Uitspraak 200504623/1


Volledige tekst

200504623/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/690 van de rechtbank Groningen van 13 april 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (hierna: het dagelijks bestuur) het besluit van 31 januari 2001 tot verlening van een subsidie in het kader van de Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit 2000 (hierna: de NIOF 2000) ingetrokken.

Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 april 2005, verzonden op 15 april 2005, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door F.J. Hoekstra, consultant bij 't Web consultants, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Heringa, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de NIOF 2000, voor zover hier van belang, wordt subsidie geweigerd, indien en voor zover ter zake van de betaling van subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan langer dan vier weken vóór inzending van de aanvraag.

Ingevolge artikel 13 van de NIOF 2000, voor zover hier van belang, kan, zolang de subsidie niet overeenkomstig artikel 18 van deze regeling onherroepelijk is vastgesteld, het verleningsbesluit worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

a. het project waarvoor de subsidie is verleend niet of niet overeenkomstig het verleningsbesluit wordt uitgevoerd of zal worden uitgevoerd;

b. de subsidieontvanger handelt in strijd met de in deze regelingen gegeven voorschriften of met de bij het verleningsbesluit opgelegde verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag zou hebben geleid;

2.2. Bij het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit van 19 december 2003 heeft het dagelijks bestuur op grond van artikel 13, aanhef en onder a, b en c, van de NIOF 2000 het besluit van 31 januari 2001 tot verlening van subsidie aan appellante ingetrokken, omdat is gehandeld in strijd met artikel 8, aanhef en onder c, van deze regeling. Daartoe heeft het dagelijks bestuur gesteld dat uit een tweetal arbeidsovereenkomsten, die appellante heeft overgelegd tijdens het verificatie-onderzoek van de Eenheid Accountancy naar aanleiding van haar verzoek om vaststelling van de subsidie, is gebleken dat de eerste verplichting terzake van de arbeidsovereenkomst met de exportdeskundige, waarvoor de subsidie is verleend, niet op 1 oktober 2000 is aangegaan, zoals op het op 25 oktober 2000 ingezonden aanvraagformulier is verklaard, maar op 25 september 2000. Derhalve is deze overeenkomst langer dan vier weken vóór de inzending van de subsidieaanvraag aangegaan, hetgeen in strijd is met artikel 8, aanhef en onder c, van de NIOF 2000.

2.3. Appellante komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de brief van 25 september 2000, waarin wordt bevestigd dat partijen zijn overeengekomen dat per 1 oktober 2000 een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, in samenhang met de brief van 1 oktober 2000, waarin 25 september 2000 als aanvangsdatum van de dienstbetrekking wordt genoemd en welke overeenkomst door beide partijen is ondertekend, kan worden afgeleid dat appellante vóór 27 september 2000 terzake van subsidiabele kosten verplichtingen is aangegaan.

Appellante heeft aangevoerd dat de brief van 25 september 2000 een conceptversie van de arbeidsovereenkomst is, die niet is ondertekend omdat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de arbeidsvoorwaarden. Voorts heeft zij gesteld dat de in de brief van 1 oktober 2000 genoemde datum van indiensttreding van 25 september 2000 op een misverstand berust. Uit de door haar overgelegde loonstrook en formulieren aan het GAK Nederland B.V. en AMEV Levensverzekeringen blijkt dat de dienstbetrekking is aangevangen op 1 oktober 2000. Nu de in de brief van 1 oktober 2000 vervatte ondertekende versie van de arbeidsovereenkomst feitelijk onjuist is, dient deze buiten beschouwing te worden gelaten. Volgens appellante komt daarom uitsluitend betekenis toe aan de brief van 2 oktober 2000, waarin wordt bevestigd dat partijen zijn overeengekomen dat per 1 oktober 2000 een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan en welke overeenkomst eveneens door partijen is ondertekend. Uit deze brief volgt dat partijen op 2 oktober 2000 overeenstemming hebben bereikt over de arbeidsvoorwaarden. Appellante is derhalve eerst op die datum terzake van subsidiabele kosten verplichtingen aangegaan.

2.4. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 november 2004, 200308456/1, in het kader van de NIOF 2000 de datum van het aangaan van de verplichtingen - in dit geval de arbeidsovereenkomst - van belang is en niet de datum van aanvang van de arbeidsovereenkomst.

Weliswaar volgt uit de door appellante overgelegde stukken dat de exportdeskundige op 1 oktober 2000 in dienst is getreden en stelt appellante derhalve terecht dat de in de brief van 1 oktober 2000 genoemde datum van indiensttreding van 25 september 2000 niet juist is, maar dat betekent niet dat deze brief niet zou mogen worden betrokken bij de beantwoording van de vraag wanneer de verplichtingen zijn aangegaan. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het bij de brief van 25 september 2000 om een conceptversie van de arbeidsovereenkomst gaat omdat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de arbeidsvoorwaarden en dat de arbeidsovereenkomst pas op 2 oktober 2000 definitief is aangegaan. Deze conceptversie is immers gelijkluidend aan de in de brief van 2 oktober 2000 vervatte ondertekende versie van de arbeidsovereenkomst. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat uit de brief van 25 september 2000 gelezen in samenhang met de brief van 1 oktober 2000 kan worden afgeleid dat de arbeidsovereenkomst op 25 september 2000 is aangegaan.

2.5. Gelet hierop heeft appellante bij de aanvraag om subsidie onjuiste informatie verstrekt door op het aanvraagformulier aan te geven dat de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2000 is aangegaan. Daaraan doet niet af dat appellante bij het aanvraagformulier de brief van 25 september 2000 heeft gevoegd waaruit het dagelijks bestuur had kunnen opmaken dat vóór 27 september 2000 verplichtingen zijn aangegaan. Aangezien de in deze brief opgenomen versie van de arbeidsovereenkomst niet is ondertekend heeft het dagelijks bestuur ervan kunnen uitgaan dat de op het aanvraagformulier verstrekte informatie juist was.

Naar appellante ook heeft gesteld, was het haar bekend dat geen verplichtingen mochten zijn aangegaan langer dan vier weken vóór inzending van de aanvraag. Nu zij desondanks op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan op 1 oktober 2000, mocht zij er niet op vertrouwen dat het dagelijks bestuur niet zou terugkomen op de subsidieverlening nadat op grond van de twee bij het verzoek om vaststelling van de subsidie overgelegde brieven van 1 oktober 2000 en 2 oktober 2000 met ondertekende versies van de arbeidsovereenkomst was gebleken dat de arbeidsovereenkomst reeds op 25 september 2000 is aangegaan. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat het dagelijks bestuur in het besluit van 31 januari 2001 tot verlening van de subsidie appellante erop heeft gewezen dat bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag door haar zal moeten worden voldaan aan de in artikel 8, aanhef en onder c, van de NIOF 2000 neergelegde verplichting. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006

71-465.