Uitspraak 200708975/1


Volledige tekst

200708975/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/616 van de rechtbank Assen van 26 oktober 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een kelder onder een deel van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op 16 november 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met de zaken met nrs. 200708985/1 en 200708855/1 behandeld op 26 augustus 2008, waar [naam een der appellanten], bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, en het college, vertegenwoordigd door J. van der Veen en E. Darneviel, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.J. Poelman, als belanghebbende en [getuige] als door [appellanten] meegebrachte getuige gehoord.

Na de zitting is de zaak gesplitst van de zaken met nrs. 200708985/1 en 200708855/1.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft verleend als aangevraagd, nu de mestkelder op de bouwtekening bij de bouwaanvraag op een andere plaats is voorzien dan waar deze feitelijk wordt gerealiseerd.

2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2002 in zaak nr. 200005648/1; AB, nr. 190) is in het stelsel van de Woningwet geen plaats voor een beslissing omtrent de bouwvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Dat, naar gesteld, in afwijking van die aanvraag wordt gebouwd, doet daar niet aan af en kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen, nu dit een kwestie van handhaving betreft.

Het betoog faalt.

2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) terecht van toepassing heeft geacht op de inrichting van [vergunninghouder], nu de voor het bedrijf van [vergunninghouder] op grond van het Besluit gedane melding naar hun oordeel ten onrechte is geaccepteerd. Voorts betogen zij dat de rechtbank heeft miskend dat hun pension thans is aan te merken als een categorie I-object als bedoeld in het Besluit, zodat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van het Besluit en het Besluit ook daarom niet op de inrichting van toepassing is.

2.2.1. Op grond van artikel 4, tweede lid, van het Besluit is dit besluit niet van toepassing op een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden:

a. die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II; of,

b. die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.

2.2.2. Het doen van een melding is geen voorwaarde voor de toepasselijkheid van het Besluit. De vraag of het college de melding terecht heeft geaccepteerd kan in de onderhavige procedure voorts niet ter beoordeling staan. Aan de gronden waarop het pand van [appellanten] staat is in het bestemmingsplan "Buitengebied" de aanduiding "pension" toegekend. Niet in geschil is dat de hoofdactiviteit van het pension overeenkomstig de bestemming het bieden van logies is en dat het pension daartoe over een vijf logeerkamers met in totaal veertien bedden beschikt. De rechtbank is bij de beoordeling en de categorisering van het pension terecht uitgegaan van deze hoofdactiviteit en heeft met juistheid overwogen dat het pension, daarvan uitgaande, onverminderd dient te worden aangemerkt als een categorie III-object in de zin van het Besluit. Dat volgens de gebruiksvoorschriften van de aan [appellanten] verleende gebruiksvergunning uit een oogpunt van brandveiligheid maximaal 50 personen gelijktijdig in het pension aanwezig mogen zijn, betekent niet dat het pension beschouwd dient te worden als een inrichting van een andere categorie op grond van het Besluit. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan dit aantal in planologisch opzicht geen conclusies kunnen worden verbonden. Nu vaststaat dat het pension op een afstand van meer dan 50 meter van het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw van de inrichting van [vergunninghouder] ligt, heeft de rechtbank het Besluit terecht van toepassing heeft geacht op de inrichting van [vergunninghouder] en terecht geoordeeld dat de bouwaanvraag niet op grond van artikel 52 van de Woningwet behoefde te worden aangehouden.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008

392.