het plan zelf reeds gegeven moeten zijn.

Het standpunt van verweerders

2.48.1. Verweerders stellen dat het plan niet in de weg staat aan het benutten van de bestaande uitbreidingsmogelijkheden die het bedrijf heeft binnen het in het bestemmingsplan opgenomen bouwblok. Nu het gebied waarin de gronden van appellanten liggen in het streekplan zijn aangemerkt als waardevol besloten landschap, kunnen deze gronden volgens verweerders niet worden aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied.

Ten aanzien van mogelijke planschade hebben zij volstaan met een verwijzing naar artikel 30 van de Rwc.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.48.2. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder verwevingsgebied verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

2.48.3. Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.48.4. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Vaststelling van de feiten

2.48.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.48.6. Appellanten exploiteren een gemengd agrarisch bedrijf met een deel intensieve veehouderij en een deel akkerbouw aan [locatie 55] te [plaats].

2.48.7. De gronden behorend bij het bedrijf zijn in het plan aangemerkt als verwevingsgebied. In het streekplan (p. 80) is het gebied waarbinnen de gronden van appellante liggen aangemerkt als "besloten kleinschalig landschap".

2.48.8. In het reconstructieplan (p. 102) is vermeld dat geen landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen in gebieden met kleinschalige landschappen.

2.48.9. In het reconstructieplan (p. 108) is vermeld dat bestaande intensieve veehouderijen in verwevingsgebied binnen het bouwblok kunnen uitbreiden.

2.48.10. In het bestemmingsplan dat geldt voor de gronden is een bouwblok van 2,4 hectare opgenomen dat ruimte biedt voor uitbreiding van de aanwezige bebouwing.

2.48.11. In het reconstructieplan (p. 115-118) is vermeld aan welke criteria een locatie moet voldoen om de status van sterlocatie te kunnen verkrijgen (zie hierboven overweging 2.38.8.).

Het oordeel van de Afdeling

2.48.12. Verweerders hebben zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het reconstructieplan als zodanig geen gevolgen heeft voor de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied. Appellanten kunnen de op basis van het bestemmingsplan aanwezige uitbreidingsmogelijkheden dan ook blijven benutten. In zoverre is van schade als gevolg van het plan derhalve geen sprake. Voor zover wel schade optreedt vanwege het reconstructieplan, hebben verweerders kunnen volstaan met een verwijzing naar artikel 30 van de Rwc. Overigens blijkt uit het verweerschrift dat het provinciaal bestuur beleidsregels zal bekendmaken over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan artikel 30 van de Rwc.

Voor zover het beroep van appellanten moet worden gelezen als een betoog dat hun gronden als landbouwontwikkelingsgebied dienen te worden aangemerkt, overweegt de Afdeling als volgt. Gezien de ligging van de gronden van appellanten in een gebied dat is aangemerkt als "besloten kleinschalig landschap" kunnen deze gronden, gezien de aan het plan ten grondslag liggende systematiek, niet als landbouwontwikkelingsgebied worden aangemerkt. Deze systematiek en het daaraan ten grondslag liggende beleid, acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval van dit beleid hadden moeten afwijken.

Voorts ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het plan voor haar gronden vastgestelde zonering in strijd is met het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van de Rwc.

Gezien de in artikel 1 van de Rwc gegeven definitie van verwevingsgebied acht de Afdeling het beleid van verweerders om de afweging omtrent het toekennen van de status van sterlocatie op gemeentelijk niveau te laten plaatsvinden, niet onredelijk.

Ter zitting is van de zijde van verweerders aangegeven dat op voorhand niet valt in te zien dat het bedrijf van appellanten niet voor de status van sterlocatie in aanmerking komt. Daarbij hebben zij ten aanzien van het natuurgebied 'Het Mokkelengoor' gesteld dat dit niet kwetsbaar of zeer kwetsbaar is en ook niet onder de reikwijdte van de Natuurbeschermingswet of de Vogel- en Habitatrichtlijn valt. Het betoog van appellanten dat mogelijke toekomstige natuurontwikkeling belemmeringen kan opwerpen, dient buiten beschouwing te blijven nu de Afdeling het reconstructieplan beoordeelt op basis van het recht en de feiten ten tijde van de vaststelling van het plan.

2.48.13. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.48.14. Het beroep van [appellanten sub 46] is in zoverre ongegrond.

PROCESKOSTEN

2.49. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellanten sub 9], [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellanten sub 18], [appellant sub 27], [appellant sub 14], [appellant sub 22], [appellant sub 23], [[appellante sub 30], [appellant sub 31], [appellanten sub 42], en [appellante sub 45] te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellante sub 7], [appellant sub 10],[appellante sub 36], en [appellant sub 35] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van de overige appellanten bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

2.49.1. Nu zowel onderdelen van de vaststelling van het reconstructieplan door provinciale staten van Overijssel als de goedkeuring hiervan door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden vernietigd, acht de Afdeling het redelijk provinciale staten, voor de helft, en de Minister en de Staatssecretaris, gezamenlijk voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en griffierechten die zijn opgekomen in verband met de behandeling van de in de beslissing nader genoemde beroepen. De betaling van de bedragen aan appellanten dient door de provincie Overijssel te geschieden.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. a. verklaart de beroepen van [appellanten sub 21], [appellante sub 28], [appellant sub 38], [appellanten sub 39], en [appellanten sub 43] niet-ontvankelijk;

b. verklaart het beroep van [appellanten sub 48] voor zover dit [een van appellanten sub 48] betreft, de beroepen van [appellant sub 11], [appellant sub 14], [appellant sub 19], [appellante sub 30], [appellanten sub 33], en [appellanten sub 46] ten aanzien van de beroepsgrond dat de financiering van de uitvoering van het plan onduidelijk en ontoereikend is,

de beroepen van [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], [appellanten sub 42], en [appellanten sub 48] ten aanzien van de beroepsgrond dat het plan niet voorziet in voldoende flankerend beleid wat betreft de intensieve veehouderij,

het beroep van [appellant sub 22] ten aanzien van de beroepsgrond met betrekking tot de uitvoering van het project "De Doorbraak",

het beroep van de Vereniging Milieudefensie ten aanzien van de beroepsgronden dat het reconstructieplan ten onrechte voorziet in een recreatiegebied op de Herikerberg te Goor en dat het plan niet voorziet in voldoende innovatief beleid,

het beroep van [appellanten sub 33] ten aanzien van de beroepsgrond dat binnen het verwevingsgebied teveel ruimte wordt gelaten voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellanten sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 27], [appellant sub 31], [appellante sub 36], [appellante sub 45], [appellante sub 7], en [appellant sub 35], geheel, en de beroepen van [appellant sub 14], [appellante sub 30], [appellant sub 22], [appellant sub 23], en [appellanten sub 42], gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Overijssel van 15 september 2004, kenmerk PS/2004/738 voor zover:

a. het bedrijf aan [locatie 1] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij, de gronden als extensiveringsgebied zijn aangewezen en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

b. het bedrijf aan [locatie 3] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

c. het bedrijf aan [locatie 4] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

d. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 19] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangewezen en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

e. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 21] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangeduid en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

f. het bedrijf aan [locatie 22] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

g. de gronden behorend bij het bedrijf aan d[locatie 24] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangeduid;

h. het bedrijf aan [locatie 26] te [plaats] is aangemerkt als intensieve veehouderij en ter zake een voorbereidingsbesluit als bedoeld in bijlagen 4 en 5 van de toelichting op het reconstructieplan is genomen;

i. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 44] te [plaats] als verwevingsgebied zijn aangeduid;

j. de gronden gelegen aan de Kremersveenweg te Losser, kadastraal bekend gemeente Losser, sectie […], nummers […], als verwevingsgebied zijn aangeduid;

k. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 48] te [plaats] als verwevingsgebied zijn aangeduid;

l. het de in het plan gegeven definitie van het begrip 'bouwblok' betreft;

m. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 49] te [plaats] als verwevingsgebied zijn aangeduid;

n. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 51] te [plaats] als bestaand stedelijk gebied zijn aangeduid;

o. de gronden behorend bij het bedrijf aan [locatie 53] te [plaats] als verwevingsgebied zijn aangeduid;

IV. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 november 2004 wat betreft de goedkeuring van de onder III. genoemde planonderdelen;

V. verklaart de beroepen van [appellante sub 6], [appellante sub 16], [appellanten sub 18], [appellanten sub 25], [appellante sub 26], [appellante sub 29], [appellant sub 34], [appellant sub 37], [appellanten sub 47], [appellanten sub 49], [appellant sub 1], [appellanten sub 4], het college van burgemeester en wethouders van Deventer, [appellant sub 12], [appellante sub 17], [appellante sub 24], [appellant sub 40], [appellante sub 44], geheel, en de beroepen van [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], [appellant sub 23], Vereniging Milieudefensie, [appellanten sub 33], [appellanten sub 48] en [appellanten sub 46] voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt provinciale staten van Overijssel, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezamenlijk in de door onderstaande appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte kosten tot een bedrag van € 7.084,88 waarvan een bedrag groot € 6.762,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; deze bedragen dienen door de provincie Overijssel onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan:

- [appellant sub 2] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

- [appellante sub 3] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

- [appellanten sub 9] een bedrag van € 161,00 (zegge: honderdeenenzestig euro);

- [appellant sub 11] een bedrag van € 522,37 (zegge: vijfhonderdtweeëntwintig euro en zevenendertig cent);

- [appellante sub 13] een bedrag van € 406,64 (zegge: vierhonderdzes euro en vierenzestig cent);

- [appellant sub 15] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

- [appellanten sub 18] een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);

- [appellant sub 27] een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro);

- [appellante sub 30] een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro);

- [appellant sub 31] een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);

- [appellante sub 45] een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);

- [appellant sub 14] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

- [appellant sub 22] een bedrag van € 198,87 (zegge: honderdachtennegentig euro en zevenentachtig cent);

- [appellant sub 23] een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);

- [appellanten sub 42] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);

VII gelast dat de provincie Overijssel en de Staat der Nederlanden gezamenlijk aan de onder II. genoemde appellanten alsmede aan [appellant sub 11], [appellante sub 13], [appellant sub 15], [appellanten sub 18], het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoeden;

deze bedragen dienen door de provincie Overijssel op de volgende wijze te worden betaald:

- aan [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellanten sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 15], [appellant sub 14], [appellanten sub 18], [appellant sub 22], [appellant sub 23], [appellant sub 27], [appellant sub 31], [appellant sub 35], en [appellanten sub 42] elk een bedrag van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro);

- aan [appellante sub 7], [appellante sub 13], [appellante sub 30], [appellante sub 36] en [appellante sub 45] elk een bedrag van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro).

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006