Uitspraak 200708985/1


Volledige tekst

200708985/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/329 en 07/850 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 26 oktober 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) aan de [vergunninghouder] (hierna: de maatschap) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vijf voersilo's op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op 23 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de maatschap een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en de maatschap hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met de zaken met nrs. 200708975/1 en 200708855/1 behandeld op 26 augustus 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, en het college, vertegenwoordigd door J. van der Veen en E. Darneviel, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn daar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman, als belanghebbende en [getuige] als door [appellanten] meegebrachte getuige gehoord.

Na de zitting is de zaak gesplitst van de zaken met nrs. 200708975/1 en 200708855/1.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de voersilo's buiten het aan het agrarische bedrijf van de maatschap toegekende bouwperceel zijn voorzien, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.

2.1.1. Ingevolge artikel 6, derde lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Schoonebeek" (hierna: het bestemmingsplan) is ten behoeve van de voor de uitoefening van het agrarische bedrijf en grondgebonden agrarisch bedrijf aangewezen gronden bebouwing toegestaan, mits deze wordt gegroepeerd binnen een aaneengesloten oppervlak van 1 ha.

2.1.2. Bij het bepalen van de ligging en omvang van het bouwperceel dienen uitsluitend gronden en bouwwerken die onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf van de maatschap te worden meegeteld. Ter zitting is komen vast te staan dat de twee door [appellanten] genoemde schuren op het perceel naast Westersebos 26/28 geen deel uitmaken van het bedrijf van de maatschap. De oppervlakte van deze schuren dient derhalve buiten beschouwing te blijven. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat, zelfs als de bebouwing op het perceel Westerbos 26/28 bij de berekening van de oppervlakte wordt betrokken, wordt voldaan aan het uit artikel 6, derde lid, onder a, van de planvoorschriften voortvloeiende 1 ha-vereiste. Gelet op het vorenstaande en gelet op de plaats waar de voersilo's zijn voorzien, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze niet binnen de grenzen van het voor bebouwing aangewezen oppervlak van 1 ha zijn gesitueerd en het bouwplan als zodanig in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) ten onrechte van toepassing heeft geacht op het bedrijf van de maatschap, nu de voor het bedrijf op grond van het Besluit gedane melding ten onrechte is geaccepteerd. Zij wijzen erop dat het college nog niet heeft beslist op een door hen gedaan verzoek om handhaving van de eerder verleende milieuvergunning.

2.2.1. Het doen van een melding is geen ontstaansvoorwaarde voor de toepasselijkheid van het Besluit. De vraag of het college de melding terecht heeft geaccepteerd, kan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staan, aangezien tegen de schriftelijke mededeling omtrent de aanvaarding van een melding geen rechtsmiddelen open staan. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van heden, in zaaknr. 200708975/1, betrekking hebbend op de verleende bouwvergunning voor een mestkelder onder een deel van een schuur op het perceel [locatie], heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het Besluit niet van toepassing is op het bedrijf van de maatschap. Nu het Besluit van toepassing is, komt reeds om die reden aan de omstandigheid dat het college nog geen besluit heeft genomen op een verzoek van [appellanten] om handhaving van een eerder aan de maatschap verleende milieuvergunning, geen betekenis toe. Hieruit volgt voorts dat de bouwaanvraag niet op grond van artikel 52 van de Woningwet behoefde te worden aangehouden.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

Polak Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008

392.